ECLI:NL:RBNNE:2022:2220

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
29 juni 2022
Publicatiedatum
30 juni 2022
Zaaknummer
C/18/213827 / JE RK 22-317
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van kinderen in het kader van gezinshereniging en perspectiefonderzoek

In deze beschikking van de Rechtbank Noord-Nederland, uitgesproken op 29 juni 2022, heeft de kinderrechter de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van drie kinderen verlengd tot 16 januari 2023. De kinderrechter oordeelt dat de aanvaardbare termijn voor de kinderen is verstreken, gezien de langdurige zorgen over hun opvoedingssituatie en de onduidelijkheid over hun woonperspectief. De kinderrechter heeft de Raad verzocht om een perspectiefonderzoek uit te voeren, om te bepalen waar de kinderen in de toekomst kunnen opgroeien. De kinderrechter benadrukt dat het van groot belang is dat er snel duidelijkheid komt over het woonperspectief van de kinderen, om verdere schade aan hun ontwikkeling te voorkomen. De moeder van de kinderen heeft aangegeven dat ze graag wil dat de kinderen in de weekenden bij haar verblijven, maar de kinderrechter concludeert dat een volledige terugplaatsing op korte termijn niet realistisch is. De kinderrechter heeft de GI (Gecertificeerde Instelling) en de Raad betrokken bij de procedure en heeft hen verzocht om hun bevindingen te rapporteren voor de volgende mondelinge behandeling.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling privaatrecht
Locatie Groningen
zaakgegevens: C/18/213827 / JE RK 22-317
datum uitspraak: 29 juni 2022
beschikking over de verlenging van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing in de zaak die betrekking heeft op

[naam kind 1] ,

die geboren is op [geboortedatum] 2010 in [geboorteplaats] ,
en die hierna " [naam kind 1] " wordt genoemd,

[naam kind 2] ,

die geboren is op [geboortedatum] 2012 in [geboorteplaats] ,
en die hierna " [geboortedatum] " wordt genoemd, en

[naam kind 3] ,

die geboren is op [naam kind 3] 2013 in [geboorteplaats] ,
en die hierna " [naam kind 3] " wordt genoemd.
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
de gecertificeerde instelling
Stichting Jeugdbescherming Noord en Veilig Thuis Groningen,
regio Noord-Nederland, locatie Groningen,
die hierna "de GI" wordt genoemd, en

[naam moeder] ,

die woont in [woonplaats] ,
en die hierna "de moeder" wordt genoemd,
advocaat: mr. S.M. Wolfert, die kantoor houdt in Leek.

Het procesverloop

Deze procedure is ingeleid met het verzoekschrift van de GI, dat de rechtbank op 31 mei 2022 heeft ontvangen. Hierin verzoekt de GI de kinderrechter om de ondertoezichtstelling van de kinderen en de machtiging tot uithuisplaatsing te verlengen voor de duur van één jaar.
Op 21 juni 2022 heeft de rechtbank een verweerschrift van de moeder ontvangen. Daarin concludeert de moeder tot afwijzing van het verzoek, althans tot gedeeltelijke toewijzing daarvan.
Op 24 juni 2022 heeft de kinderrechter dat verzoek mondeling behandeld. De kinderrechter heeft toen gesproken met A. de Boer, die de GI vertegenwoordigt, de moeder en haar advocaat.
Ten slotte is bepaald dat vandaag deze beschikking zal worden gegeven.

De feiten

De kinderrechter kan bij de beoordeling van het verzoek uitgaan van de volgende feiten, die blijken uit de onweersproken gebleven inhoud van de processtukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gebracht.
Uit een affectieve relatie van de moeder met [naam vader] , zijn [naam kind 1] , [naam kind 2] en [naam kind 3] geboren. De kinderen zijn door hun vader erkend. De ouders van [naam kind 1] , [naam kind 2] en [naam kind 3] hebben willen regelen dat zij gezamenlijk het gezag over hun kinderen uitoefenen. Uit het gezagsregister dat deze rechtbank aanhoudt blijkt echter niet dat zij dat ook daadwerkelijk geregeld hebben, zodat ervan moet worden uitgegaan dat de moeder het gezag over de kinderen alleen uitoefent.
Op 16 juli 2020 zijn [naam kind 1] , [naam kind 2] en [naam kind 3] onder toezicht gesteld van de GI. De ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing zijn bij beschikking van 24 juni 2021 verlengd tot 16 juli 2022.
Op 7 januari 2021 zijn de kinderen, zonder voorafgaande machtiging van de kinderrechter uit huis geplaatst bij [gezinshuis] . Bij beschikking van 21 januari 2021 is aan de GI een machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen verleend tot 16 juli 2021.
De moeder heeft, naast [naam kind 1] , [naam kind 2] en [naam kind 3] , nog een zoon: [naam kind 4] , geboren op [geboortedatum] 2016 in [geboorteplaats] . [naam kind 4] staat ook onder toezicht van de GI en is tevens met een daartoe strekkende machtiging van de kinderrechter een periode uit huis geplaatst. De moeder is, samen met [naam kind 4] , van 14 november 2021 tot 9 april 2022, opgenomen geweest bij de Stee. De moeder en [naam kind 4] wonen sinds 9 april 2022 weer thuis. Bij beschikking van 24 juni 2022 heeft de kinderrechter het verzoek van de GI om de ondertoezichtstelling van [naam kind 4] te verlengen afgewezen. Dat betekent dat de ondertoezichtstelling van [naam kind 4] afloopt op 16 juli 2022.
De GI meent dat de gronden zich voordoen voor een verdere verlenging van de maatregelen van ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing ten aanzien van [naam kind 1] , [naam kind 2] en [naam kind 3] en heeft daarom de kinderrechter verzocht om beide maatregelen te verlengen, voor de duur van één jaar.
De moeder begrijpt dat de kinderen niet meer volledig thuis kunnen komen wonen. De moeder wil wel graag dat er naar toe wordt gewerkt dat de kinderen in de weekenden bij haar verblijven.

De beoordeling

[naam kind 1] , [naam kind 2] en [naam kind 3] staan onder toezicht vanwege de langdurige en aanhoudende zorgen die waren opgekomen over een (pedagogisch) verwaarlozende opvoedingssituatie en het getuige zijn van huiselijk geweld tussen moeder en haar partners. De Raad, die destijds de ondertoezichtstelling heeft verzocht, trok uit zijn onderzoek de conclusie dat de moeder als hoofdopvoeder een chronisch gebrek toonde aan emotionele, empathische betrokkenheid en beschikbaarheid. De behoeften en opvoedingsvragen van [naam kind 1] , [naam kind 2] en [naam kind 3] werden daarom niet beantwoord en er was onvoldoende ouderlijk gezag en structuur in de opvoeding van de kinderen.
Ook met de inzet van ambulante hulpverlening lukte het de moeder onvoldoende om structureel basale zaken zoals hygiëne, op tijd op school komen, voldoende eten en schone/passende kleding te verzorgen. De Raad uitte bij aanvang van de ondertoezichtstelling ernstige zorgen over de fysieke en emotionele veiligheid en gehele ontwikkeling van alle drie de kinderen. De zorgen van de Raad hebben niet alleen geleid tot een ondertoezichtstelling van de kinderen, maar ook tot hun uithuisplaatsing. Daarbij stond het de Raad voor ogen dat het diagnostisch onderzoek van moeder maximaal zes maanden na het uitspreken van de eventuele ondertoezichtstelling in beslag zou nemen, omdat dan duidelijk zou zijn of de kinderen bij moeder kunnen opgroeien, al dan niet met de inzet van (intensieve) hulpverlening.
Nu een kleine twee jaar nadat de maatregelen zijn genomen, is het woonperspectief van de kinderen nog steeds niet bepaald. Dat verhoudt zich niet met de aard en strekking van de als tijdelijk bedoelde kinderbeschermingsmaatregelen van ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing. Die maatregelen moeten erop gericht zijn dat kinderen zo snel mogelijk weer worden teruggeplaatst bij de ouder(s) die het gezag over hen uitoefenen en, wanneer dat niet meer mogelijk is, onderzocht wordt of die ouder(s) duurzaam instemmen met een woonperspectief dat buiten het eigen gezin ligt, dan wel dat een gezagsbeëindigende maatregel noodzakelijk is. Bovendien blijkt uit het verzoekschrift van de GI dat de onduidelijkheid over hun woonperspectief voor onrust zorgt bij de kinderen, zodat het van groot belang is dat hun perspectief op korte termijn wordt bepaald en duidelijkheid wordt gegeven aan de kinderen.
Bij het geven van de voorgaande beschikking van 24 juni 2021 ging de kinderrechter ervan uit dat die duidelijkheid zou worden geboden. De moeder was ten tijde van het geven van die beschikking aangemeld voor ouderschap diagnostiek bij “De Bron’, een instelling die onderdeel uitmaakt van GGZ Drenthe, en die psychiatrische diagnostiek en behandeling aanbiedt. De verwachting was dat in het toen komende jaar duidelijk zou worden of, en zo ja met inzet van welke begeleiding de moeder weer zelf voor de kinderen kan gaan zorgen.
De kinderrechter heeft voorafgaand aan de mondelinge behandeling geen schriftelijke informatie gekregen over de opname in de Stee, het verloop daarvan en de conclusies die zijn getrokken over de mogelijkheden van de moeder om zelf weer voor haar kinderen te zorgen.
Tijdens de mondelinge behandeling is daarover verteld dat de moeder het afgelopen jaar, samen met [naam kind 4] , in het kader van een gezinsopname heeft verbleven bij de Stee. Bij aanvang van die opname was het de bedoeling dat [naam kind 1] , [naam kind 2] en [naam kind 3] meegenomen zouden worden in de behandeling door middel van begeleide omgang en therapie. Tijdens de therapie bleek dat te veel was voor de draagkracht van de moeder, om zich op vier kinderen te moeten richten. Er is daarom voor gekozen om eerst in te zetten op [naam kind 4] en later te kijken naar de mogelijkheden met betrekking tot [naam kind 1] , [naam kind 2] en [naam kind 3] . Het lukt de moeder inmiddels om goed genoeg voor [naam kind 4] te kunnen zorgen en ze woont weer, samen met [naam kind 4] , thuis. Daarbij ontvangt ze nog wel ondersteuning van ambulante hulpverlening.
Op dit moment is er sprake van begeleide omgang tussen de moeder en de kinderen. Er zijn nog veel stappen voor nodig in de opbouw van het contact, voordat het mogelijk is dat de kinderen een heel weekend bij de moeder verblijven. Bovendien dient er rekening te worden gehouden met de draagkracht van zowel de moeder als de kinderen bij het bepalen of het mogelijk is dat de kinderen vervolgens ieder weekend bij de moeder verblijven. In het verlengde daarvan kan geconcludeerd worden dat de stap naar een eventuele thuisplaatsing zeer onzeker is en in ieder geval niet op korte termijn kan worden verwacht. Gebleken is dat de GI noch de moeder de verwachting heeft dat die stap op enig moment in de toekomst gezet zal (kunnen) worden. In die zin bestaat er op dit moment geen gerechtvaardigde verwachting meer dat de moeder binnen een voor de kinderen aanvaardbaar te achten termijn in staat zal zijn om zelf in hun verzorging en opvoeding te voorzien.
Dat brengt met zich dat de kinderbeschermingsmaatregelen van ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing niet langer passend zijn. Als thuisplaatsing niet meer tot de mogelijkheden behoort, blijft bij een jaarlijkse verlenging van de maatregel van ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing wel onzekerheid over het opvoedingsperspectief voortduren. Verlenging over een reeks van jaren is daarbij in beginsel geen juiste maatregel.
Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat het ijkpunt voor het bepalen van de aanvaardbare termijn voor een kind is de periode van onzekerheid over de vraag in welk gezin hij verder zal opgroeien, die het kind kan overbruggen zonder verdergaand ernstige schade voor zijn ontwikkeling op te lopen. Wat voor een minderjarige een redelijke termijn is, is afhankelijk van zijn leeftijd en ontwikkeling. Het spreekt voor zich dat een zich over jaren uitstrekkende verlenging van de ondertoezichtstelling daar niet bij aansluit. De toepassing van dit uitgangspunt vereist maatwerk; precieze termijnen zijn niet te geven. [1]
De kinderrechter kan op grond van de tot zover bekend geworden feiten en omstandigheden niet anders dan aannemen dat de aanvaardbare termijn is verstreken en dat voor zover dat niet zo zou zijn, ieder aanknopingspunt ontbreekt om aan te kunnen nemen dat de moeder binnen afzienbare termijn in staat zal zijn om de opvoedingsverantwoordelijkheid te dragen voor al haar vier kinderen. Dit brengt met zich dat de Raad dient te worden verzocht om een onderzoek te verrichten naar de vraag waar het woonperspectief van de kinderen ligt. Indien uit dat onderzoek blijkt dat het woonperspectief van de kinderen definitief niet meer bij de moeder ligt, dient de Raad te onderzoeken of de moeder duurzaam in kan stemmen met het verblijf elders of dat een gezagsbeëindigende maatregel passend en geboden is.
De kinderrechter kan, gelet op het voorgaande, de ondertoezichtstelling alleen voor korte duur verlengen, ter overbrugging van de periode waarbinnen de Raad in redelijkheid zijn onderzoek naar het woonperspectief kan afronden. Gelet op de betrokken belangen en het wettelijke kader waarbinnen de kinderrechter een beslissing moet nemen, zal hij de ondertoezichtstelling voor periode van zes maanden verlengen, een nieuwe mondelinge behandeling bepalen en de Raad opdracht geven om een onderzoek te verrichten en uiterlijk één week voor de hierna te bepalen mondelinge behandeling schriftelijk te rapporteren dan wel een verzoek tot een gezagsbeëindigende maatregel in te dienen, zodat dat verzoek gevoegd kan worden behandeld op de hierna te bepalen datum en tijd.
Uit het voorgaande volgt tevens dat het in het belang van de verzorging en opvoeding van [naam kind 1] , [naam kind 2] en [naam kind 3] noodzakelijk is dat zij totdat hun woonperspectief is bepaald kunnen blijven wonen op de locaties waar zij nu verblijven. De kinderrechter zal de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen daarom verlengen voor de duur van de ondertoezichtstelling.
De kinderrechter zal de beslissing op de resterende duur van de verzoeken van de GI aanhouden.
De kinderrechter wijst erop dat wanneer de Raad niet binnen de hiervoor genoemde termijn weigert een verzoek tot gezagsbeëindiging te doen, de GI op de voet van artikel 1:267, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek aan de rechtbank kan verzoeken een oordeel te geven of een beëindiging van het gezag moet volgen. Dat artikel vindt ook in deze zaak toepassing, hoewel het niet de GI is die een verzoek tot onderzoek aan de Raad heeft gedaan, maar de kinderrechter die in samenspraak met de GI dat verzoek doet.
Een en ander brengt met zich dat de volgende beslissing wordt genomen.

De beslissing

De kinderrechter:
verlengt de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van [naam kind 3] , [naam kind 2] en [naam kind 1] tot 16 januari 2023;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bepaalt dat de Raad en de overige belanghebbenden zullen worden gehoord op
vrijdag 9 december 2022om
13:00 uur, welke mondelinge behandeling wordt gehouden in het gerechtsgebouw in Groningen, Guyotplein 1;
verzoekt de Raad uiterlijk één week voorafgaand aan de hiervoor genoemde datum van de mondelinge behandeling de rapportage te vertrekken;
bepaalt dat deze beschikking voor de Raad, de GI en de moeder geldt als uitnodiging om aanwezig te zijn bij de mondelinge behandeling,
een nadere oproep zal niet worden verzonden;
houdt het verzoek van de GI voor het resterende deel aan.
Deze beschikking is gegeven door mr. B.R. Tromp, kinderrechter, bijgestaan door mr. L.W. Breukel, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 29 juni 2022.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet door een advocaat worden ingesteld bij het gerechtshof
Arnhem-Leeuwarden.

Voetnoten

1.Kamerstukken II 2008/0932015, nr. 3.