ECLI:NL:RBNNE:2022:2293

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
5 juli 2022
Publicatiedatum
6 juli 2022
Zaaknummer
18/085808-22
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor medeplegen van brandstichting met gemeen gevaar voor goederen en vernieling

Op 5 juli 2022 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van medeplegen van brandstichting en vernieling. De zaak vond zijn oorsprong in een incident dat plaatsvond tussen 16 en 17 februari 2022 in Winschoten, waar de verdachte samen met een medeverdachte een vuilniszak met kleding in brand stak voor de deur van de woning van een slachtoffer. Dit leidde tot gemeen gevaar voor de woning en de goederen daarin. De verdachte werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. N.D. Spijker, terwijl het Openbaar Ministerie werd vertegenwoordigd door mr. R. de Graaf. Tijdens de zitting op 21 juni 2022 werd het bewijs tegen de verdachte besproken, waarbij de rechtbank concludeerde dat er voldoende bewijs was voor de beschuldigingen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte een actieve rol had gespeeld in de brandstichting door de vuilniszak met kleding voor de deur te plaatsen, wetende dat deze in brand zou worden gestoken. De rechtbank achtte de verdachte schuldig aan medeplegen van brandstichting en vernieling, en legde een voorwaardelijke gevangenisstraf van 9 maanden op, met een proeftijd van 2 jaar, en een taakstraf van 90 uren. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn jeugdige leeftijd en kwetsbaarheid, en besloot tot een voorwaardelijke straf in plaats van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht Locatie Groningen
parketnummer 18/085808-22
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 5 juli 2022 in de zaak van het Openbaar Ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1996 te [geboorteplaats] , wonende te [straatnaam] , [woonplaats] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 21 juni 2022.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. N.D. Spijker, advocaat te Winschoten. Het Openbaar Ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. R. de Graaf.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1. hij in of omstreeks de periode van 16 februari 2022 tot en met 17 februari 2022 te Winschoten, gemeente Oldambt, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk brand heeft gesticht aan/nabij een (voor)deur van een portiekwoning aan [straatnaam] , door een zich voor/nabij die (voor)deur bevindende (plastic) (vuilnis)zak met kleding aan te steken met een aansteker, althans open vuur in aanraking te brengen met een (plastic) (vuilnis)zak met kleding, althans met kleding en/of een (plastic) (vuilnis)zak / tas, althans met een brandbare stof, ten gevolge waarvan die genoemde goederen en/of voornoemde (voor)deur geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor voornoemde woning en/of omliggende woningen en/of het gebouw waar die woning deel van uitmaakt en/of de zich in die woning en/of gebouw bevindende goederen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen te duchten was, en/of levensgevaar voor de zich op dat moment in voornoemde woning bevindende persoon/bewoner, te weten [slachtoffer 1] , in elk geval levensgevaar voor een ander of anderen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de zich op dat moment in voornoemde woning bevindende persoon/bewoner, te weten [slachtoffer 1] , in elk geval gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode van 16 februari 2022 tot en met 17 februari 2022 te Winschoten, gemeente Oldambt tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen opzettelijk en wederrechtelijk kleren en/of een deur, in elk geval enig goed, die geheel of ten dele aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft vernield, beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
2.
hij op of omstreeks 6 februari 2022 te Winschoten, gemeente Oldambt opzettelijk en wederrechtelijk een ruit, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 1] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor de feiten 1 primair en 2, met dien verstande dat ten aanzien van feit 1 primair medeplegen van brandstichting waarbij gemeen gevaar voor goederen te duchten was kan worden bewezen.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte integraal moet worden vrijgesproken van feit 1. Daartoe heeft zij aangevoerd dat verdachte geen intellectuele en materiële bijdrage heeft geleverd, noch aan brandstichting, noch aan vernieling. Verdachte heeft weliswaar kleding in een vuilniszak gedaan, maar hij heeft niet het idee geopperd om de vuilniszak voor de deur van aangeefster te zetten en deze in de fik te zetten. Verdachte heeft medeverdachte [medeverdachte] er nog van weten te weerhouden om terpentine of benzine te gebruiken bij de brandstichting, maar wist verder niet goed wat hij moest doen, mede gelet op zijn sociale angstproblematiek.
De raadsvrouw heeft zich voor wat betreft feit 2 gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring van feit 1 primair redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte ter zitting van 21 juni 2022 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Ik was bij [medeverdachte] thuis in de nacht van 16 op 17 februari 2022. We spraken over [slachtoffer 1] . Ik heb de kleding opgevouwen en in een vuilniszak gedaan. Ik had de vuilniszak vast en ben samen met [medeverdachte] naar de woning van [slachtoffer 1] gelopen. Toen bestond al het idee om de zak in brand te steken. Ik heb de zak voor de deur van [slachtoffer 1] neergezet. [medeverdachte] heeft de zak aangestoken. Ik heb een vlam gezien.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 17 februari 2022,inclusief bijlagen, opgenomen op pagina 1 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2022047735 d.d. 14 maart 2022, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 1] :
Ik woon aan de [straatnaam] in Winschoten. Op donderdag 17 februari 2022 tegen 05.11 uur werd ik wakker. Ik deed de deur open en ik zag dat er een grijze vuilniszak voor mijn voordeur stond en dat die op meerdere plekken in de brand stond. Ik heb nu brandschade aan het kozijn van de voordeur. De vuilniszak heb ik opengetrokken en ik herkende meerdere kledingstukken die van mijn zusje zijn of waren.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
De rechtbank overweegt met betrekking tot feit 1 primair als volgt. Uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte kleding in een vuilniszak heeft gestopt en dat hij deze voor de deur van aangeefster heeft neergezet, terwijl hij wist dat medeverdachte [medeverdachte] de vuilniszak aldaar wilde aansteken. Gelet op deze uitvoeringshandelingen, terwijl verdachte wist van de voorgenomen brandstichting, is de rechtbank van oordeel dat sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte] . De rechtbank acht daarom medeplegen van brandstichting wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat (alleen) gemeen gevaar voor goederen te duchten was.
De rechtbank acht feit 2 wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte dit feit duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 21 juni 2022;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 6 februari 2022, als losdocument gevoegd bij het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2022047735 d.d. 14 maart 2022, inhoudende de verklaring van [slachtoffer 1] .

Bewezenverklaring

De rechtbank acht de feiten 1 primair en 2 wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1. primair.
hij in de periode van 16 februari 2022 tot en met 17 februari 2022 te Winschoten, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk brand heeft gesticht nabij een voordeur van een portiekwoning aan de [straatnaam] , door een zich voor die voordeur bevindende plastic vuilniszak met kleding aan te steken met een aansteker, ten gevolge waarvan die genoemde goederen en voornoemde voordeur gedeeltelijk zijn verbrand, en daarvan gemeen gevaar voor voornoemde woning te duchten was;
2.
hij op 6 februari 2022 te Winschoten, opzettelijk en wederrechtelijk een ruit, die aan een ander toebehoorde heeft vernield.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde Het bewezen verklaarde levert op:

primair. medeplegen van het opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voorgoederen te duchten is;
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort,vernielen.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van de feiten 1 primair en 2 wordt veroordeeld tot een gevangenisstrafstraf van 9 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren met reclasseringstoezicht en een taakstraf van 90 uren.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht om bij de strafoplegging rekening te houden met de leeftijd en persoonlijkheid van verdachte, zijn kwetsbaarheid en, indien de rechtbank toekomt aan een bewezenverklaring, verdachtes ondergeschikte rol bij de brandstichting. De raadsvrouw heeft daarnaast verzocht om verdachte verminderd toerekeningsvatbaar te verklaren en, indien de rechtbank zich daartoe onvoldoende ingelicht acht, de zaak aan te houden om een reclasseringsadvies of andere rapportages op te laten stellen.
Verdachte heeft ter zitting aangegeven open te staan voor reclasseringstoezicht.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan vernieling van een ruit van de woning van zijn ex-partner [slachtoffer 2] , wat voor overlast en onrust heeft gezorgd. Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan brandstichting bij de voordeur van de woning van aangeefster [slachtoffer 1] . Verdachte heeft ’s nachts een vuilniszak gevuld met kleding van de zus en zwager van aangeefster en deze voor de deur van aangeefsters woning geplaatst, waarna medeverdachte [medeverdachte] de vuilniszak in brand heeft gestoken. Dit alles heeft een forse inbreuk gemaakt op het gevoel van veiligheid van aangeefster, die van geluk mag spreken dat zij wakker is geworden en de brand voor haar voordeur heeft kunnen blussen. Dat de brand beperkt is gebleven, is derhalve niet aan verdachte te danken. De rechtbank rekent verdachte het voorgaande aan.
De rechtbank acht, gelet op de ernst van de feiten, in beginsel oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend. De rechtbank ziet echter aanleiding om een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen.
De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat verdachte niet recentelijk onherroepelijk is veroordeeld. Ook houdt de rechtbank rekening met verdachtes persoonlijkheidsproblematiek en jeugdige leeftijd, zijn rol bij de brandstichting ten opzichte van die van medeverdachte
[medeverdachte] - die 24 jaar ouder is dan verdachte en die de vuilniszak daadwerkelijk in brand heeft gestoken - alsmede zijn schuldbewuste houding.
De rechtbank acht zich voldoende ingelicht om tot een strafoplegging te komen en zal daarom niet overgaan tot heropening respectievelijk aanhouding van de zaak teneinde rapportages omtrent de persoon van verdachte op te laten maken. De rechtbank ziet geen aanleiding om verdachte verminderd ontoerekeningsvatbaar te verklaren, maar houdt, zoals hiervoor aangegeven, bij de strafoplegging wel rekening met zijn persoonlijkheidsproblematiek.
De rechtbank acht, alles afwegende, conform de eis van de officier van justitie, oplegging van een forse voorwaardelijke gevangenisstraf met reclasseringstoezicht, alsmede oplegging van een taakstraf, passend en geboden.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47, 57, 157 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden.

Bepaalt dat deze gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op 2 jaren, de hierna te noemen voorwaarden niet heeft nageleefd.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarde:
dat de veroordeelde zich binnen 14 dagen na het onherroepelijk worden van het vonnis meldt bij Reclassering Nederland, [straatnaam] te [plaats] , en zich blijft melden zolang de reclassering dat nodig acht. Dat de veroordeelde zich houdt aan de aanwijzingen van de reclassering.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen vaneen of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van hetWetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.

een taakstraf voor de duur van 90 uren.

Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 45 dagen zal worden toegepast.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.S. van der Kuijl, voorzitter, mr. H.J. Schuth en mr. H.R. Bracht, rechters, bijgestaan door mr. C.A.C. Thiadens, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 5 juli 2022.