ECLI:NL:RBNNE:2022:2140

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
13 juni 2022
Publicatiedatum
24 juni 2022
Zaaknummer
177661
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Einde partneralimentatie door niet-naleving van voorwaarden en grove miskenning van wettelijke maatstaven

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 13 juni 2022 uitspraak gedaan in een geschil over partneralimentatie tussen een vrouw en een man die in 2003 huwelijkse voorwaarden zijn aangegaan. De rechtbank heeft vastgesteld dat de alimentatieverplichting van de man is geëindigd op grond van artikel 1:160 BW, omdat de vrouw samenwoont met een ander zonder de man hiervan schriftelijk op de hoogte te stellen, zoals overeengekomen in het convenant. De vrouw had verzocht om een bijdrage in de kosten van levensonderhoud, maar de rechtbank oordeelde dat de alimentatieverplichting al was geëindigd op het moment dat de man zijn verzoek indiende op 11 mei 2020. De rechtbank heeft ook overwogen dat het convenant, dat op 4 oktober 2017 was ondertekend, was aangegaan met grove miskenning van de wettelijke maatstaven, waardoor de alimentatie kan worden gewijzigd. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de man niet bewust is afgeweken van de wettelijke maatstaven en dat er sprake is van een duidelijke wanverhouding tussen de overeengekomen alimentatie en wat de rechter zou hebben beslist. De rechtbank heeft alle verzoeken van de vrouw afgewezen en de overige verzoeken van de man bij gebrek aan belang ook afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht
Locatie Leeuwarden
zaak-/rekestnummer: C/17/177661 / FA RK 21-272
beschikking van de enkelvoudige kamer d.d. 13 juni 2022
in de zaak
[naam vrouw]
wonende te [woonplaats vrouw] ,
hierna ook te noemen de vrouw,
advocaat mr. A.J. de Boer, kantoorhoudende te Leeuwarden,
tegen
[naam man],
wonende te [woonplaats man] ,
hierna ook te noemen de man,
advocaat mr. D.M. Leutenegger, kantoorhoudende te Bolsward.

1.Het procesverloop

1.1.
Het procesverloop blijkt uit het volgende:
- het verzoekschrift van de vrouw, ontvangen op 8 maart 2021;
- het verweerschrift van de man, met een zelfstandig verzoeken van 11 mei 2021;
- een F9-formulier van 20 september 2021, met producties, van de vrouw.
1.2.
De zaak is behandeld op de zitting van 5 oktober 2021. Partijen en hun advocaten zijn hierbij aanwezig geweest.
1.3.
De rechtbank heeft daarna ontvangen:
- een brief van 14 april 2022, met producties, van de man;
- een brief van 20 april 2022, met producties, van de vrouw;
- een F9-formulier van 20 april 2022 van de vrouw;
- een brief van 21 april 2022 van de man.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn op huwelijkse voorwaarden gehuwd op 24 mei 2003. De rechtbank heeft bij beschikking van 22 november 2017 de echtscheiding uitgesproken. Het huwelijk van partijen is ontbonden door inschrijving van deze beschikking op 10 januari 2018 in de registers van de Burgerlijke Stand.
2.2.
Partijen hebben in het kader van hun echtscheiding een convenant ondertekend op 4 oktober 2017. Dit convenant is niet bij het verzoek tot echtscheiding aan de rechtbank overgelegd.
2.3.
In het echtscheidingsconvenant zijn, onder andere, de volgende artikelen opgenomen:
1. ALIMENTATIE VROUW
1.1
De partijen stellen vast dat zij met ingang van aanvang 2017 duurzaam gescheiden leven. Vanaf die datum tot de datum waarop de alimentatieregeling van artikel 1.2 in werking treedt is/wordt er door de man een bedrag van alimentatie aan de vrouw betaald. Tot de datum, waarop de alimentatieregeling van artikel 1.2 in werking gaat, hebben de man en de vrouw de beschikking over de gezamenlijke gelden zoals dit ook van toepassing was voor aanvang 2017.
1.2
De man zal met ingang van de eerste van de maand, volgend op de ondertekening van dit convenant en/of vanaf de datum van ontbinding van het huwelijk maandelijks aan de vrouw een alimentatie van
€ 1.500 betalen.
1.3
De vrouw zal maandelijks de financiële administratie van de onderneming van de man en de verhuuradministratie van de boxen verzorgen, zoals zij dit tot heden ook steeds heeft verricht.
1.4
Wanneer de vrouw door het verkrijgen van een andere functie/baan kan voorzien in haar eigen inkomen en door een gebrek aan tijd geen administratieve diensten meer voor de man kan verrichten, zal zij haar uiterste inspanning verrichten voor een zo gunstig mogelijk overdragen van de administratieve werkzaamheden aan een vervangende administratief medewerker/ster.
1.5
De in artikel 1.2 vermelde alimentatie is berekend op basis van een gezamenlijk door de man en de vrouw genomen besluit en is dus niet gebaseerd op enige onderbouwing.
1.6
Er zal voor de toekomst geen wettelijke indexering als bedoeld in artikel 1:402a Burgerlijk Wetboek (BW) van toepassing zijn.
1.7
In afwijking van de wettelijke duurbeperking van alimentatieverplichtingen komen de partijen overeen dat op de man een onderhoudsverplichting jegens de vrouw rust zolang zij beiden in leven zijn.
3.NIET-WIJZIGINGSBEDING
3.1
Het in de artikelen 1 en 2 bepaalde kan niet bij rechterlijke uitspraak worden gewijzigd op grond van een wijziging van omstandigheden, behoudens in het geval van een zo ingrijpende wijziging van omstandigheden, dat de partij die de wijziging verzoekt, naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet langer aan het niet-wijzigingsbeding mag worden gehouden, zoals in artikel 1:159 lid 3 BW bepaald.
3.2
Wanneer het niet-wijzigingsbeding haar kracht verliest, blijven de alimentatieverplichtingen van de man jegens de vrouw zoals in dit convenant vastgesteld, ongewijzigd van kracht, totdat die verplichtingen in onderling overleg of door een rechterlijke uitspraak worden gewijzigd.
4. AFWIJKING VAN ARTIKEL 1:160 BW
4.1.
In afwijking van het in artikel 1:160 BW bepaalde eindigt de alimentatieverplichting van de man niet onmiddellijk bij samenleven van de vrouw met een ander als waren zij gehuwd, of als hadden zij hun partnerschap laten registreren, doch zal deze doorlopen tot haar dood.
Indien de samenleving op dat tijdstip nog voortduurt, eindigt de alimentatie alsdan definitief. Voorwaarde voor de doorbetaling van de alimentatie tijdens het samenleven van de vrouw is, dat de vrouw vóór de aanvang van de samenleving de man schriftelijk in kennis stelt van haar voornemen te gaan samenleven, zulks met mededeling van het tijdstip waarop de samenleving zal aanvangen en van de naam van degene met wie zij zal gaan samenleven.
Aldus kan gesteld worden dat elke vorm van samenleven van de vrouw geen invloed heeft
op de alimentatie.
De alimentatie dient echter zeer gericht toe te komen aan de vrouw, alsmede mag een nieuwe partner van de vrouw op geen enkele wijze rechten kunnen ontlenen op de alimentatie ten behoeve van de vrouw dan wel arbeidsvergoeding voor werkzaamheden verhuurexploitatie van de man.
Wordt aan deze voorwaarde niet voldaan dan geldt artikel 1:160 BW onverkort ook in
geval van samenleven.
2.4.
De heer [naam adviseur] van administratiekantoor [naam kantoor] heeft het convenant opgesteld. Hij heeft in een schriftelijke verklaring d.d. 4 mei 2021 verklaard dat de alimentatie/arbeidsvergoeding van € 18.000,00 niet door hem is geadviseerd, maar dat dit bedrag afkomstig was van de vrouw.
2.5.
In een brief van 12 oktober 2017 schrijft mr. [naam advocaat] , de advocaat die namens de vrouw de echtscheiding heeft verzocht, aan de vrouw dat hij het echtscheidingsconvenant niet bijvoegt bij het verzoek tot echtscheiding en niet in behandeling neemt.
Reden daarvoor is dat u belang heeft dat het verzoek nog heden zou worden ingediend in verband met de aanschaf van een woning. Het convenant is echter opgemaakt door een ander waarbij het voor mij volstrekt onduidelijk is hoe dit tot stand is gekomen.(…) Het convenant bevat tevens een bepaling over de pensioenen die strijdig is met huwelijkse voorwaarden. Ik heb u ook gewezen op de bepalingen over de alimentatie en het gebruik van de woning. U heeft de wettelijke duur van de alimentatie van 12 jaar zonder enige motivering verlengd voor het leven. Het gebruik van de woning is vrijwel onbeperkt en zonder enige tegenprestatie hetgeen naast de reeds verschuldigde alimentatie zou worden voldaan. Dan wordt gesteld dat de man een bedrag van € 200.000,00 aan de vrouw is verschuldigd zonder dat ik daarvoor enige onderbouwing heb kunnen terugvinden. Aan zowel de kinder- als de partneralimentatie ligt geen berekening ten grondslag zodat ik deze niet kan beoordelen. Ik begrijp dat deze afspraken in nauw overleg en na zorgvuldig advies van uw account tot stand zijn gekomen doch zonder nadere onderbouwing kan ik daar als advocaat geen enkele verantwoordelijkheid voor nemen.

3.De verzoeken

3.1.
De vrouw heeft verzocht om, bij beschikking uitvoerbaar bij voorraad:
Primair, te bepalen dat de man, met ingang van de eerste van de maand, volgend
op ondertekening van het convenant op 4 oktober 2017, dan wel met ingang van de datum van ontbinding van het huwelijk (zijnde 10 januari 2018) met een bedrag van € 1.500,- bruto dient bij te dragen in de kosten van levensonderhoud van de vrouw, een en ander zo lang zij
beiden in leven zijn;
Subsidiair, een de rechtbank in goede justitie door de man aan de vrouw te betalen bijdrage vast te stellen, met ingang van de datum waarop de man een verzoek bij de rechtbank indient, dan wel met ingang van een de rechtbank in goede justitie te bepalen datum te bepalen duur.
3.2.
De man heeft verzocht om de verzoeken van de vrouw af te wijzen, dan wel de vrouw daarin niet-ontvankelijk te verklaren, danwel door haar deze te ontzeggen, danwel een bedrag en datum vast te stellen door de rechtbank in goede justitie te bepalen;
3.3.
De man heeft daarnaast verzocht om bij beschikking uitvoerbaar bij voorraad:
- voor recht te verklaren dat het niet-wijzigingsbeding, zoals opgenomen in het convenant van 4 oktober 2017, niet rechtsgeldig is, danwel in strijd met de maatstaven van redelijkheid en billijkheid waardoor de vrouw geen beroep kan doen op dat beding;
- een door de rechtbank in goede justitie door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in
levensonderhoud vast te stellen met ingang van 1 november 2017, danwel met ingang
van een door de rechtbank in goede justitie te bepalen datum, en de te betalen bijdrage
in levensonderhoud met ingang van 1 januari 2020 op nihil stellen, omdat de vrouw niet
aan de voorwaarde van artikel 4 van het convenant heeft voldaan;
- de maximale duur van de onderhoudsplicht van de man jegens de vrouw vast te stellen
op 12 jaar, welke termijn aanvangt op de datum van inschrijving van de beschikking in
de registers van de burgerlijke stand.

4.De standpunten van partijen

4.1.
De vrouw stelt dat de man de overeengekomen alimentatie in het begin telkens heeft betaald, maar dat de man vanaf november 2019 verzuimde te betalen. Doordat het convenant niet is opgenomen in de echtscheidingsbeschikking, beschikt de vrouw niet over een executoriale titel. Zij kan de achterstallige alimentatie niet innen. Het bedrag van € 1.500,- per maand is in het convenant als partneralimentatie opgenomen, maar was feitelijk bedoeld als pensioenvoorziening van de vrouw. De vrouw stelt dat het convenant in goed overleg en samenspraak met de man is opgesteld.
4.2.
Voor wat betreft de verzoeken van de man stelt dat de vrouw dat er hoge motiveringseisen worden gesteld aan het doorbreken van een niet-wijzigingsbeding en zij verwijst daarbij naar artikel 1:159 lid 3 BW. Daarnaast betwist de vrouw dat er sprake is van gewijzigde omstandigheden in de zin van artikel 1:401 lid 1 BW.
4.3.
De man stelt dat hij de afwikkeling van de echtscheiding volledig aan de vrouw heeft overgelaten, omdat hij haar vertrouwde. Er is op geen enkel moment overleg geweest over de hoogte van de man te betalen partneralimentatie en er is ook niet besproken dat partijen de bewust zouden afwijken van de wettelijke maatstaven en de duur van de onderhoudsplicht van de man. De man was zich bij de ondertekening niet bewust van de consequenties van het convenant. Hij voelde zich schuldig over de reden voor het verbreken van de relatie en vertrouwde de vrouw volledig. Hij ging er vanuit dat de bedragen die de vrouw liet opnemen in het convenant door hem konden worden betaald, nu zij de administratieve werkzaamheden verrichte. De man stelt dat de overeengekomen partneralimentatie tot stand is gekomen met grove miskenning van de wettelijke maatstaven en dat het convenant daardoor kan worden gewijzigd op grond van artikel 1:401 lid 5 BW.
4.4.
De man stelt ook dat gezien de wijze waarop het convenant tot stand is gekomen, de redelijkheid en billijkheid zich ertegen verzetten dat de vrouw de man aan het niet-wijzigingsbeding kan houden. Het niet-wijzigingsbeding kan worden opengebroken op grond van artikel 1:159 lid 3 BW.
4.5.
Ook zou er volgens de man sprake zijn van een wijziging van omstandigheden op grond van artikel 1:401 lid 1 BW, omdat zijn draagkracht is verminderd. De man werkt met ingang van 1 januari 2020 niet meer in loondienst, maar alleen nog als zelfstandig ondernemer. Daarnaast heeft de man, om de vrouw conform het echtscheidingsconvenant de overeengekomen € 200.000,-- te kunnen betalen, een stuk land moeten verkopen en zijn hypotheek moeten verhogen.

5.De beoordeling

De na de zitting ingediende stukken
5.1.
De rechtbank overweegt dat partijen tijdens de mondelinge behandeling uitvoerig hun standpunten hebben kunnen toelichten. Tot aan de mondelinge behandeling kon er verweer gevoerd worden. Tijdens de mondelinge behandeling is besproken dat partijen en hun advocaten in overleg zouden treden om te onderzoeken of partijen overeenstemming konden bereiken. Partijen zouden de rechtbank op 13 januari 2022 berichten over de uitkomst van dit overleg. Op 15 april 2021 heeft de man de rechtbank bericht dat verder uitstel niet zinvol is en verzoekt hij de rechtbank om een beslissing te nemen. Daarbij vult hij zijn verweer uitgebreid aan en in reactie hierop heeft de vrouw haar verzoeken nader onderbouwd en nieuwe stukken in het geding gebracht. Door de man is bezwaar gemaakt tegen de nadere onderbouwing van de vrouw. De rechtbank overweegt dat de zaak tijdens de mondelinge behandeling uitvoerig met partijen is besproken en partijen enkel in de gelegenheid zijn gesteld om de rechtbank te berichten of zij overeenstemming hadden bereikt. De rechtbank heeft geen schriftelijke ronde gelast. De rechtbank zal de brieven met bijbehorende stukken die na de mondelinge behandeling zijn ingediend daarom buiten beschouwing laten.
5.2.
De rechtbank stelt voorop dat voor een wijziging van een alimentatieovereenkomst terughoudendheid is geboden. Daarnaast moet de rechter zoveel mogelijk aansluiten bij wat partijen bij hun overeenkomst voor ogen stond. Dit vanwege de vrijheid die mensen hebben om zelf de financiële gevolgen van hun echtscheiding te regelen en vanwege het mogelijke verband met andere afspraken.
5.3.
De rechtbank zal allereerst het meest verstrekkende verweer van de man moeten beoordelen, namelijk of het convenant van 4 oktober 2017 tot stand is gekomen op grond van grove miskenning van de wettelijke maatstaven als bedoeld in artikel 1:401 lid 5 BW. Anders dan de vrouw is de rechtbank van oordeel dat eerst moet worden beoordeeld of sprake is van een situatie als bedoeld in laatstgenoemd artikel. Het niet-wijzigingsbeding ziet op toekomstige -gewijzigde- omstandigheden in de zin van artikel 1:401 lid 1 BW en niet op de vraag of de overeenkomst betreffende de alimentatie is aangegaan met grove miskenning van de wettelijke maatstaven.
5.4.
Artikel 1:401 lid 5 BW bepaalt dat een overeenkomst betreffende levensonderhoud ook kan worden gewijzigd of ingetrokken indien zij is aangegaan met grove miskenning van de wettelijke maatstaven. Dit houdt in dat, uitgaande van dezelfde gegevens, er geen duidelijke wanverhouding mag bestaan tussen de onderhoudsbijdrage waartoe de rechter zou hebben beslist en die partijen zijn overeengekomen. Het betreft gevallen waarin partijen onopzettelijk door onjuist inzicht of onjuiste gegevens van de wettelijke maatstaven zijn afgeweken.
5.5.
Als partijen bij het opstellen van de overeenkomst bewust zijn afgeweken van de wettelijke maatstaven ten aanzien van behoefte en draagkracht geldt artikel 1:401 lid 5 BW niet. In dat geval kan de alimentatie, vanwege het niet-wijzigingsbeding zoals opgenomen onder 3. in het convenant, slechts worden gewijzigd op de grond van het bepaalde in artikel 1:159 lid 3 BW. Daarin is bepaald dat wijziging slechts mogelijk is op grond van een zo ingrijpende wijziging van omstandigheden dat de alimentatieplichtige naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet langer aan het beding mag worden gehouden.
5.6.
De man stelt dat er bij de bepaling van de alimentatie niet gekeken is naar de behoefte van de vrouw en de draagkracht van de man, waardoor er een duidelijke wanverhouding bestaat tussen wat partijen zijn overeengekomen en waartoe de rechter zou hebben beslist.
5.7.
De man heeft bij zijn verweerschrift een draagkrachtberekening overgelegd, waaruit volgt dat de man, op basis van de jaarrekeningen 2014 tot en met 2016, in 2017 in staat was een partnerbijdrage van € 709,- per maand te betalen. De behoefte van de vrouw bedroeg toen niet meer dan € 785,- per maand, aldus de man. De overgelegde berekeningen zijn door de vrouw niet weersproken, zodat de rechtbank uitgaat van de juistheid van de stelling van de man. In het convenant is een bedrag aan partneralimentatie opgenomen van € 1.500,-. Naar het oordeel van de rechtbank is er een duidelijke wanverhouding tussen de onderhoudsbijdrage voor de vrouw waartoe de rechter zou hebben beslist aan de hand van de wettelijke maatstaven en die partijen zijn overeengekomen.
5.8.
De rechtbank zal vervolgens moeten beoordelen of partijen bij het opstellen van het convenant bewust zijn afgeweken van de wettelijke maatstaven. Immers in dat geval geldt artikel 1:401 lid 5 BW niet, maar past de rechter naar analogie artikel 1:159 lid 3 BW toe. De man voert aan dat er niet bewust is afgeweken van de wettelijke maatstaven. De vrouw voert verweer en stelt dat partijen bewust zijn afgeweken van de wettelijke maatstaven. De rechtbank overweegt dat op grond van artikel 150 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) de vrouw de stelplicht heeft en, zo nodig, de bewijslast draagt van haar stellingen met betrekking tot de totstandkoming van het convenant (de bewuste afwijking).
5.9.
Onder artikel 1.2. van de overeenkomst van 4 oktober 2017 hebben partijen letterlijk opgenomen dat de man vanaf de datum van ontbinding van het huwelijk maandelijks aan de vrouw een alimentatie van € 1.500,- zal betalen. Partijen hebben geen behoefte van de vrouw danwel draagkracht van de man betrokken bij de bepaling van het bedrag van € 1.500,- per maand. Het bedrag is door de vrouw becijfert, naar de rechtbank begrijpt op de verwachte toekomstige opbrengsten uit de verhuur van vier opslagboxen. Voor de rechtbank is, op grond van wat partijen hebben verklaard, duidelijk dat zij het belangrijk vonden dat er een pensioenregeling voor de vrouw zou worden vastgesteld.
5.10.
De vraag is dan of partijen doordat zij een pensioenregeling wilden treffen bewust zijn afgeweken van de wettelijke maatstaven. De rechtbank oordeelt dat dit onvoldoende blijkt uit het door de vrouw gestelde. Een bewuste afwijking impliceert in dit geval dat partijen wisten dat de man onvoldoende draagkracht had voor de maandelijkse betaling van € 1.500,-, dit niet strookte met de behoefte, en partijen desalniettemin dit bedrag zijn overeengekomen. De rechtbank gaat er vanuit dat tijdens het opstellen van het convenant de begrippen behoefte, behoeftigheid en draagkracht niet aan de orde zijn gekomen. De rechtbank is van oordeel dat partijen, die leken zijn op dit gebied, niet bewust, maar door onjuist inzicht van de wettelijke maatstaven zijn afgeweken. Gebleken is weliswaar dat partijen bij het opstellen van hun convenant zijn bijgestaan door de heer [naam adviseur] van administratiekantoor [naam kantoor] , maar hij heeft partijen evenmin op de hoogte gebracht van de wettelijke maatstaven. Ook heeft hij geen berekening gemaakt of partijen anderszins voorgehouden wat de gevolgen waren van de afspraken zoals neergelegd in het convenant. Uit de door de man overgelegde verklaring van de heer [naam adviseur] van 4 mei 2021 blijkt ook dat hij niet heeft geadviseerd over de hoogte van de alimentatie, maar dat dit bedrag afkomstig was van de vrouw. Mr. [naam advocaat] heeft de vrouw later in zijn brief van 12 oktober 2017 wel gewezen op het gebrek aan onderbouwing van de financiële afspraken, maar dit was nadat partijen het convenant hebben ondertekend. Wel heeft dit ertoe geleid dat het convenant bewust door de advocaat, en de vrouw heeft hier ook mee ingestemd, niet aan de rechtbank bij haar verzoekschrift tot echtscheiding is overgelegd met het verzoek om het convenant aan de echtscheidingsbeschikking te hechten.
5.11.
Gelet op voorgaande gaat de rechtbank er vanuit dat partijen niet bewust zijn afgeweken van de wettelijke maatstaven en dat er zoals hiervoor is overwogen ook sprake is van een grove miskenning van de wettelijke maatstaven, zodat de overeenkomst op grond van artikel 1:401 lid 5 BW gewijzigd kan worden.
5.12.
De rechtbank zal, zoals te doen gebruikelijk, als ingangsdatum voor de vast te stellen wijziging uitgaan van datum waarop het verweerschrift door de man is ingediend en hij zijn zelfstandig verzoek omtrent de alimentatie heeft gedaan. De rechtbank zal eerst ingaan op de stelling van de man dat de alimentatieverplichting door de samenleving van de vrouw is beëindigd.
5.13.
De man stelt dat de vrouw samenwoont met haar huidige partner met ingang van 1 januari 2020, zonder dat zij de man hiervan (schriftelijk) op de hoogte heeft gesteld. Dit is wel als voorwaarde gesteld in het convenant onder artikel 4.1. (Zie hiervoor onder 2.3.). De man heeft zijn stelling geconcretiseerd door te stellen dat de partner van de vrouw zijn woning aanvankelijk verhuurde en nu heeft verkocht. De partner staat ingeschreven bij zijn moeder, maar feitelijk woont hij bij de vrouw. Een indicatie hiervoor is tevens dat de vrouw onvoldoende eigen inkomsten heeft en toch geen financiële problemen heeft. De kinderen van partijen hebben de man verteld dat de vrouw samenwoont met haar partner. Naar het oordeel van de rechtbank had het op de weg van de vrouw gelegen de onderbouwde stelling van de man gemotiveerd te weerspreken. De vrouw heeft dit nagelaten. De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat de vrouw samenwoont met haar nieuwe partner.
5.14.
Artikel 1:160 BW bepaalt dat een verplichting van een gewezen echtgenoot om uit hoofde van echtscheiding levensonderhoud te verschaffen aan de wederpartij, eindigt wanneer deze opnieuw in het huwelijk treedt, een geregistreerd partnerschap aangaat dan wel is gaan samenleven met een ander als waren zij gehuwd of als hadden zij hun partnerschap laten registreren.
5.15.
Op grond van voornoemd wetsartikel, eindigt de verplichting van de man tot het betalen van alimentatie door de samenleving. Partijen hebben in het convenant onder artikel 4 hierover echter andere afspraken gemaakt. Zoals hiervoor is overwogen dient de rechtbank bij het bepalen van de alimentatie zoveel mogelijk aan te sluiten bij datgene wat partijen ten tijde van het sluiten van de overeenkomst voor ogen stond. Partijen hebben als voorwaarde voor de doorbetaling van de alimentatie bij samenleving afgesproken dat de vrouw voor de aanvang van de samenleving de man schriftelijk in kennis stelt van dit voornemen. Gesteld noch gebleken is dat de vrouw dit heeft gedaan. Ook zijn partijen overeengekomen dat wanneer niet aan de voorwaarden wordt voldaan artikel 1:160 BW onverkort geldt ook in geval van samenleven. Nu voor de rechtbank vaststaat dat de vrouw samenleeft met een ander als waren zij gehuwd en zij niet heeft voldaan aan de overeengekomen voorwaarden voor doorbetaling tot aan haar dood, is op grond van voornoemd artikel de verplichting tot betaling van alimentatie geëindigd.
5.16.
Dit betekent dat de onderhoudsverplichting van de man al was geëindigd op het moment dat hij zijn verzoek indiende op 11 mei 2020. De rechtbank zal daarom geen partneralimentatie vaststellen. De rechtbank zal bepalen dat de alimentatieverplichting is geëindigd.
5.17.
Voorgaande betekent dat de verzoeken van de vrouw moeten worden afgewezen. De rechtbank zal de overige verzoeken van de man bij gebrek aan belang ook afwijzen.
5.18.
Ten overvloede merkt de rechtbank op dat het partijen vrij staat om opnieuw met elkaar in overleg te treden over het treffen van een regeling over de toekomstige inkomsten uit de boxen. Partijen waren immers beide van mening dat de vrouw ook een deel van deze inkomsten dient te ontvangen.

6.De beslissing

De rechtbank:
6.1.
stelt vast dat de alimentatieverplichting is geëindigd op grond van artikel 1:160 BW;
6.2.
wijst alle andere verzoeken af.
Deze beschikking is gegeven te Leeuwarden door mr. J. Teertstra, rechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting op
13 juni 2022in tegenwoordigheid van de griffier.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Arnhem-Leeuwarden.
fn: 31