ECLI:NL:RBNNE:2022:2188

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
28 juni 2022
Publicatiedatum
28 juni 2022
Zaaknummer
18/322204-20
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in strafzaak wegens ontuchtige handelingen met minderjarige

Op 28 juni 2022 heeft de Rechtbank Noord-Nederland, zitting houdende in Groningen, uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van ontuchtige handelingen met een minderjarige. De zaak, geregistreerd onder parketnummer 18/322204-20, volgde op een onderzoek ter terechtzitting dat plaatsvond op 14 juni 2022. De verdachte, geboren in 1973, was aanwezig en werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. M.K. Bulthuis. Het openbaar ministerie werd vertegenwoordigd door mr. S.M. von Bartheld.

De tenlastelegging omvatte twee feiten waarbij de verdachte in de periode van 29 juni 2013 tot en met 11 augustus 2016 en van 29 juni 2012 tot 29 juni 2013 ontuchtige handelingen zou hebben gepleegd met een minderjarige, geboren in 2001. De rechtbank heeft de verklaringen van de aangeefster en de verdachte tegen elkaar afgewogen. De officier van justitie en de verdediging hebben beiden vrijspraak gevorderd, waarbij de verdediging betoogde dat de ten laste gelegde feiten niet bewezen konden worden.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verklaring van de aangeefster onvoldoende steun vond in andere bewijsmaterialen en dat deze verklaring niet consistent was. Gezien het wettelijke bewijsminimum, zoals vastgelegd in artikel 342 van het Wetboek van Strafvordering, heeft de rechtbank geconcludeerd dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte te veroordelen. Daarom heeft de rechtbank de verdachte vrijgesproken van de hem ten laste gelegde feiten.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
Parketnummer 18/322204-20
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 28 juni 2022 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1973 te [geboorteplaats] , wonende te [straatnaam] , [woonplaats] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 14 juni 2022.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. M.K. Bulthuis, advocaat te Groningen. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. S.M. von Bartheld.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1
hij in of omstreeks de periode van 29 juni 2013 tot en met 11 augustus 2016, te [plaats] , in de gemeente De Marne, met [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum] 2001), die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , hebbende verdachte:
  • zijn penis in de mond en/of vagina van die [slachtoffer] gebracht en/of
  • de vagina van die [slachtoffer] gelikt;
2
hij in of omstreeks de periode van 29 juni 2012 tot 29 juni 2013 te [plaats] , in de gemeente De Marne, met [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum] 2001), die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, een of meer handeling(en) heeft gepleegd, die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , hebbende verdachte zijn penis in de mond van die [slachtoffer] gebracht.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd voor de feiten 1 en 2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van de feiten 1 en 2.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank moet de vraag beantwoorden of de ten laste gelegde feiten kunnen worden bewezen.
Vooropgesteld dient te worden dat, volgens het tweede lid van artikel 342 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) het bewijs dat de verdachte een ten laste gelegd feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend kan worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Deze ‘unus testis, nullus testis’-bepaling strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat zij de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen ingeval de verklaring van één getuige met betrekking tot de feiten en omstandigheden op zichzelf staat en onvoldoende steun vindt in ander bewijsmateriaal. De vraag of aan het bewijsminimum als bedoeld in artikel 342, tweede lid Sv is voldaan laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval.
Het hiervoor bedoelde wettelijke voorschrift leidt ertoe dat – in een geval als het onderhavige, waarin de verklaring van aangeefster en verdachte tegenover elkaar staan –, de rechtbank de betrouwbaarheid van de verklaringen van aangeefster dient te beoordelen en daarnaast dient te bepalen of voor die verklaringen voldoende steunbewijs in het dossier aanwezig is.
De rechtbank constateert met de officier van justitie en de verdediging dat de verklaring van aangeefster onvoldoende wordt ondersteund door de overige zich in het dossier bevindende verklaringen en/of stukken, terwijl ook overigens de verklaring van aangeefster niet op alle onderdelen even consistent is. De rechtbank heeft daarom uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte de tenlastegelegde feiten heeft begaan, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder de feiten 1 en 2 is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door mr. O.J. Bosker, voorzitter, mr. M.S. van der Kuijl en mr. A. Jongsma, rechters, bijgestaan door mr. A. Bolding, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 28 juni 2022.