De rechtbank heeft veroordeelde bij vonnis van 27 januari 2022 in de zaak met parketnummer 18/950096-17 veroordeeld - kortgezegd - ter zake het tweemaal medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B en artikel 11 van de Opiumwet gegeven verbod en het medeplegen van diefstal van stroom.
Op grond van de inhoud van wettige bewijsmiddelen is komen vast te staan dat de veroordeelde voordeel heeft verkregen door middel van of uit de baten van die door hem gepleegde strafbare feiten.
De rechtbank neemt de verklaringen van veroordeelde en medeveroordeelden als uitgangspunt voor de berekening van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel door middel van voormelde strafbare feiten wordt geschat. De rechtbank is op grond van de inhoud van het dossier en de hiervoor opgenomen bewijsmiddelen van oordeel dat veroordeelde ten opzichte van zijn mededaders een kleinere rol heeft gehad in de hennepkwekerijen en dat het dossier geen aanwijzingen bevat dat veroordeelde pondspondsgewijs heeft gedeeld in de opbrengst van deze kwekerijen. De rechtbank zal daarom in zoverre geen aansluiting zoeken bij de berekeningen van het rapport wederrechtelijk verkregen voordeel.
De rechtbank is van oordeel dat op basis van de hiervoor opgenomen bewijsmiddelen vastgesteld kan worden dat er één oogst heeft plaatsgevonden aan de [straatnaam] te Hoogeveen en dat er twee oogsten hebben plaatsgevonden aan de [straatnaam] te Meppel. De rechtbank overweegt daartoe dat in de hennepkwekerij aan de [straatnaam] onder meer hennepafval is aangetroffen en dat door zowel veroordeelde als medeveroordeelde [medeveroordeelde 2] is verklaard dat er één geslaagde oogst heeft plaatsgevonden.
Ten aanzien van de oogsten aan de [straatnaam] overweegt de rechtbank dat het dossier weliswaar aanwijzingen bevat dat kort voor de ontdekking van de hennepkwekerij hennepstekjes zijn verwijderd, maar dat laat onverlet dat in de gehele bewezenverklaarde periode van 1 mei 2017 tot en met 22 november 2017 genoeg tijd is geweest om in ieder geval twee oogsten te realiseren, uitgaande van een kweekcyclus van 10 weken per oogst. Dat er daadwerkelijk twee oogsten hebben plaatsgevonden, wordt naar het oordeel van de rechtbank bevestigd door de verklaringen van medeveroordeelde [medeveroordeelde 2] .
Met betrekking tot het wederrechtelijk verkregen voordeel dat verdachte per oogst heeft ontvangen zoekt de rechtbank aansluiting bij het briefje dat is aangetroffen bij medeverdachte [medeveroordeelde 3] , met daarop verschillende bedragen en namen. Medeveroordeelde [medeveroordeelde 1] heeft over dit briefje verklaard dat hierop bedragen staan die onder andere aan veroordeelde en hemzelf zijn toegezegd met betrekking tot de hennepkwekerij aan de [straatnaam] te Meppel. Het zou daarbij gaan om een bedrag van
€ 12.500,00. De rechtbank ziet hierin een concrete aanwijzing dat veroordeelde per geslaagde oogst dit bedrag heeft ontvangen en neemt dit bedrag dan ook als uitgangspunt voor het wederrechtelijk verkregen voordeel dat veroordeelde heeft ontvangen per oogst bij zowel de hennepkwekerij aan de [straatnaam] als aan de [straatnaam] . De rechtbank acht dit bedrag ook realistisch gelet op de rol die veroordeelde heeft gehad bij het opbouwen en exploiteren van deze hennepkwekerijen.
Dit levert de volgende berekening op:
Zoals de rechtbank hiervoor reeds heeft vastgesteld heeft er aan de [straatnaam] te Hoogeveen één oogst plaatsgevonden waar veroordeelde € 12.500,00 heeft ontvangen en aan de [straatnaam] te Meppel twee oogsten, waar veroordeelde in totaal € 25.000,00 (2 x € 12.500,00) heeft ontvangen.
Het totaal verkregen netto voordeel wordt hiermee gesteld op:
[straatnaam] (Hoogeveen)€ 12.500,00