ECLI:NL:RBNNE:2022:2296

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
9 mei 2022
Publicatiedatum
6 juli 2022
Zaaknummer
C/18/213418 / KG RK 22-93
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrondverklaring wrakingsverzoek tegen rechters in strafzaak

Op 9 mei 2022 heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Noord-Nederland een verzoek tot wraking van de rechters in een strafzaak ongegrond verklaard. Het verzoeker, vertegenwoordigd door zijn raadsman mr. Y. Moszkowicz, was gericht tegen de rechters die betrokken waren bij de behandeling van de strafzaak met parketnummer 18/950049-19. De verzoeker stelde dat de jongste rechter, mr. R. Depping, door haar vraagstelling tijdens de zitting een oordeel had geveld over de feiten die hem ten laste waren gelegd, wat zou duiden op partijdigheid. De wrakingskamer heeft echter geoordeeld dat de vraag van de jongste rechter slechts ter verduidelijking was en geen oordeel over de feiten inhield. De overige rechters hebben zich niet van haar standpunt gedistantieerd, maar dit werd niet als partijdig beschouwd. De wrakingskamer benadrukte dat rechters de vrijheid hebben om kritische vragen te stellen en dat er geen zwaarwegende aanwijzingen waren voor een objectief gerechtvaardigde schijn van partijdigheid. De beslissing om het wrakingsverzoek ongegrond te verklaren werd mondeling gedaan en later schriftelijk vastgelegd. De hoofdzaak zal worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het wrakingsverzoek.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Wrakingskamer
Locatie Assen
zaaknummer / rekestnummer: C/18/213418 / KG RK 22-93
beslissing van de meervoudige kamer van 9 mei 2022
op het verzoek tot wraking ingevolge artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van
[naam verzoeker] ,
geboren op [geboortedatum] ,
zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland,
hierna: verzoeker,
raadsman mr. Y. Moszkowicz, advocaat te Utrecht,
tegen
mr. E. Läkamp,
mr. F. Sieders,
mr. R. Depping,
rechters van de meervoudige strafkamer in bovengenoemde rechtbank tijdens de behandeling van de strafzaak met parketnummer 18/950049-19,
hierna: de rechters.

1.De procedure

1.1.
De wrakingskamer heeft kennisgenomen van het navolgende processtuk:
- het proces-verbaal van het op 9 mei 2022 ter openbare terechtzitting gedane verzoek tot wraking, waarin het mondelinge wrakingsverzoek en de gronden daarvoor zijn vermeld.
1.2.
Op 9 mei 2022 is het verzoek ter openbare zitting behandeld door de wrakingskamer. Bij de mondelinge behandeling zijn verschenen verzoeker, bijgestaan door mr. Y. Moszkowicz, en de rechters.

2.2. Het wrakingsverzoek

2.1.
Het verzoek strekt tot wraking van de rechters van de meervoudige strafkamer in deze rechtbank tijdens de behandeling van de strafzaak tegen verzoeker als verdachte, met parketnummer: 18/950049-19.
2.2.
Namens verzoeker is -zakelijk weergegeven- het volgende aan het wrakingsverzoek ten grondslag gelegd. Namens verzoeker is allereerst geciteerd wat aan verzoeker is ten laste gelegd onder feit 1 primair en subsidiair, te weten:
‘hij, op een of meer tijdstippen (..) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk de bedoelde kinderen van (….) wederrechtelijk van de vrijheid heeft/hebben beroofd en/of beroofd gehouden, door op een of meer tijdstippen, meermalen, althans eenmaal (..) niet aan te geven en/of niet in te schrijven in/bij de (registers van de) burgerlijke stand (..).
De jongste rechter mr. R. Depping heeft ter openbare terechtzitting op 9 mei 2022 een vraag gesteld waarin zij bepaalde feiten al heeft vastgesteld. In haar vraagstelling heeft zij aangegeven dat de kinderen niet naar buiten konden gaan, omdat ze niet ingeschreven waren. Namens verzoeker is vervolgens gevraagd of ze hiermee het een en ander al heeft vastgesteld. De voorzitter mr. E. Läkamp heeft vervolgens belet dat de jongste rechter hierop antwoord kon geven. Er is toen een discussie hierover ontstaan, waarna de jongste rechter heeft gereageerd. Ze heeft daarbij haar vraag niet genuanceerd, maar juist herhaald wat ze daarvoor ook al heeft gezegd. Ze heeft toen weer gezegd dat de kinderen niet waren ingeschreven en dat ze daarom niet weg konden gaan. De overige leden van de meervoudige kamer hebben geen afstand genomen van het standpunt van de jongste rechter.
De overige leden hebben zich ook niet uitgesproken tegen de stellingname van de jongste rechter en gezegd dat er nog geen sprake is van vaststelling van feiten.
Gelet hierop wordt primair de rechtbank in zijn geheel gewraakt, subsidiair alleen de jongste rechter. Door de rechtbank is gelet op de vraagstelling van de jongste rechter al vastgesteld dat sprake is geweest van wederrechtelijke vrijheidsberoving. Verzoeker heeft aangegeven dat hij in deze fase van het onderzoek de indruk heeft gekregen dat hij al veroordeeld is door de rechtbank.
2.3.
De rechters hebben niet berust in de wraking en hebben daartoe het volgende aangevoerd. Door de jongste rechter is een vraag ter verduidelijking gesteld, ingegeven door hetgeen verzoeker eerder in het strafproces heeft verklaard. Er was geen sprake van een feitelijke vaststelling. Er is slechts beoogd verzoeker te verleiden tot het geven van een antwoord. Hiermee is geen sprake van vooringenomenheid of partijdigheid. De overige leden van de meervoudige kamer hebben gelet hierop ook geen aanleiding gezien om afstand te nemen van de vraagstelling van de jongste rechter. De rechters verzoeken daarom het verzoek tot wraking ongegrond te verklaren.

3.De beoordeling

3.1.
De wrakingskamer heeft - zoals aangekondigd bij de mondelinge behandeling - na schorsing van de behandeling, direct mondeling uitspraak gedaan. Daarbij is de verzochte wraking ongegrond verklaard. De mondelinge uitspraak is gedaan met het oog op de voortgang van de hoofdzaak. Hieronder volgt - zoals ook aangegeven op de mondelinge behandeling - de schriftelijke vastlegging en uitwerking van de mondeling gegeven beslissing.
3.2.
Op grond van artikel 512 Sv kan een rechter worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
In het onderhavige geval is naar het oordeel van de wrakingskamer een beroep gedaan op de subjectieve aspecten van onpartijdigheid. Deze aspecten hebben betrekking op de persoonlijke instelling van de rechter. In een dergelijk geval geldt als criterium dat een rechter moet worden vermoed uit hoofde van zijn aanstelling onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een verdachte persoonlijk, dan wel aangaande een standpunt in een zaak, een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een verdachte dienaangaande bestaande vrees gerechtvaardigd is. De vrees voor subjectieve partijdigheid van de rechter moet daarbij objectief gerechtvaardigd zijn.
3.3.
De wrakingskamer stelt voorop dat het tot de taak van de rechter behoort om op basis van de processtukken en hetgeen ter openbare terechtzitting naar voren is gekomen kritische vragen te stellen over relevante feiten en omstandigheden. In de wijze van vraagstelling komt de rechter een zekere mate van vrijheid toe. De vragen kunnen prikkelend, verduidelijkend en soms ook confronterend zijn.
3.4.
De wrakingskamer heeft kennis genomen van het proces-verbaal van het op 9 mei 2022 ter openbare terechtzitting gedane verzoek tot wraking, waarin o.a. een zakelijke weergave is opgenomen van hetgeen tijdens deze terechtzitting over en weer is naar voren is gebracht. Verzoeker heeft de inhoud van dit proces-verbaal niet betwist.
Uit de gang van zaken zoals die volgt uit voornoemd proces-verbaal, alsmede uit de toelichting van de rechters, blijkt dat de jongste rechter een verduidelijkende vraag heeft gesteld aan verzoeker naar aanleiding van hetgeen hij reeds eerder heeft verklaard.
Anders dan namens verzoeker is gesteld is de wrakingskamer van oordeel dat er in de vraagstelling van de jongste rechter, alsmede in de door haar gegeven toelichting hierop, geen oordeel ligt besloten over de feiten die verzoeker worden ten laste gelegd.
De omstandigheid dat de jongste rechter desgevraagd heeft aangegeven dat zij een vraag heeft gesteld vanuit haar hart, maakt dit niet anders.
3.5.
Naar het oordeel van de wrakingskamer levert de vraagstelling van de jongste rechter geen zwaarwegende aanwijzing op voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid. Hiermee is ook niet gebleken dat de overige leden van de meervoudige kamer in de strafzaak vooringenomen of partijdig zijn.
3.6.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen zal de wrakingskamer het verzoek tot wraking ongegrond verklaren.

4.De beslissing

De wrakingskamer:
4.1.
verklaart het verzoek tot wraking ongegrond;
4.2.
bepaalt dat de hoofdzaak (met parketnummer 18/950049-19)
wordt voortgezet in de stand waarin deze zich ten tijde van het indienen van het verzoek tot
wraking, bevond;
4.3.
beveelt onverwijlde mededeling van deze beslissing aan verzoeker, mr. Y. Moszkowicz, de rechters en de officieren van justitie mr. G. Veenstra en mr. D. Roggen.
Deze beslissing is gegeven door mr. Th. A. Wiersma, voorzitter, mr. J. de Vroome en mr. L.T. de Jonge, rechters, in tegenwoordigheid van de griffier mr. H. Wachtmeester-Koning, in het openbaar uitgesproken op 9 mei 2022 en schriftelijk vastgelegd op 10 mei 2022.
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.