ECLI:NL:RBNNE:2022:2274

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
4 juli 2022
Publicatiedatum
4 juli 2022
Zaaknummer
C/18/214356 / JE RK 22-377
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing over gesloten plaatsing van een minderjarige in het kader van jeugdzorg

In deze zaak heeft de kinderrechter op 4 juli 2022 een beschikking gegeven met betrekking tot de gesloten plaatsing van een tienjarig kind, aangeduid als [naam kind]. De kinderrechter had eerder op 21 juni 2022 een voorlopige ondertoezichtstelling uitgesproken en een machtiging verleend voor gesloten plaatsing. De kinderrechter heeft deze maatregelen genomen naar aanleiding van ernstige zorgen over de ontwikkeling van [naam kind], die betrokken was bij gewelddadige incidenten tegen zijn moeder. De Raad voor de Kinderbescherming heeft een verzoek ingediend voor een gesloten plaatsing, omdat er een vermoeden bestond dat [naam kind] een gevaar voor zichzelf en anderen vormde. De kinderrechter heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat er geen minder ingrijpende mogelijkheden waren om de opgroei- en opvoedingsproblemen van [naam kind] aan te pakken. Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden had echter al eerder een beslissing genomen over de gesloten plaatsing, waardoor de kinderrechter geen verdere beslissing kon nemen. De kinderrechter heeft de voorlopige ondertoezichtstelling bevestigd en verklaard dat er geen belang meer bestond bij de behandeling van het verzoek om een machtiging voor gesloten jeugdhulp. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en hoger beroep kan worden ingesteld.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht
Locatie Groningen
zaak-/rekestnummer: C/18/214356 / JE RK 22-377
datum uitspraak: 4 juli 2022
beschikking over de voorlopige ondertoezichtstelling en (spoed)machtiging tot uithuisplaatsing in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg in de zaak die betrekking heeft op

[naam kind] ,

die is geboren op [geboortedatum] 2012 in [geboorteplaats] ,
en die hierna “ [naam kind] ” wordt genoemd,
advocaat: mr. K.B. Spoelstra, die kantoor houdt in Groningen.
De kinderrechter wijst in deze zaak als belanghebbenden aan:

de Raad voor de Kinderbescherming,

locatie Leeuwarden,
die hierna “de Raad” wordt genoemd,

[naam moeder] ,

die woont in [woonplaats] ,
en die hierna “de moeder” wordt genoemd,

[naam vader] ,

die woont in [woonplaats] ,
en die hierna “de vader” wordt genoemd,
de gecertificeerde instelling
Regiecentrum Bescherming en Veiligheid,
die gevestigd is in Leeuwarden,
en die hierna “de GI” wordt genoemd.

Het (verdere) procesverloop

Op 21 juni 2022 heeft de kinderrechter bij mondelinge beschikking [naam kind] voorlopig onder toezicht van de GI gesteld en een machtiging verleend om hem gesloten te doen plaatsen. De kinderrechter heeft aan deze maatregelen voorwaarden verbonden.
Bij beschikking van 23 juni 2022 heeft de kinderrechter [naam kind] voorlopig, met ingang van 21 juni 2022 tot 21 september 2022, onder toezicht gesteld van de GI. De mondeling gegeven machtiging voor een gesloten plaatsing heeft de kinderrechter herroepen. De kinderrechter heeft aan de GI wel een (spoed)machtiging tot uithuisplaatsing van [naam kind] voor dag en nacht in de accommodatie [naam instelling] , verleend met ingang van 21 juni 2022 voor de duur van twee weken, en de griffier gelast mr. K.B. Spoelstra als advocaat aan [naam kind] toe te voegen. De kinderrechter heeft verder bepaald dat de Raad, de GI, de ouders en de advocaat van [naam kind] in de gelegenheid worden gesteld om mondeling te worden gehoord over de verzoeken van de Raad op 1 juli 2022. De kinderrechter heeft iedere verdere beslissing aangehouden. De kinderrechter heeft bovendien in de beschikking overwogen, kort samengevat, dat wanneer omstandigheden zich wijzigen de GI aan hem kan voorleggen of alsnog een machtiging voor gesloten jeugdhulp kan worden verleend (in afwachting van de mondelinge behandeling).
Op 24 juni 2022 heeft de kinderrechter een e-mailbericht ontvangen van de GI. Daarin meldt de GI dat zij in hoger beroep is gegaan tegen de afwijzing van het verzoek van de Raad om een gesloten machtiging te verlenen. De GI verzoekt bovendien om te bepalen dat de mondelinge handeling niet eerst op 1 juli 2022, maar reeds op 27 of 28 juni 2022 zal plaatsvinden.
Bij brief van 27 juni 2022 heeft de griffier van de rechtbank de GI en belanghebbenden bericht dat de kinderrechter aan dat verzoek niet tegemoet kan komen, omdat alle belanghebbenden op een behoorlijke manier moeten worden opgeroepen voor de mondelinge behandeling.
Op 30 juni 2022 heeft de kinderrechter een verweerschrift van [naam kind] ontvangen. Hierin refereert [naam kind] zich aan het oordeel van de kinderrechter met betrekking tot het verzoek inzake de voorlopige ondertoezichtstelling en verzoekt hij het verzoek inzake een machtiging voor gesloten jeugdhulp af te wijzen.
Op 30 juni 2022 heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden per telefoon aan de griffier van de kinderrechter meegedeeld, samengevat weergeven, dat eerder die dag het hoger beroep is behandeld tegen de beschikking van de kinderrechter van 23 juni 2022 en in dat hoger beroep mondeling uitspraak is gedaan, inhoudende dat de beschikking van de rechtbank is vernietigd voor zover het de verleende machtiging tot uithuisplaatsing van [naam kind] betreft en, opnieuw rechtdoende, aan de GI een machtiging om [naam kind] gesloten te plaatsen heeft verleend, met ingang van 30 juni 2022 voor de duur van vier weken, te rekenen vanaf 21 juni 2022.
Op 1 juli 2022 is het verzoek van de Raad mondeling behandeld door de kinderrechter. De kinderrechter heeft toen gesproken met drs. E.M. Scholte, die de Raad vertegenwoordigt, G. van der Velde en W. Zetz, die de GI vertegenwoordigen, de moeder en de advocaat van [naam kind] .
De kinderrechter heeft voorafgaand aan de mondelinge behandeling gesproken met [naam kind] , die tijdens dat gesprek werd bijgestaan door zijn advocaat.
Ten slotte is bepaald dat deze beschikking vandaag wordt gegeven.

De (verdere) beoordeling

Waar gaat het om in deze zaak?
De kinderrechter heeft als piketrechter een spoedbeslissing genomen op 21 juni 2022, zonder dat voor het nemen van die beslissing met de belanghebbenden is gesproken. Dat mag in de gegeven omstandigheden, maar de wet bepaalt dat de belanghebbenden dan wel binnen twee weken na het geven van de beschikking in de gelegenheid moeten worden gesteld om hun mening kenbaar te maken (zie hiervoor artikel 800, lid 3 van het wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering). Daarom is op 1 juli 2022, en dus tijdig, een mondelinge behandeling bepaald.
De kinderrechter zal in deze beschikking beoordelen of, gelet op de tijdens de mondelinge behandeling kenbaar gemaakte meningen van de belanghebbenden, de voorlopige ondertoezichtstelling in stand moet worden gelaten. Daarnaast moet de kinderrechter beoordelen of de machtiging tot spoeduithuisplaatsing in stand moet worden gelaten of dat alsnog aan de GI een machtiging moet worden verleend om [naam kind] te plaatsen in een accommodatie voor gesloten jeugdhulp.
Bij die laatste beoordeling is een complicerende factor dat uit de telefonische mededelingen van de griffier van het gerechtshof kan worden opgemaakt dat het hof al voor de kinderrechter een beslissing heeft genomen die ertoe strekt dat [naam kind] door de GI gesloten wordt geplaatst in de periode waarover de kinderrechter zelf in afwachting van de mondelinge behandeling, nog geen beslissing heeft genomen.
Wat wil de Raad dat de kinderrechter beslist?
De Raad heeft aangegeven dat zij op 21 juni 2022 met betrekking tot [naam kind] een verzoek van Veilig Thuis (Friesland) heeft ontvangen om de kinderrechter te vragen een spoedmaatregel te nemen. Veilig Thuis heeft namelijk in 2022 met betrekking tot [naam kind] vier zorgmeldingen ontvangen van de moeder, de school van [naam kind] en de politie. Deze meldingen hadden allemaal betrekking op het onvoorspelbare en agressieve gedrag van [naam kind] jegens zijn moeder. Op 21 juni 2022 heeft de politie aan Veilig Thuis gemeld dat [naam kind] hen heeft ingeschakeld, omdat hij zijn moeder had neergestoken met een schaar of mes en via het gasstel een keukenrol in brand had gestoken en dat tegen het gezicht van zijn moeder had gedrukt. Zijn moeder heeft hierdoor steekwonden in haar heup en brandwonden in haar gezicht opgelopen. Tegenover de toen ingeschakelde jeugdhulp heeft [naam kind] verklaard dat hij geen spijt heeft van zijn acties en dat hij zijn moeder heeft gestoken met als doel een nier te raken, omdat dit dodelijk zou zijn. De Raad is van mening dat hieruit volgt dat er een vermoeden bestaat dat [naam kind] zodanig opgroeit dat hij ernstig wordt bedreigd in zijn ontwikkeling. [naam kind] is een gevaar voor zichzelf en voor anderen, zodat er sprake is van een enorme ontwikkelingsbedreiging als [naam kind] geen veilige woonplek heeft en niet de juiste zorg noch de juiste diagnostiek en/of behandeling voor zijn problematiek ontvangt. Het vrijwillig kader is volgens de Raad niet langer toereikend, gelet op de complexiteit en ernst van de situatie. Er bestaat daarom een ernstig vermoeden dat de gronden voor een ondertoezichtstelling zijn vervuld, zodat een voorlopige ondertoezichtstelling als spoedmaatregel noodzakelijk is om een acute en ernstige bedreiging voor [naam kind] weg te nemen. Verder is de Raad van mening dat een gesloten plaatsing van [naam kind] noodzakelijk is, omdat er sprake is van ernstige problemen waarbij het vermoeden bestaat dat die problemen de ontwikkeling van [naam kind] naar volwassenheid ernstig zullen belemmeren. Volgens de Raad is de problematiek van [naam kind] te complex en te onvoorspelbaar voor een open setting, omdat dan de veiligheid van [naam kind] en zijn omgeving teveel in het geding is. Een gesloten setting daarentegen kan volgens de Raad zorgen voor voldoende veiligheid, binnen de mogelijkheden die er op dit moment zijn. De Raad vindt opneming en verblijf in de gesloten jeugdzorg noodzakelijk om te voorkomen dat [naam kind] zich aan de hulp onttrekt. Hij heeft namelijk geen inzicht in de ernst van zijn daden, geen spijt betoond en ziet waarschijnlijk niet de noodzaak om aan zijn problematiek te werken.
Wat vindt [naam kind] dat de kinderrechter moet beslissen?
Door en namens de nu tien jaar oude [naam kind] is aan de kinderrechter verteld, samengevat weergegeven, dat hij geplaatst in de [naam instelling] en dat hij daar verblijft daar op een voor hem ontruimde en daarom lege afdeling. Tijdens de mondelinge behandeling is hier door de advocaat van [naam kind] aan toegevoegd dat [naam kind] onder zodanige omstandigheden bij de [naam instelling] verblijt dat de [naam instelling] daarin zelf aanleiding heeft gezien om een melding te doen aan de Inspectie.
Door en namens [naam kind] is verder verteld dat hij ruzie heeft gehad met zijn moeder en haar partner en dat hij, om hen af te leiden zodat hij naar zijn kamer kon komen, getracht heeft om zijn moeder met een schaar in een nier te steken. [naam kind] heeft verteld dat hij dacht dat een nier aan de buikzijde zou zitten en dat hij nu begrijpt, maar wel vreemd vindt, dat een nier zich aan de rugzijde bevindt. Het is niet gelukt om de moeder neer te steken. Volgens [naam kind] is er daarom sprake van 'prikken' en niet van 'steken'. Volgens [naam kind] heeft hij vervolgens een keukenrol in de fik gestoken en zijn moeder die keukenrol in het gezicht gegooid (niet 'geduwd'). Volgens [naam kind] is de aanleiding om zijn moeder te prikken en haar een brandende keukenrol in haar gezicht te gooien gelegen in de omstandigheid dat hij ervoor vreesde dat de partner van zijn moeder hem fysiek zou corrigeren. Volgens [naam kind] kon hij dat alleen voorkomen door richting zijn moeder te handelen zoals hij heeft gedaan.
De advocaat van [naam kind] vindt dat dat de enkele omstandigheid dat [naam kind] zijn moeder te lijf is gegaan weliswaar zorgen over zijn veiligheid met zich meebrengt, maar dat dit niets zegt over de mate van het gewenste veiligheidsniveau. Volgens de advocaat lijkt het er sterk op dat het handelen van [naam kind] een gevolg is van de context van het gezin van [naam kind] en zijn moeder, terwijl het verblijf op een open setting een geheel andere context is. De advocaat van [naam kind] vindt dat in een open setting in voldoende mate een diagnose gesteld kan worden en een daarop afgestemd behandelplan gemaakt kan worden. De advocaat wijst erop dat een gesloten plaatsing niet proportioneel is en in strijd met de Jeugdwet. De advocaat wijst er verder op dat tot op heden geen diagnose is gesteld. Een verklarende analyse is volgens hem geen vervanging voor een diagnose, omdat de verklarende analyse is gericht op een systematische benadering van het gezin en in mindere mate op [naam kind] . De advocaat vindt daarom dat een psychologisch/psychiatrisch onderzoek meer voor de hand ligt. Anders dan de Raad in het hoger beroep heeft bepleit, kan het behandelcentrum [naam instelling] de noodzakelijke veiligheid bieden in een open setting.
Wat vindt de moeder dat de kinderrechter moet beslissen?
De moeder heeft haar grote zorgen geuit over [naam kind] zijn ontwikkeling. Zij heeft toegelicht dat [naam kind] heel boos kan worden en dat dit tot grote problemen leidt, onder meer op school maar ook bij haar thuis. De moeder heeft ook uitgelegd waarom zij denkt dat [naam kind] zo boos wordt en wat haar aandeel daarin zou kunnen zijn. De moeder wil graag dat [naam kind] wordt geholpen, vooral omdat ze bang is voor hoe hij zich verder ontwikkelt als hij groter wordt. De moeder is blij met de hulp die [naam kind] krijgt, maar vindt niet dat hij moet worden opgesloten.
Wat vindt de vader dat de kinderrechter moet beslissen?
De vader woont in [woonplaats] en staat daar ook ingeschreven. Hij is opgeroepen op zijn adres in [woonplaats] , maar niet verschenen. Uit wat over hem wordt gerapporteerd door de hulpverlening leidt de kinderrechter af dat hij waarschijnlijk (langdurig) verblijft in Londen. De vader heeft daardoor niet kenbaar gemaakt wat hij vindt dat de kinderrechter moet beslissen.
Wat vindt de GI dat de kinderrechter moet beslissen?
De GI vindt dat de kinderrechter het verzoek van de Raad moet toewijzen, omdat [naam kind] een gevaar voor zichzelf en zijn omgeving vormt.
Wat volgt uit de wet en het toepasselijke verdragsrecht?
De wet regelt in artikel 1:257 van het Burgerlijk Wetboek (hierna ook te noemen "BW") dat de kinderrechter een minderjarige voorlopig onder toezicht kan stellen van een GI in het geval er een ernstig vermoeden bestaat dat de grond van artikel 1:255, eerste lid BW is vervuld en de maatregel noodzakelijk is om een acute en ernstige bedreiging voor de ontwikkeling van de minderjarige kan wegnemen. Artikel 1:255, eerste lid, BW stelt drie cumulatieve voorwaarden voor een ondertoezichtstelling, samengevat weergeven: (i) een kind moet in zijn ontwikkeling ernstig worden bedreigd, (ii) de ouder(s) moeten de zorg die de minderjarige nodig heeft niet of niet voldoende accepteren en (iii) de verwachting moet bestaan dat de ouder(s) binnen een voor het kind en zijn ontwikkeling aanvaardbare termijn de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding weer zelf aankunnen.
De Jeugdwet regelt in artikel 6.1.2, tweede lid, Jeugdwet dat de kinderrechter een machtiging om een minderjarige in een gesloten accommodatie te doen opnemen en te doen verblijven slechts kan verlenen indien naar het oordeel van de kinderrechter deze jeugdhulp noodzakelijk is in verband met ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen die de ontwikkeling van de een kind naar volwassenheid ernstig belemmeren. Bovendien dient de opneming en het verblijf op grond van dit artikel noodzakelijk te zijn om te voorkomen dat de een kind zich aan deze jeugdhulp onttrekt of daaraan door anderen wordt onttrokken. Op grond van artikel 6.1.3, eerste lid, Jeugdwet kan de kinderrechter een spoedmachtiging verlenen om een kind in een gesloten accommodatie te doen opnemen en te doen verblijven, indien, kort weergegeven, voldaan is aan voornoemde criteria en een machtiging niet kan worden afgewacht.
In de hiervoor genoemde wetsartikelen zijn de belangrijkste inhoudelijke criteria opgenomen voor het verlenen van een machtiging voor gesloten jeugdhulp. Het gaat om twee wettelijke vooraarden (i) er moet sprake zijn van ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen die de ontwikkeling van de een kind naar volwassenheid ernstig belemmeren en die noodzaken tot jeugdhulp in de betekenis die de Jeugdwet daaraan geeft. De wet stelt daarnaast als cumulatieve vooraarde (ii) dat het gesloten verblijf noodzakelijk moet zijn om te voorkomen dat de een kind zich onttrekt aan die hulp of daaraan door anderen wordt onttrokken.
Uit de wetgeschiedenis volgt verder dat de hiervoor onder (ii) geformuleerde wettelijke eis afbakent wanneer de gesloten machtiging kan worden verleend en wanneer een machtiging kan worden verleend op grond van de in de MvT genoemde Wet Bopz (die inmiddels is vervangen door de Wvggz, krtr).
Naast deze twee wettelijke voorwaarden volgt uit het hierna te bespreken verdragsrecht en uit de komende wetgeving dat ook aan een derde voorwaarde moet zijn voldaan: (iii) het moet niet mogelijk zijn om de problemen met een andere, lichtere, vorm van jeugdhulp, zonder geslotenheid, op te lossen. Gesloten jeugdhulp dient hoe dan ook een “ultimum remedium” te zijn. Het mag pas in beeld komen nadat andere vormen van jeugdhulp door de rechter in de afweging zijn meegewogen. Deze derde voorwaarde mist in de huidige redactie van het artikel 6.1.2 van de Jeugdwet.
Uit het op 13 oktober 2013 aan de Tweede kamer toegestuurde Wetsvoorstel 35942 (Wet rechtspositie gesloten jeugdhulp) blijkt dat het wetsvoorstel strekt tot het versterken van de rechtspositie van kinderen die worden opgenomen in een gesloten accommodatie. Het wetsvoorstel werd uitgebreid besproken in de Tweede Kamer en is door de kamer aangenomen (zie hiervoor het verslag van 3 december 2021, Kamerstukken II 2021/22, 35942, nr. 5).
Het laat zich daarom aanzien dat artikel 6.1.2 voor zover hier van belang wordt gewijzigd doordat in het tweede lid als onderdeel “c” wordt toegevoegd dat:
"c. er geen minder ingrijpende mogelijkheden zijn om de opgroei- en opvoedingsproblemen te behandelen."
Die laatste voorwaarde volgt ook nu al uit het verdragsrecht waaraan de Nederlandse Staat is gebonden. Het gedwongen gesloten behandelen van jeugdigen vormt een inbreuk op de vrijheid en het privéleven van een kind. Het is de meest ernstige inbreuk op de rechten van het kind en dat brengt met zich dat de beslissing moet beantwoorden aan onder meer art. 5 en 8 EVRM, art. 9 en 10 IVBPR en art. 16 IVRK.
De toepasselijkheid van deze verdragsbepalingen brengt met zich dat de machtiging alleen kan worden verleend voor zover deze bij de wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van de bescherming van de gezondheid of de goede zeden of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen en met het doel toe te zien op zijn opvoeding.
Daarbij verdient verder opmerking dat een rechter op grond van art. 8 EVRM steeds een afweging moet maken of de ernst van de problemen van het kind, de inbreuk op het privéleven door de gedwongen opneming en het gedwongen verblijf rechtvaardigen.
Wat vindt de kinderrechter dat hij moet beslissen?
Er zijn geen feiten of omstandigheden aangevoerd of overigens gebleken die aanleiding kunnen geven om terug te komen op wat in de eerder gegeven beschikking ten aanzien van de voorlopige ondertoezichtstelling is overwogen en beslist. De kinderrechter zal daarom bepalen dat de voorlopige ondertoezichtstelling op goede gronden is verleend.
Rest de vraag hoe de kinderrechter moet beslissen op het verzoek van de Raad dat gericht is op het verkrijgen van een machtiging voor gesloten jeugdhulp.
De kinderrechter stelt vast dat nog voordat hij een beoordeling heeft gemaakt of, gelet op wat tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gebracht, er toereikende feiten of omstandigheden zijn aangevoerd of kunnen blijken voor een gesloten machtiging voor de nu tienjarige [naam kind] , het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden kennelijk al voor hem die beoordeling heeft gemaakt en daarover een beslissing heeft genomen.
De kinderrechter heeft voornoemd hof verzocht duidelijkheid te geven over de aard van de genomen beslissing, bijvoorbeeld door het dictum op schrift te stellen of duidelijk te maken of die beslissing is bedoeld (en kan zijn bedoeld) om vooruit te lopen op de uitkomst van de mondelinge behandeling door de kinderrechter op 1 juli 2022. Duidelijkheid daarover wilde het hof niet geven.
De kinderrechter zal zich gelet op het voorgaande niet uitlaten over de vraag of het gesloten plaatsen van een tienjarig kind onder de hiervoor uiteengezette omstandigheden beantwoordt aan de eis dat er geen minder ingrijpende mogelijkheden zijn om de opgroei- en opvoedingsproblemen te behandelen.
De kinderrechter kan immers onder zodanige omstandigheden niet anders dan aannemen dat er geen belang meer rest bij een door hem te nemen beslissing, omdat het hof die beslissing al heeft genomen of, wanneer hij zou beslissen dat een lichtere maatregel dan een gesloten plaatsing volstaat, die beslissing door het hof niet in stand wordt gelaten. De kinderrechter zal daarom in het dictum van deze beschikking verstaan dat er geen belang meer rest bij een verdere behandeling van of beslissing door de kinderrechter op het verzoek van de Raad.
Een en ander brengt met zich dat de volgende beslissingen moeten worden genomen.

De beslissing

De kinderrechter:
bepaalt dat de bij beschikking van 21 juni 2022 (schriftelijk uitgewerkt in de beschikking van 23 juni 2022) uitgesproken voorlopige ondertoezichtstelling op goede gronden is verleend en stelt [naam kind] voorlopig onder toezicht van de GI, tot 21 september 2022,
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
verstaat dat geen belang meer bestaat bij een behandeling van of beslissing op het verzoek van de Raad om aan de GI een machtiging voor gesloten jeugdhulp of een machtiging tot uithuisplaatsing te verlenen.
Deze beschikking is gegeven door mr. B.R. Tromp, kinderrechter, en door hem in het openbaar uitgesproken op 4 juli 2022.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.