ECLI:NL:RBNNE:2022:2154

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
3 juni 2022
Publicatiedatum
24 juni 2022
Zaaknummer
180521
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om tijdelijke voogdij door grootouders

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 3 juni 2022 uitspraak gedaan in een verzoek tot tijdelijke voogdij van de oma en tante van een minderjarige. De verzoekers, vertegenwoordigd door advocaat mr. T.E. Heslinga, vroegen de rechtbank om hen gezamenlijk te benoemen tot tijdelijke voogd over de minderjarige, geboren in 2010. De rechtbank heeft eerder, op 20 december 2021, de Raad voor de Kinderbescherming (RvdK) opdracht gegeven om onderzoek te verrichten naar de gezagssituatie van de minderjarige. Het rapport van de RvdK, dat op 21 april 2022 is gepresenteerd, concludeerde dat het niet in het belang van de minderjarige zou zijn om een tijdelijke voogd aan te stellen, aangezien de moeder stabiel functioneert en er geen zorgen zijn over haar opvoedershandelen.

De rechtbank heeft de argumenten van de verzoekers, die zich niet konden verenigen met het advies van de RvdK, overwogen. De verzoekers stelden dat het belang van de minderjarige niet voldoende werd gezien en dat er risico's zijn voor de toekomst. De vrouw, die het gezag over de minderjarige uitoefent, heeft echter ingestemd met het advies van de RvdK. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen sprake is van een tijdelijke onmogelijkheid voor de moeder om het gezag uit te oefenen, en heeft het verzoek van de oma en tante afgewezen. De rechtbank heeft de hoop uitgesproken dat betrokkenen in gesprek blijven over de situatie van de minderjarige.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht
Locatie Leeuwarden
zaak-/rekestnummer: C/17/180521 / FA RK 21-1022
beschikking van de enkelvoudige kamer d.d. 3 juni 2022
inzake
[de oma],
wonende te [plaats] ,
advocaat mr. T.E. Heslinga, kantoorhoudende te Leeuwarden,
hierna ook te noemen: de oma,
en
[de tante],
wonende te [plaats] ,
advocaat mr. T.E. Heslinga, kantoorhoudende te Leeuwarden,
hierna ook te noemen: de tante,
hierna gezamenlijk ook te noemen: de verzoekers,
tegen
[de vrouw],
wonende te [plaats] ,
hierna ook te noemen de vrouw,
advocaat mr. B.G. Kooi, kantoorhoudende te Dokkum.

1.Het verdere verloop van de procedure

1.1.
Het verdere verloop van de procedure volgt uit:
- de beschikking van deze rechtbank van 20 december 2021, die als herhaald en ingelast dient te worden beschouwd;
- een brief van de Raad voor de Kinderbescherming (RvdK), binnengekomen bij de griffie op 23 maart 2022;
- het rapport van de RvdK, binnengekomen bij de griffie op 25 april 2022;
- een F9-formulier van de verzoekers, binnengekomen bij de griffie op 29 april 2022;
- een F9-formulier van de vrouw, binnengekomen bij de griffie op 4 mei 2022.
1.2.
De zaak is pro forma behandeld.

2.De nadere standpunten van partijen en de beoordeling daarvan

2.1.
De rechtbank dient een beslissing te nemen op het verzoek van de oma en de tante van [de minderjarige] om hen, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, gezamenlijk te benoemen tot (tijdelijke) voogd over [de minderjarige] .
2.2.
Bij beschikking van 20 december 2021 heeft de rechtbank de RvdK opgedragen om onderzoek te verrichten naar de gezagssituatie van de minderjarige [de minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2010 te [plaats] .
2.3.
Het onderzoek van de RvdK heeft geresulteerd in het rapport van 21 april 2022.
2.4.
De RvdK adviseert de rechtbank om geen tijdelijke voogd over [de minderjarige] te benoemen. Een dergelijke ingrijpende maatregel is volgens de RvdK niet in het belang van [de minderjarige] . Uit het rapport van de RvdK volgt dat de vrouw momenteel stabiel functioneert en dat er geen zorgen zijn (of in het verleden zijn gemeld) over haar opvoedershandelen. De onzekerheid over het opvoedershandelen vanwege de psychische kwetsbaarheid van de vrouw, zijn onder de aandacht van IAG en de betrokken hulpverlening. De vrouw voedt [de minderjarige] zelf op, het perspectief van [de minderjarige] ligt bij de vrouw en bovendien is niet gebleken dat de vrouw thans in de onmogelijkheid verkeert om op adequate wijze beslissingen te nemen ten aanzien van [de minderjarige] . Met oma, tante en de vrouw is gesproken over de optie om het gezag door de vrouw en de oma delen. Dit zou kunnen indien zij daarmee instemmen, maar dit is niet het geval. Oma wenst de (tijdelijke) voogdij uit te oefenen met de tante. Mocht oma hierin van mening veranderen, en oma en de vrouw in de toekomst besluiten dat zij alsnog gedeeld gezag willen uitoefenen, kunnen zij hiertoe stappen ondernemen. De RvdK merkt op dat gedeeld gezag alleen kan als er sprake is van een gedeelde opvoedersverantwoordelijkheid. Oma en de vrouw moeten dan goed samen bespreken of dit passend is en hoe zij dit voor zich zien; oma woont op hetzelfde adres, maar houdt meer afstand door de tussendeuren te sluiten. Zij ziet [de minderjarige] niet dagelijks en wil juist weer meer oma worden, wat ook meer passend en duidelijk is. Een eventuele volmacht, kan door oma en de vrouw zelf worden geregeld.
2.5.
Voor wat betreft het ambtshalve onderzoek naar een kinderbeschermingsmaatregel heeft de RvdK het volgende geconcludeerd. De RvdK is van mening dat er geen sprake is van een dusdanige ontwikkelingsbedreiging van [de minderjarige] dat een kinderbeschermingsmaatregel in de vorm van een ondertoezichtstelling noodzakelijk wordt gevonden. De RvdK is van mening dat hulpverlening vanuit het vrijwillig kader toereikend is, gelet op de coöperatieve en gemotiveerde houding van de vrouw. De vrouw is intrinsiek gemotiveerd om aan haar eigen problemen te blijven werken omwille van het welzijn en de ontwikkeling en veiligheid van [de minderjarige] . De RvdK is van mening dat het vangnet rondom de vrouw en [de minderjarige] tezamen met de steun die de vrouw en [de minderjarige] hebben vanuit hun sociale netwerkt, voldoende om de veiligheid en ontwikkeling van [de minderjarige] te kunnen blijven monitoren en waarborgen.
2.6.
Oma en tante hebben bij brief van 28 april 2022 aangegeven dat zij zich niet kunnen verenigen met het advies van de RvdK. Zij vinden het spijtig dat het belang van hun verzoek, namelijk het belang van [de minderjarige] , niet wordt gezien. Er wordt enkel en alleen gekeken naar de huidige stand van zaken en er wordt feitelijk niet gekeken naar het verleden. Meer specifiek wordt er aangegeven dat er vertrouwd kan worden op het vangnet van de hulpverleners, daar waar het verleden heeft aangetoond dat dit vangnet onvoldoende is. Immers, dit vangnet kan niet voorkomen dat er wederom psychoses gaan plaatsvinden en dit vangnet kan ook niet voorkomen dat [de minderjarige] hierbij klem en verloren raakt. De kans op herhaling is groot. Verzoekers hopen dat het goed blijft gaan, maar op het moment dat het fout gaat, dan is er wederom en nog steeds niets geregeld voor [de minderjarige] .
2.7.
De vrouw heeft bij brief van 4 mei 2022 aangegeven in te stemmen met het advies van de RvdK.
Inhoudelijke beoordeling
2.8.
Indien de ouder die het gezag over de minderjarige uitoefent, al dan niet tijdelijk, in de onmogelijkheid verkeert om dit gezag uit te oefenen, benoemt de rechtbank op grond van artikel 1:253q van het Burgerlijk Wetboek (BW) jo 1:253r BW een voogd, tenzij het belang van de minderjarige zich hiertegen verzet en/of sprake is van een andere ouder (al dan niet met gezag) voor wie deze omstandigheden niet geldt. De maatregel wordt opgelegd wanneer:
- de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen al dan niet tijdelijk in de onmogelijkheid verkeren het gezag uit te oefenen, of
- het bestaan of de verblijfsplaats van de ouders of van één van hen die het gezag uitoefenen, onbekend is.
2.9.
Van een tijdelijke onmogelijkheid kan sprake zijn indien het niet duidelijk is of een stoornis van geestesvermogen van een ouder leidt tot onbevoegdheid, of dat de stoornis als tijdelijk moet worden aangemerkt.
2.10.
De vraag ligt voor of de vrouw, als enige gezaghebbende ouder van [de minderjarige] , al dan niet tijdelijk in de onmogelijkheid verkeert om het ouderlijk gezag over [de minderjarige] uit te oefenen. De rechtbank is van oordeel dat, gelet op het onderzoek van de RvdK, daarvan geen sprake is. De rechtbank zal dan ook het verzoek afwijzen.
2.11.
In het onderzoek van de RvdK is aandacht besteed aan de vraag hoe de situatie het best ingericht kan worden voor betrokkenen, wanneer psychische problemen opdoemen bij de vrouw. De voorliggende opties (zoals onder punt 2.4 uiteen is gezet) zijn in het onderzoek besproken, maar hierover blijven betrokkenen van mening verschillen. Oma en tante zijn van mening dat er onvoldoende oog is voor [de minderjarige] en onvoldoende vangnet voor als het opnieuw misgaat met de vrouw. Zij blijven volharden in hun wens om belast te worden met de voogdij over [de minderjarige] . De vrouw en de betrokken hulpverleners zijn van mening dat het huidig vangnet aan hulpverleners in combinatie met de zelfbindingsverklaring op dit moment voldoende vangnet biedt. De rechtbank kan en zal hierover geen beslissing nemen nu dit niet tot haar domein behoort. De rechtbank spreekt de hoop uit dat betrokkenen met elkaar hierover in gesprek blijven gaan.

3.Beslissing

De rechtbank:
3.1.
wijst het verzoek van oma en tante, af.
Deze beschikking is gegeven te Leeuwarden door mr. G.J. Baken, rechter, tevens kinderrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting op
3 juni 2022in tegenwoordigheid van de griffier.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Arnhem-Leeuwarden.
fn: 704