Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor beide ten laste gelegde feiten, inclusief de ten laste gelegde geslachtsgemeenschap nu hij geen reden ziet om te twijfelen aan de verklaringen die zich in het dossier bevinden.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte zowel ten aanzien van feit 1 als ten aanzien van feit 2 moet worden vrijgesproken van de ten laste gelegde geslachtsgemeenschap. Voor het overige heeft de raadsman geen bewijsverweren gevoerd.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht feiten 1 en 2 wettig en overtuigend bewezen, in beide gevallen met uitzondering van de onder het laatste gedachtestreepje ten laste gelegde geslachtsgemeenschap.
Ten aanzien van feit 1 overweegt de rechtbank dat er zich geen enkel concreet bewijsmiddel in het dossier bevindt waaruit blijkt dat er sprake is geweest van geslachtsgemeenschap tussen verdachte en [slachtoffer 1], anders dan dat dit beweerd werd in een roddel die rondging op school. Hierbij overweegt de rechtbank dat het verdachte is geweest die haar seksuele contacten met [slachtoffer 1] aan de orde heeft gesteld en zij ontkent geslachtsgemeenschap te hebben gehad met [slachtoffer 1]. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van het laatste gedachtestreepje.
Ten aanzien van feit 2 overweegt de rechtbank dat het enige bewijs van de ten laste gelegde geslachtsgemeenschap de verklaring van [slachtoffer 2] is. Dat [slachtoffer 2] zulks verklaart betekent echter niet zonder meer dat dit ook daadwerkelijk heeft plaatsgevonden, temeer wanneer die verklaring in het licht wordt bezien van de stellige en volhardende ontkennende verklaring van verdachte, die ten aanzien van de andere onderdelen van de tenlastelegging bij de politie – waar zij zich op eigen initiatief heeft gemeld – direct openheid van zaken heeft gegeven. De verklaring van [slachtoffer 2] wordt – als aangegeven – op dat punt bovendien door geen enkel ander bewijsmiddel ondersteund nu hij zelf de bron is van de in het dossier aanwezige de-audituverklaringen. Naar het oordeel van de rechtbank kan daarom niet wettig en overtuigend bewezen worden dat er geslachtsgemeenschap heeft plaatsgevonden tussen verdachte en [slachtoffer 2] en zal verdachte ook ten aanzien van feit 2 vrijspreken van het laatste gedachtestreepje.
Voor het overige acht de rechtbank feiten 1 en 2 wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte (het bewezenverklaarde deel van) deze feiten duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt: