ECLI:NL:RBNNE:2022:216

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
28 januari 2022
Publicatiedatum
2 februari 2022
Zaaknummer
18-111100-20
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernielingen op het Stationsplein in Groningen met psychische problematiek van de verdachte

Op 28 januari 2022 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 21 april 2020 opzettelijk en wederrechtelijk vernielingen heeft gepleegd op het Stationsplein in Groningen. De rechtbank achtte de ten laste gelegde vernielingen wettig en overtuigend bewezen, maar oordeelde dat het bewezenverklaarde de verdachte niet kon worden toegerekend. De verdachte, geboren in 1999, was ten tijde van de feiten onder invloed van alcohol en leed aan een psychotische stoornis, wat zijn gedragingen beïnvloedde. De rechtbank besloot de verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging en ging niet over tot het opleggen van een straf of maatregel. Dit leidde tot de niet-ontvankelijkheid van de benadeelde partijen in hun vorderingen tot schadevergoeding, aangezien artikel 361 lid 2 Sv bepaalt dat een benadeelde partij alleen ontvankelijk is in haar vordering indien de verdachte enige straf of maatregel wordt opgelegd. De rechtbank heeft ook de vorderingen tot tenuitvoerlegging van voorwaardelijke straffen afgewezen, gezien de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de psychiatrische problematiek. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, waarbij de rechters de conclusies van de deskundigen over de toerekeningsvatbaarheid van de verdachte hebben overgenomen.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht Locatie Groningen
parketnummer 18-111100-20
vorderingen na voorwaardelijke veroordelingen parketnummers 08-273746-19; 08-235298-19
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 28 januari 2022 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 1999 te [geboorteplaats], wonende te [straatnaam], [woonplaats].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 14 januari 2022. Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. N.A. Heidanus, advocaat te Groningen. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. L.J. van der Heide.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 21 april 2020 te Groningen (op/aan het Stationsplein) opzettelijk en wederrechtelijk een groot aantal ruiten (van onder meer de [benadeelde partij 1] en/of een trein en/of een abri en/of de [benadeelde partij 2] en/of kaartverkoopautomaten en/of de [benadeelde partij 3] en/of [benadeelde partij 4]), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan NS Spoorwegen toebehoorde, heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
2.
hij op of omstreeks 21 april 2020 te Groningen (op/aan het Stationsplein) opzettelijk en wederrechtelijk een geldautomaat, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan [benadeelde partij 5] toebehoorde, heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
3.
hij op of omstreeks 21 april 2020 te Groningen (op/aan het Stationsplein) opzettelijk en wederrechtelijk 36 ruiten, althans een aantal ruiten, van een trein, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan Arriva Openbaar Vervoer NV toebehoorde, heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
Ieder bewijsmiddel is -ook in onderdelen- slechts gebruikt voor het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
1. De door verdachte ter zitting van 14 januari 2022 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Ik kan het mij niet meer goed herinneren. Ik weet er nog een paar dingen van. Ik weet dat ik boos en ziek was. Het klopt dat ik ramen van een rode trein en van een gele trein heb vernield. Het zou kunnen dat ik ook andere dingen heb vernield, dat weet ik niet. Als er getuigen zijn die gezien hebben dat ik vernielingen heb gepleegd, dan geloof ik dat ik het gedaan heb.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 21 april 2020,opgenomen op pagina 4 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL01002020103246 d.d. 23 april 2020, inhoudend als verklaring van [naam 1]:
Ik was op dinsdag 21 april 2020 aan het werk op het Centraal Station, gelegen aan het Stationsplein 4 te Groningen. Omstreeks 01.50 uur hoorde ik een hard geluid zag ik een manspersoon lopen op het perron. Toen ik uit het kantoor stapte zag ik dat de man ruiten insloeg van de [benadeelde partij 1]. Ik riep vervolgens tegen de man iets van: "Hey, hou daar eens mee op idioot!" Ik zag dat de man liep richting spoor 4b en ik zag dat toen hij ter hoogte van de ABRI was, een tweetal ruiten vernielde. Ik zag dat de man doorliep richting een treinstel. Hij begon daar de ramen van de trein te vernielen. Ik zag dat hij met een hamer, een noodhamer uit een Arriva trein, de ramen in sloeg. Ik duwde de man vervolgens tegen de trein aan en zei dat hij moest blijven staan totdat de politie ter plaatse was. Kort daarop kwam de politie ter plaatse en heb ik de man overgedragen aan de politie. Ik zag dat het volgende was vernield: 15 ruiten van een NS-trein
02 ruiten van een ABRI, gelegen bij spoor 4b
17 ruiten in de gevel van de [benadeelde partij 1]
01 ruit van de toegangsdeur van de [benadeelde partij 2]
03 ruiten van het bedieningspaneel van kaartverkoopautomaten NS
01 ruit van de toegangsdeur van [benadeelde partij 3]
01 glazen toegangsdeur van [benadeelde partij 4]
Door de vernieling die er gepleegd is heeft de Nederlands Spoorwegen schade.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 21 april 2020,opgenomen op pagina 9 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [naam 2]:
Ik doe aangifte van vernieling van de geldautomaat, ATM 9286, van [benadeelde partij 5]. Vandaag werden wij op de hoogte gesteld door een medewerker van de NS dat het geldautomaat aan de voorzijde van het station, vernield is. Mijn collega is gaan kijken en zag dat het scherm vernield was. Zij zag dat het glas was gebroken.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 21 april 2020,opgenomen op pagina 11 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [naam 3]:
Ik doe namens Arriva Nederland aangifte van vernieling. Op dinsdagochtend 21 april 2020, omstreeks 02:00 uur, werd ik gebeld door de verkeersleiding van Arriva dat er iemand op het hoofdstation treinen had vernield. Toen ik vandaag om 12:00 uur op het hoofdstation was gearriveerd heb ik trein 10314 goed bekeken. Ik zag tot mijn grote schok dat er in totaal 20 gewone ramen zijn vernield, 12 ruiten van de deuren, 2 klapramen in de cabine, klein raampje van de cabine en een groot gebogen raam van de cabine. In totaal dus ongeveer 36 ruiten met een totale kostenpost van ongeveer 60.000 euro.
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 21 april 2021,opgenomen op pagina 25 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [naam 4]:
Op dinsdag 21 april 2020 omstreeks 01:50 uur hoorde ik ineens mijn collega [naam 1] schreeuwen. Ik ben samen met mijn collega [naam 1] het station opgelopen. Het eerste wat ik zag was dat er een man een ABRI kapotsloeg. Hierna sloeg de man allemaal ramen van een NS-trein in. Ik zag dat de man de ramen insloeg met een roodkleurige hamer. Ik herken deze hamer als een zogenaamde noodhamer uit een Arriva trein.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1.
hij op 21 april 2020 te Groningen (op/aan het Stationsplein) opzettelijk en wederrechtelijk een groot aantal ruiten (van onder meer de [benadeelde partij 1] en een trein en een abri en de [benadeelde partij 2] en kaartverkoopautomaten en de [benadeelde partij 3] en [benadeelde partij 4]), dat geheel aan een ander, te weten aan NS Spoorwegen toebehoorde, heeft vernield;
2.
hij op 21 april 2020 te Groningen (op/aan het Stationsplein) opzettelijk en wederrechtelijk een geldautomaat, dat geheel aan een ander, te weten aan [benadeelde partij 5] toebehoorde, heeft beschadigd;
3.
hij op 21 april 2020 te Groningen (op/aan het Stationsplein) opzettelijk en wederrechtelijk 36 ruiten, van een trein, dat geheel aan een ander, te weten aan Arriva Openbaar Vervoer NV toebehoorde, heeft vernield;
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort,vernielen, meermalen gepleegd;
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort,beschadigen;
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort,vernielen, meermalen gepleegd.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

Ten aanzien van de strafbaarheid van verdachte heeft de rechtbank gelet op de psychiatrische Pro Justitia onderzoeksrapportage d.d. 5 juli 2021, opgemaakt door Dr. T.W.D.P. van Os, psychiater en D.
Groenestein, arts in opleiding tot psychiater, alsmede het reclasseringsrapport d.d. 3 december 2021.
De conclusies van het psychiatrisch rapport luiden, zakelijk weergegeven, dat verdachte lijdt aan een psychotische stoornis, tot uiting komend in groothuiswanen en visuele en imperatieve auditieve hallucinaties (in de vorm van het horen van stemmen die er niet waren en hem opdrachten gaven en het zien van ‘djins’). Tevens is er sprake van een stoornis in het gebruik van alcohol en cannabis. Hoewel verdachte ten tijde van het tenlastegelegde onder invloed was van alcohol, hetgeen verwijtbaar is, hebben de onderzoekers stellig de indruk dat het alcoholgebruik van verdachte dienstdoet als inadequate poging om met zijn innerlijke desorganisatie om te gaan. De vastgestelde stoornissen waren ook aanwezig ten tijde van de tenlastegelegde feiten en hebben verdachtes gedragingen beïnvloed. Geadviseerd wordt dan ook verdachte het ten laste gelegde niet toe te rekenen.
De rechtbank kan zich met deze conclusies verenigen en neemt deze over en concludeert, evenals de officier van justitie en de raadsman, met betrekking tot de toerekeningsvatbaarheid van verdachte dat het bewezen verklaarde aan hem niet kan worden toegerekend.
De rechtbank acht verdachte derhalve niet strafbaar en zal verdachte ontslaan van alle rechtsvervolging.

Benadeelde partij

De volgende personen hebben zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding:
NS GROEP NV, tot een bedrag van
€ 22.381,41ter zake van materiële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan;
Arriva Personenvervoer Nederland BV, tot een bedrag van
€ 56.541,33ter vergoeding van materiële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan;
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat -gelet op de bestaande jurisprudentie en de gelijkenissen tussen de zorgmachtiging en de (vervallen) maatregel van plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis- de vorderingen van de benadeelde partijen ontvankelijk dienen te worden verklaard.
1Daartoe heeft de officier van justitie aangevoerd dat de wetgever bij de invoering van de strafrechtelijke bevoegdheid tot het opleggen van een zorgmachtiging geen wijziging van de rechtspositie van benadeelde partijen heeft beoogd. De officier van justitie heeft voorts gesteld dat de gevorderde schade voldoende is onderbouwd en geconcludeerd dat de vorderingen dienen te worden toegewezen.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat indien de rechtbank niet overgaat tot oplegging van een straf of maatregel, de vorderingen van de benadeelde partijen -gelet op artikel 361 lid 2, aanhef en onder a, Wetboek van Strafvordering (Sv)- niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat de zorgmachtiging niet als equivalent van het voorheen bestaande artikel 37 Sr kan worden gezien en dat het niet aan het openbaar ministerie of aan de rechter is om een wettelijke lacune te repareren. Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat de vorderingen van de benadeelde partijen niet-ontvankelijk zijn omdat zij dermate ingewikkeld zijn dat de behandeling daarvan tot een onevenredige belasting van het strafproces zou leiden.
Oordeel van de rechtbank
Hoewel volstrekt helder is dat verdachte door zijn handelen (grote) schade heeft veroorzaakt, bepaalt artikel 361, lid 2 aanhef en onder a Sv dat een benadeelde partij alleen ontvankelijk is in haar vordering indien de verdachte enige straf of maatregel wordt opgelegd, dan wel in geval van toepassing van artikel 9a Sr. Nu de rechtbank niet overgaat tot oplegging van een straf of maatregel aan verdachte dan wel tot toepassing van artikel 9a Sr, en de wetgever kennelijk (vooralsnog) niet voor een aanpassing van artikel 361 Sv heeft gekozen in de door de officier van justitie bedoelde zin, ziet de rechtbank geen aanleiding om het oordeel van het gerechtshof Amsterdam (waarnaar de officier van justitie ter onderbouwing van haar standpunt verwijst) te volgen. De rechtbank zal dan ook de benadeelde partijen niet-ontvankelijk verklaren in hun vordering. Het opleggen van de maatregel van artikel 36f Sr is om dezelfde reden niet mogelijk.

Vordering na voorwaardelijke veroordeling

Bij onherroepelijk vonnis van 3 februari 2020 van de politierechter van de Rechtbank Overijssel, locatie Zwolle, is verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke taakstraf van 20 uren, met een proeftijd van twee jaren. De proeftijd is ingegaan op 17 februari 2020. Daarbij is als algemene voorwaarde gesteld dat veroordeelde voor het einde van de proeftijd geen strafbare feiten zal plegen.
Bij onherroepelijk vonnis van 6 december 2019 van de politierechter van de Rechtbank Overijssel, locatie Zwolle, is verdachte veroordeeld tot -onder meer- een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee weken, met een proeftijd van twee jaren. De proeftijd is ingegaan op 21 december 2019. Daarbij is als algemene voorwaarde gesteld dat veroordeelde voor het einde van de proeftijd geen strafbare feiten zal plegen.
De officier van justitie heeft op 14 december 2021 de tenuitvoerlegging gevorderd van de (hierboven genoemde) voorwaardelijk opgelegde straffen. Ter terechtzitting heeft de officier van justitie, gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte, afwijzing van de vorderingen tenuitvoerlegging gevorderd.
Nu veroordeelde de bewezenverklaarde feiten heeft begaan voor het einde van de proeftijd, komt de vordering naar het oordeel van de rechtbank in beginsel voor toewijzing in aanmerking. Echter, gelet op de ter zitting naar voren gebrachte standpunten en hetgeen uit de adviezen van de deskundigen over de persoonlijke omstandigheden van verdachte is gebleken -in het bijzonder de bij verdachte aanwezige psychiatrische problematiek en de intensieve zorg die hij in dat verband in het kader van een zorgmachtiging ontvangt en moet blijven ontvangen- acht de rechtbank tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straffen thans niet opportuun. Zij zal dan ook de vorderingen afwijzen.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 57, 63, 350 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezenverklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart verdachte voor het bewezen verklaarde niet strafbaar en ontslaat verdachte ter zake van alle rechtsvervolging.
Ten aanzien van 18-111100-20, feit 1:
Verklaart de vordering van
NS GROEP NVniet-ontvankelijk. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Ten aanzien van 18-111100-20, feit 3:
Verklaart de vordering van
Arriva Personenvervoer Nederland BVniet-ontvankelijk. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Bepaalt dat de benadeelde partijen hun eigen proceskosten dragen.

Beslissing op de vordering na voorwaardelijke veroordeling onder parketnummer

[08-273746-19]:

Wijst af de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf, opgelegd bij vonnis van de politierechter van de Rechtbank Overijssel, locatie Zwolle, van 3 februari 2020.

Beslissing op de vordering na voorwaardelijke veroordeling onder parketnummer

[08-235298-19]:

Wijst af de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf, opgelegd bij vonnis van de politierechter van de Rechtbank Overijssel, locatie Zwolle, van 6 december 2019.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.R. Bracht, voorzitter, mr. J. van Bruggen en mr. M.J.B. Holsink, rechters, bijgestaan mr. T.D. Pel, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 28 januari 2022.