ECLI:NL:RBNNE:2022:2291

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
5 juli 2022
Publicatiedatum
6 juli 2022
Zaaknummer
18/046289-22
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor medeplegen van brandstichting met gemeen gevaar en bezit van een vuurwapen

Op 5 juli 2022 heeft de Rechtbank Noord-Nederland in Groningen uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte, geboren in 1972, die beschuldigd werd van medeplegen van brandstichting en het voorhanden hebben van een vuurwapen. De zaak kwam voort uit een incident dat plaatsvond tussen 16 en 17 februari 2022 in Winschoten, waar de verdachte samen met anderen brand stichtte bij de voordeur van een portiekwoning. Dit leidde tot gemeen gevaar voor de woning en de bewoners. De verdachte heeft de brand aangestoken door een vuilniszak met kleding in brand te steken, wat resulteerde in schade aan de woning. Daarnaast had de verdachte een gasrevolver in zijn bezit, wat in strijd is met de Wet wapens en munitie. Tijdens de rechtszitting op 21 juni 2022 heeft de verdachte zijn betrokkenheid bij de feiten erkend. De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van 9 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar, en een taakstraf van 200 uren. De verdediging steunde de voorwaardelijke gevangenisstraf, maar pleitte voor een alternatieve aanpak voor de taakstraf. De rechtbank oordeelde dat de feiten wettig en overtuigend bewezen waren en legde de verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf op, evenals een taakstraf. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn verslavingsproblematiek en de noodzaak voor behandeling. De vordering van de benadeelde partij werd gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot schadevergoeding aan een van de slachtoffers.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht Locatie Groningen
parketnummer 18/046289-22
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 5 juli 2022 in de zaak van het Openbaar Ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1972 te [geboorteplaats] , wonende te [straatnaam] , [woonplaats] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 21 juni 2022.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. W. Schoo, advocaat te Groningen. Het Openbaar Ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. R. de Graaf.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1. hij in of omstreeks de periode van 16 februari 2022 tot en met 17 februari 2022 te Winschoten, gemeente Oldambt, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk brand heeft gesticht aan/nabij een (voor)deur van een portiekwoning aan de [straatnaam] , door een zich voor/nabij die (voor)deur bevindende (plastic) (vuilnis)zak met kleding aan te steken met een aansteker, althans open vuur in aanraking te brengen met een (plastic) (vuilnis)zak met kleding, althans met kleding en/of een (plastic) (vuilnis)zak / tas, althans met een brandbare stof, ten gevolge waarvan die genoemde goederen en/of voornoemde (voor)deur geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor voornoemde woning en/of omliggende woningen en/of het gebouw waar die woning deel van uitmaakt en/of de zich in die woning en/of gebouw bevindende goederen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen te duchten was, en/of
levensgevaar voor de zich op dat moment in voornoemde woning bevindende persoon/bewoner, te weten [slachtoffer 1] , in elk geval levensgevaar voor een
ander of anderen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de zich op dat moment in voornoemde woning bevindende persoon/bewoner, te weten [slachtoffer 1] , in elk geval gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode van 16 februari 2022 tot en met 17 februari 2022 te Winschoten, gemeente Oldambt tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen opzettelijk en wederrechtelijk kleren en/of een deur, in elk geval enig goed, die geheel of ten dele aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft vernield, beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt; 2.
hij op of omstreeks 17 februari 2022 te Winschoten, gemeente Oldambt een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een (gas)revolver, van het merk Rohm Rg 56, type Le Petite, kaliber .22, zijnde een vuurwapen in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool voorhanden heeft gehad.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor de feiten 1 primair en 2, met dien verstande dat ten aanzien van feit 1 medeplegen van brandstichting waarbij gemeen gevaar voor goederen te duchten was kan worden bewezen.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat de feiten 1 primair en 2 bewezen kunnen worden, waarbij ten aanzien van feit 1 primair sprake is van medeplegen van brandstichting waarbij gemeen gevaar voor goederen te duchten was.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht de feiten 1 primair en 2 wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte deze feiten duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
T.a.v. feit 1 primair:
de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 21 juni 2022;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 17 februari 2022,inclusief bijlagen, opgenomen op pagina 1 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2022047735 d.d. 14 maart 2022, inhoudende de verklaring van [slachtoffer 1] .

T.a.v. feit 2:

de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 21 juni 2022;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van Onderzoek wapen d.d. 1 maart 2022,inclusief bijlagen, opgenomen op pagina 149 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend het relaas van verbalisant.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht de feiten 1 primair en 2 wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1. primair.
hij in de periode van 16 februari 2022 tot en met 17 februari 2022 te Winschoten, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk brand heeft gesticht nabij een voordeur van een portiekwoning aan de [straatnaam] , door een zich voor die voordeur bevindende plastic vuilniszak met kleding aan te steken met een aansteker, ten gevolge waarvan die genoemde goederen en voornoemde voordeur gedeeltelijk zijn verbrand, en daarvan gemeen gevaar voor voornoemde woning te duchten was;
2.
hij op 17 februari 2022 te Winschoten, een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een gasrevolver, van het merk Rohm Rg 56, type Le Petite, kaliber .22, zijnde een vuurwapen in de vorm van een revolver voorhanden heeft gehad.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde Het bewezen verklaarde levert op:

primair. medeplegen van het opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voorgoederen te duchten is;
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan metbetrekking tot een vuurwapen van categorie III.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van de feiten 1 primair en 2 wordt veroordeeld tot een gevangenisstrafstraf van 9 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren met de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden en een taakstraf van 200 uren met aftrek van voorarrest.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat hij zich kan vinden in de eis van de officier van justitie voor wat betreft de voorwaardelijke gevangenisstraf, maar dat oplegging van een taakstraf alleen passend is als de taakstraf het klinische behandeltraject niet in de weg zit. De raadsman heeft de rechtbank in overweging gegeven om naast de voorwaardelijke gevangenisstraf een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest op te leggen in plaats van een taakstraf.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de reclasseringsrapportage van het Leger des Heils d.d. 10 mei 2022, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan brandstichting bij de voordeur van de woning van aangeefster [slachtoffer 1] . Medeverdachte [medeverdachte] heeft ’s nachts een vuilniszak gevuld met kleding van de zus en zwager van aangeefster en heeft deze voor de deur van aangeefsters woning geplaatst, waarna verdachte de vuilniszak in brand heeft gestoken. Dit heeft een forse inbreuk gemaakt op het gevoel van veiligheid van aangeefster, die van geluk mag spreken dat zij wakker is geworden en de brand voor haar voordeur heeft kunnen blussen. Dat de brand beperkt is gebleven, is derhalve niet aan verdachte te danken.
Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een revolver. Het ongecontroleerde bezit van vuurwapens vormt een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen en heeft een enorme maatschappelijke impact.
De rechtbank rekent verdachte het voorgaande aan en is van oordeel dat sprake is van ernstige strafbare feiten.
De rechtbank acht, gelet op de ernst van de feiten, in beginsel oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend. Daarbij heeft de rechtbank acht geslagen op vergelijkbare uitspraken met betrekking tot brandstichting en de LOVS-oriëntatiepunten, waarbij oplegging van 1 maand gevangenisstraf als uitgangspunt wordt genomen voor het bezit van een gasrevolver.
De rechtbank ziet echter aanleiding om in deze zaak een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen.
De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat verdachte niet recentelijk onherroepelijk voor soortgelijke feiten is veroordeeld.
Daarnaast neemt de rechtbank het advies van de reclassering in aanmerking, dat ter terechtzitting door de deskundige namens de reclassering is bevestigd en toegelicht. Het recidiverisico wordt als hoog ingeschat, indien verdachte niet de benodigde hulp krijgt. Er is sprake van een conflictueuze situatie met aangeefster, verdachte nuttigt fors alcohol, kampt met angstklachten, stress, niet aangeboren hersenschade en mogelijke ADHD en kan niet terugkeren naar zijn huurwoning. Sinds verdachte is opgenomen in het [kliniek] en EMDR-therapie krijgt is sprake van een stijgende lijn. Oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zou het ingezette traject negatief doorkruisen. Om het recidiverisico te beperken adviseert de reclassering oplegging van een voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden, waarbij het huidige behandeltraject wordt voortgezet.
Alles afwegende ziet de rechtbank aanleiding om, conform de eis van de officier van justitie, naast een voorwaardelijke gevangenisstraf met daaraan gekoppeld de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden, een taakstraf op te leggen van na te noemen duur.

Benadeelde partij

De volgende personen hebben zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding:
[slachtoffer 1] , tot een bedrag van € 300,- ter zake van materiële schade en € 5.000,- tervergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan;
[slachtoffer 2] , tot een bedrag van € 167,- ter vergoeding van materiële schade, vermeerderd metwettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar vordering tot schadevergoeding bij gebrek aan onderbouwing daarvan. De raadsman heeft zich verder op het standpunt gesteld dat de vordering van [slachtoffer 2] kan worden toegewezen.
Oordeel van de rechtbank
T.a.v. de vordering van [slachtoffer 2]
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat [slachtoffer 2] de gestelde schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 1 primair bewezen verklaarde. De vordering, waarvan de hoogte niet door verdachte is betwist, zal daarom worden toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 17 februari 2022.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
T.a.v. de vordering van [slachtoffer 1]
Naar het oordeel van de rechtbank is de vordering van [slachtoffer 1] onvoldoende onderbouwd. De rechtbank zal daarom de benadeelde partij in de vordering niet ontvankelijk verklaren.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 47, 57, 63 en 157 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden.

Bepaalt dat deze gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op 2 jaren, de hierna te noemen voorwaarden niet heeft nageleefd.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
1. dat de veroordeelde zich meldt op afspraken met de reclassering van het Leger des Heils,
Jeugdbescherming & Reclassering, [straatnaam] , [plaats] , of een soortgelijke reclasseringsinstelling, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt. De reclassering zal contact met de veroordeelde opnemen voor de eerste afspraak;
2. dat de veroordeelde zich laat opnemen in (forensische) [kliniek] te [plaats] of een soortgelijkezorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De opname duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. Dat de veroordeelde zich houdt aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling;
3. dat de veroordeelde aansluitend op de klinische opname meewerkt aan een ambulantebehandeling bij een instelling voor forensische verslavingszorg/psychiatrie of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. Dat de veroordeelde zich houdt aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
4. dat de veroordeelde aansluitend op de klinische opname meewerkt aan plaatsing in een begeleideof beschermde woonvorm of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. Dat de veroordeelde zich houdt aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
5. dat de veroordeelde zich houdt aan afspraken met de reclassering over middelengebruik, ook als ditbetekent dat hij geen alcohol en drugs mag gebruiken. Dat de veroordeelde meewerkt aan controle op dit verbod. De controle gebeurt met urine- en ademonderzoek (blaastest). De reclassering bepaalt hoe vaak de veroordeelde wordt gecontroleerd.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling, dan wel voornoemde soortgelijke reclasseringsinstelling, de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen vaneen of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van hetWetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.

een taakstraf voor de duur van 200 uren.

Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 100 dagen zal worden toegepast.
Beveelt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 uren per dag inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden.
Ten aanzien van 18/046289-22, feit 1 primair:
Verklaart de vordering van [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Bepaalt dat [slachtoffer 1] haar eigen proceskosten draagt.
Wijst de vordering van benadeelde partij [slachtoffer 2] toe en veroordeelt verdachte om aan
[slachtoffer 2]te betalen:
  • het bedrag van
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 17 februari 2022 tot de dag van algehele voldoening;
  • de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerleggingvan deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op om ten behoeve van [slachtoffer 2] aan de Staat te betalen een bedrag van € 167,- (zegge: honderdzevenenzestig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 17 februari 2022 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit € 167,- aan materiële schade.
Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat gijzeling voor de duur van 3 dagen kan worden toegepast. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat als verdachte voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.
Dit vonnis is gewezen door, mr. M.S. van der Kuijl, voorzitter, mr. H.J. Schuth en mr. H.R. Bracht, rechters, bijgestaan door mr. C.A.C. Thiadens, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 5 juli 2022.