ECLI:NL:RBNNE:2022:2233

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
1 juli 2022
Publicatiedatum
30 juni 2022
Zaaknummer
C/18/213004 / FA RK 22-1526
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om vervangende toestemming voor verhuizing met minderjarige naar andere woonplaats

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Nederland op 1 juli 2022 een beschikking gegeven over een verzoek van een vrouw om vervangende toestemming te verlenen voor een verhuizing met haar minderjarige kind naar een andere woonplaats, gelegen op 20 kilometer afstand. De vrouw, die in Leeuwarden woont, heeft de noodzaak tot verhuizing aangetoond, onder andere omdat zij in een afhankelijke woonsituatie verkeert en samen wil wonen met haar partner. De man, de vader van het kind, heeft bezwaar gemaakt tegen de verhuizing en concludeert tot afwijzing van het verzoek. De rechtbank heeft de zaak op 23 juni 2022 mondeling behandeld, waarbij beide partijen en hun advocaten aanwezig waren, evenals een vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming.

De rechtbank heeft de feiten in overweging genomen, waaronder het feit dat partijen samen het gezag uitoefenen over hun kind, dat inmiddels bijna 11 jaar oud is. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verhuizing geen significante impact zal hebben op het contact tussen het kind en de man, en dat de zorgregeling in wezen ongewijzigd kan blijven. De rechtbank heeft ook de belangen van het kind in de afweging betrokken, en geconcludeerd dat de vrouw voldoende redenen heeft om te verhuizen, waaronder haar financiële situatie en de mogelijkheid om een toekomst op te bouwen met haar partner.

Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten om de vrouw vervangende toestemming te verlenen voor de verhuizing, en deze beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De kosten van de procedure zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt. De beschikking kan door belanghebbenden worden aangevochten binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht
Locatie Groningen
zaak-/rekestnummer: C/18/213004 / FA RK 22-1526
beschikking van de meervoudige kamer over de vervangende toestemming verhuizing van 1 juli 2022
in de zaak van

[De vrouw] ,

wonende te Leeuwarden,
hierna ook te noemen de vrouw,
advocaat mr. P. Bollema, kantoorhoudende te Leeuwarden,
tegen

[De man] ,

wonende te Leeuwarden,
hierna ook te noemen de man,
advocaat mr. A. van der Pol, kantoorhoudende te Leeuwarden.

Het procesverloop

De procedure is ingeleid met een verzoekschrift ten aanzien van de minderjarige [[naam kind]] door de rechtbank in Leeuwarden ontvangen op 5 april 2022. Daarin verzoekt de vrouw de rechter om aan haar vervangende toestemming te verlenen om samen met [de minderjarige] te verhuizen naar [de gewenste woonplaats] .
Op 21 juni 2022 heeft de rechtbank van de man een verweerschrift ontvangen. De man concludeert tot afwijzing van het verzoek van de vrouw.
De zaak is conform het zaaksverdelingsreglement van de rechtbank Noord-Nederland doorgestuurd ter behandeling op locatie Groningen, omdat één van partijen een connectie heeft met een medewerker op de locatie Leeuwarden.
Op 23 juni 2022 heeft de rechtbank de zaak meervoudig mondeling behandeld. Verschenen en gehoord zijn partijen, hun advocaten en mevrouw M.H. de Lange die de Raad voor de Kinderbescherming (hierna "de Raad") vertegenwoordigt.
Ten slotte is bepaald dat een beschikking wordt gegeven.

De feiten

De rechtbank gaat bij de beoordeling van het verzoek uit van de volgende feiten.
Partijen zijn met elkaar getrouwd geweest. Tijdens het huwelijk zijn zij op 10 juli 2011 ouders geworden van [de minderjarige] , die nu bijna 11 jaar oud is.
Partijen oefenen samen het gezag uit over [de minderjarige] .
In het kader van de echtscheiding hebben partijen in 2013 een ouderschapsplan opgesteld. Dit ouderschapsplan is voor het laatst gewijzigd in 2016.
Partijen zijn in het ouderschapsplan overeengekomen dat [de minderjarige] haar hoofdverblijf bij de vrouw heeft. [de minderjarige] woont op dit moment bij de vrouw in Leeuwarden. [de minderjarige] verblijft vijf dagen bij haar moeder, vijf dagen bij haar vader, gevolgd door twee dagen bij haar moeder en twee dagen bij haar vader.
Partijen wonen op dit moment allebei in Leeuwarden. De partner van de vrouw, met wie zij graag wil gaan samenwonen, woont in [de gewenste woonplaats] ..
De verzochte verhuizing betreft een afstand van 20 kilometer.

Het verzoek

De vrouw verzoekt de rechtbank vervangende toestemming te verlenen om samen met [de minderjarige] naar [de gewenste woonplaats] te mogen verhuizen. De vrouw wenst samen te wonen met haar partner, die in [de gewenste woonplaats] woont en met wie zij ruim anderhalf jaar een relatie heeft.
De man concludeert tot afwijzing van het verzoek van de vrouw.

De beoordeling

Het gaat in deze zaak om de vraag of aan de vrouw vervangende toestemming kan worden verleend, zodat zij met [de minderjarige] naar [de gewenste woonplaats] kan verhuizen. De vrouw wil haar intrek nemen in de woning van haar partner in [de gewenste woonplaats] . De vrouw heeft conform artikel 2 van het ouderschapsplan, het overleg met de man gezocht ten aanzien van de voorgenomen verhuizing. De man staat niet achter de verhuizing en verleent daarvoor geen toestemming.
Aangezien beide partijen het gezag uitoefenen over [de minderjarige] , valt dit geschil onder het beoordelingskader van artikel 1:253a lid 1 BW. Dat betekent dat de rechtbank een zodanige beslissing kan nemen die de rechtbank in het belang van het kind wenselijk voorkomt. Uit vaste jurisprudentie volgt dat, hoezeer het belang van het kind een overweging van de eerste orde dient te zijn bij de te verrichten afweging van belangen, andere belangen zwaarder kunnen wegen. De rechtbank zal bij de beslissing alle omstandigheden van het geval in acht dienen te nemen.
De rechtbank overweegt verder als volgt. Overeenkomstig vaste rechtspraak dient de rechtbank bij de beslissing in een geschil als het onderhavige alle omstandigheden van het geval in aanmerking te nemen en alle betrokken belangen af te wegen, waaronder:
- de noodzaak om te verhuizen;
- de mate waarin de verhuizing is doordacht en voorbereid;
- de door de verhuizende ouder geboden alternatieven en maatregelen om de gevolgen van de verhuizing voor de minderjarige en de andere ouder te verzachten en/of te compenseren;
- de mate waarin de ouders in staat zijn tot onderlinge communicatie en overleg;
- de rechten van de andere ouder en de minderjarige op onverminderd contact met elkaar in een vertrouwde omgeving;
- de verdeling van de zorgtaken en de continuïteit van de zorg;
- de frequentie van het contact tussen de minderjarige en de andere ouder voor en na de verhuizing;
- de te overbruggen afstanden;
- de leeftijd van de minderjarige, haar mening en de mate waarin de minderjarige geworteld is in haar omgeving of juist extra gewend is aan verhuizingen;
- de (extra) kosten van de omgang na de verhuizing.
De ouder bij wie de minderjarige haar hoofdverblijfplaats heeft, dient in beginsel de gelegenheid te krijgen om met de minderjarige elders een gezinsleven en een toekomst op te bouwen, indien de omstandigheden van het geval na een belangenafweging zoals hiervoor genoemd een dergelijke beslissing ook rechtvaardigen. Hierna zal worden beoordeeld of de keuze van de vrouw om te verhuizen in het kader van de verdere belangenafweging te rechtvaardigen valt.
De rechtbank stelt daarbij voorop dat het een verhuizing betreft over een korte afstand, namelijk 20 kilometer. Dat is een afstand die in 20 minuten met de auto te bereizen is. Van deur tot deur gaat het dan per trein of elektrische fiets om een maximale reistijd van driekwartier tot een uur. De verhuizing zorgt er, gelet op de beperkte afstand en reistijd, niet voor dat het contact tussen [de minderjarige] en de man wezenlijk verandert of vermindert. [de minderjarige] zal volgend jaar naar dezelfde basisschool blijven gaan en op de dagen dat [de minderjarige] bij de vrouw verblijft, zal [de minderjarige] door de vrouw met de auto worden gehaald en gebracht. De extra reisbewegingen en reiskosten neemt de vrouw voor haar rekening en brengen voor de man dus geen verandering of extra kosten met zich mee. In de week dat [de minderjarige] bij haar vader verblijft, kan ze, zoals nu ook gebruikelijk, naar school fietsen. Als [de minderjarige] naar het middelbaar onderwijs gaat zal dat waarschijnlijk in Leeuwarden zijn. Alsdan kan ze met het openbaar vervoer vrij snel en adequaat naar school gaan.
Aan (de frequentie van) het contact tussen de man en [de minderjarige] verandert niets en ook de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken zal in feite niet veranderen. Het enige verschil dat in de uitvoering van de zorgregeling volgens de man te merken zal zijn, is dat de spontaniteit ervan af gaat, in die zin dat het voor [de minderjarige] niet mogelijk is om bijvoorbeeld vlug iets bij haar vader op te halen als zij bij haar moeder is en andersom. De vrouw heeft echter aangegeven dat spontane langskomacties tijdens het verblijf van [de minderjarige] bij de andere ouder slechts zeer sporadisch voorkomen, omdat [de minderjarige] van structuur houdt en zij goed gedijt bij het vaste ritme van de zorgregeling. Die zorgregeling blijft hoe dan ook gestand. Het is de rechtbank niet gebleken van spontaan contact van een zodanige aard of omvang dat het verminderen of moeilijker worden daarvan werkelijk tot een verandering in de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken leidt.
De man vreest dat de verhuizing een zware wissel zal trekken op [de minderjarige] , omdat ze bewogen jaren achter de rug heeft. Niet weggenomen dat een verhuizing inderdaad een grote impact zal hebben op [de minderjarige] omdat ze moet wennen aan nieuw huis en het wonen in het huis van haar stiefvader, ziet de rechtbank dat er ook voordelen aan deze verhuizing zijn verbonden. De mogelijkheid dat [de minderjarige] , zoals ze graag zou willen, kan paardrijden met haar vriendin [X] in [de gewenste woonplaats] is daar één van. Door het samenwonen van de vrouw met haar partner in [de gewenste woonplaats] zal het voor [de minderjarige] bovendien iets overzichtelijker worden, in die zin dat ze in twee huizen woont en niet drie.
Partijen hebben tot slot getwist over de noodzaak tot verhuizing van de vrouw. De vrouw heeft uitgelegd dat die noodzaak erin is gelegen dat zij niet de vrije beschikking heeft over het huis waar zij nu in woont. Zij woont in het huis van haar (inmiddels overleden) moeder en zij zal voor het overnemen van de woning in onderhandeling moeten treden met haar broer, die thans samen met haar eigenaar van deze woning is. Een recht van hypotheek zal de vrouw naar alle waarschijnlijkheid, gelet op haar financiële situatie, niet verstrekt worden. De vrouw zit wat dat betreft in een afhankelijke positie, waarvan zij niet weet hoe lang die nog houdbaar is. De vrouw heeft geen werk en geen inkomen. De broer van de vrouw zou het huis graag verkopen, met het oog op de huidige stand van de huizenmarkt. Hoewel de verstandhouding met haar broer goed is, voelt de vrouw de druk om een keuze te maken. De vrouw heeft daarnaast blijk gegeven van de ambitie om op het terrein van de woning van haar partner in [de gewenste woonplaats] twee chalets te verhuren als Bed & Breakfast en het beheer daarvan voor haar rekening te nemen. Dat zal haar financiële situatie ten goede komen, wat de rechtbank als positief beoordeelt. Hieruit blijkt naar het oordeel van de rechtbank van een voldoende noodzaak om te verhuizen: die ambitie zal niet in/bij haar huidige woning gerealiseerd kunnen worden en de kans is groot dat dat in de stad Leeuwarden niet zal lukken.
Voor zover de noodzaak tot verhuizing daaruit al niet in voldoende mate zou blijken, dan nog komt de voorgenomen verhuizing de rechtbank alleszins redelijk en gerechtvaardigd voor. De vrouw is negen jaar alleen geweest en heeft al die tijd de belangen en zorg voor [de minderjarige] op de eerste plaats gezet. Door de man is dit ook niet betwist. De vrouw heeft daarnaast nog gesteld dat zij de keuze om te willen verhuizen niet zou maken als die niet ook in het belang van [de minderjarige] zou zijn. De rechtbank heeft geen reden om hieraan te twijfelen. Dat de relatie naar de mening van de man pril is, doet aan de bestendigheid van de relatie tussen de vrouw en haar partner niets af. Er is altijd een kans dat een relatie stukloopt, maar het is niet aan de rechtbank om die kansen te wegen.
De rechtbank overweegt ten overvloede dat zij ter zitting de overtuiging heeft gekregen dat de ouders een dermate goede verstandhouding hebben dat wat er ook gebeurt, [de minderjarige] altijd een bestendige en veilige thuisplek zal hebben bij beide ouders. Dat die plek wat de moeder betreft voortaan in [de gewenste woonplaats] ligt, verandert daar niets aan. De rechtbank refereert in dat verband aan wat de Raad tijdens de mondelinge behandeling naar voren heeft gebracht. De Raad heeft zich onthouden van advies, omdat de voorgenomen verhuizing voor- en tegenargumenten kent. De Raad heeft het vertrouwen uitgesproken dat ouders in staat zullen zijn om, met welke uitkomst dan ook, elkaar te blijven vinden in het goede overleg dat zij altijd hebben gehad. De rechtbank sluit zich daar bij aan.
De rechtbank komt daarmee tot de slotsom dat de voorgenomen verhuizing naar [de gewenste woonplaats] met [de minderjarige] te rechtvaardigen valt. Aan de vrouw zal daarom toestemming worden verleend, die in de plaats treedt van de vereiste toestemming van de man.

De beslissing

De rechtbank:
verleent de vrouw vervangende toestemming om met [[naam kind]] te verhuizen naar [de gewenste woonplaats] ;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven in Groningen, door mr. P. van Eijk, voorzitter, mr. H.L. Stuiver en mr. K.R. Bosker, beiden rechters lid van de meervoudige kamer, in tegenwoordigheid van de griffier en in het openbaar uitgesproken op 1 juli 2022.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat. worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Arnhem-Leeuwarden
fvb