In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 3 juni 2022 uitspraak gedaan in een verzoek tot tijdelijke voogdij van de oma en tante van een minderjarige. De verzoekers, vertegenwoordigd door advocaat mr. T.E. Heslinga, vroegen de rechtbank om hen gezamenlijk te benoemen tot tijdelijke voogd over de minderjarige, geboren in 2010. De rechtbank heeft eerder, op 20 december 2021, de Raad voor de Kinderbescherming (RvdK) opdracht gegeven om onderzoek te verrichten naar de gezagssituatie van de minderjarige. Het rapport van de RvdK, dat op 21 april 2022 is gepresenteerd, concludeerde dat het niet in het belang van de minderjarige zou zijn om een tijdelijke voogd aan te stellen, aangezien de moeder stabiel functioneert en er geen zorgen zijn over haar opvoedershandelen.
De rechtbank heeft de argumenten van de verzoekers, die zich niet konden verenigen met het advies van de RvdK, overwogen. De verzoekers stelden dat het belang van de minderjarige niet voldoende werd gezien en dat er risico's zijn voor de toekomst. De vrouw, die het gezag over de minderjarige uitoefent, heeft echter ingestemd met het advies van de RvdK. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen sprake is van een tijdelijke onmogelijkheid voor de moeder om het gezag uit te oefenen, en heeft het verzoek van de oma en tante afgewezen. De rechtbank heeft de hoop uitgesproken dat betrokkenen in gesprek blijven over de situatie van de minderjarige.