ECLI:NL:RBNNE:2022:2123

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
23 juni 2022
Publicatiedatum
22 juni 2022
Zaaknummer
18/016191-21
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte wegens afwezigheid van alle schuld na verkeersongeval

Op 23 juni 2022 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die was beschuldigd van het veroorzaken van een verkeersongeval op 11 mei 2020 nabij Gasselte. De verdachte was aangeklaagd voor een overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, maar de rechtbank heeft hem vrijgesproken van deze beschuldiging. De rechtbank oordeelde dat de verdachte ten tijde van het ongeval in verontschuldigbare onmacht verkeerde, wat betekent dat hij geen verwijt kon worden gemaakt voor zijn handelen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op de N34 reed en plotseling een stekend gevoel in zijn buik kreeg, waarna hij tijdelijk zijn bewustzijn verloor. Dit leidde tot een botsing met een andere auto, waarbij de bestuurder van die auto ernstig letsel opliep. De rechtbank heeft de verklaringen van de verdachte en getuigen in overweging genomen en concludeerde dat er geen bewijs was voor schuld in de zin van de Wegenverkeerswet. De rechtbank heeft de verdachte wel veroordeeld voor een subsidiaire overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet, maar heeft hem ontslagen van alle rechtsvervolging wegens afwezigheid van alle schuld. De uitspraak benadrukt het belang van de omstandigheden waaronder het ongeval plaatsvond en de medische situatie van de verdachte.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht Locatie Groningen
parketnummer 18/016191-21
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 23 juni 2022 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1962 te [geboorteplaats] , wonende te [straatnaam] , [woonplaats] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 9 juni 2022.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. E.P. Eujen, advocaat te Hoogeveen.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. R. de Graaf.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 11 mei 2020, te/nabij Gasselte, althans in de gemeente Aa en Hunze, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, te weten een bedrijfsauto, merk: [auto] , daarmede rijdende over de N34 zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, met het door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig van de voor hem, verdachte bestemde weghelft af te wijken en/of (deels) op de weghelft van het voor hem, verdachte , tegemoetkomende verkeer te gaan en/of te blijven rijden, terwijl een personenauto, merk: [auto] , bestuurd door [slachtoffer] hem, verdachte, reeds dicht was genaderd, tengevolge waarvan een aanrijding/botsing is ontstaan tussen de door hem verdachte, bestuurde bedrijfsauto en/of de door genoemde [slachtoffer] bestuurde personenauto, waardoor [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel, te weten (ondermeer) een hersenkneuzing en/of een hartkneuzing en/of longkneuzingen en/of meerdere gebroken ribben en/of een klaplong en/of een gebroken borstbeen en/of een gebroken bovenbeen, of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 11 mei 2020, te/nabij Gasselte, althans in de gemeente Aa en Hunze als bestuurder van een voertuig (een bedrijfsauto, merk: [auto] ), daarmee rijdende op de N34, met het door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig van de voor hem, verdachte bestemde weghelft is afgeweken en/of (deels) op de weghelft van het voor hem, verdachte, tegemoetkomende verkeer is gaan en/of te blijven rijden, terwijl een personenauto, merk: [auto] , bestuurd door [slachtoffer] hem, verdachte, reeds dicht was genaderd, tengevolge waarvan een aanrijding/botsing is ontstaan tussen de door hem verdachte, bestuurde bedrijfsauto en/of de door genoemde [slachtoffer] bestuurde personenauto, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het primair ten laste gelegde tot een taakstraf voor de duur van 100 uren subsidiair 50 dagen vervangende hechtenis. Hij heeft daartoe aangevoerd dat bij verdachte sprake is geweest van aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend rijgedrag. Verdachte heeft onvoldoende rechts gehouden en is op de weghelft bestemd voor het tegemoetkomend verkeer gaan rijden en is daar blijven rijden tot de botsing met de auto van het slachtoffer plaatsvond. Verdachte heeft weliswaar verklaard dat hij onwel is geworden achter het stuur, maar dat is gelet op de ‘black-out jurisprudentie’ onvoldoende aannemelijk gemaakt. In de door de raadsman aangedragen medische stukken worden mogelijke medische oorzaken genoemd, namelijk een partiële epileptische aanval dan wel een vasovagale reactie, maar deze oorzaken zijn enkel gebaseerd op de verklaring van verdachte zelf en zijn niet onomstotelijk vastgesteld. Er zijn bij verdachte geen problemen in het hoofd of hart aangetoond, hij kent geen geschiedenis van epilepsie en bij hem is geen tongbeet geconstateerd. Van verontschuldigbare onmacht is dan ook geen sprake. Verdachte heeft dus schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW) aan het ongeval.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde. Hij heeft daartoe aangevoerd dat van schuld in de zin van artikel 6 WVW geen sprake is, nu voorafgaand aan het ongeval bij verdachte sprake is geweest van tijdelijk bewustzijnsverlies. Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde heeft de raadsman – indien een bewezenverklaring volgt – de rechtbank verzocht verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging, wegens afwezigheid van alle schuld.
Oordeel van de rechtbank
Op grond van de stukken in het dossier en het onderzoek ter terechtzitting stelt de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden vast. Op 11 mei 2020 heeft verdachte als bestuurder van een bedrijfsauto gereden op de N34, in de richting van Gieten. Op enig moment, ter hoogte van de afrit Gasselte, is verdachte op de voor het tegemoetkomend verkeer bestemde weghelft gaan rijden. Een tegemoetkomende vrachtwagen heeft de bedrijfsauto van verdachte kunnen ontwijken, maar verdachte is frontaal in botsing gekomen met de auto die achter de vrachtwagen reed. Als gevolg van het ongeval heeft de bestuurder van deze auto ernstig letsel opgelopen. Uit de verkeersongevallenanalyse volgt dat er met betrekking tot de weersomstandigheden, de wegsituatie en de betrokken voertuigen geen bijzonderheden zijn ontdekt die van belang waren voor de oorzaak, de toedracht of de gevolgen van het ongeval.
Volgens vaste rechtspraak kan het verkeersgedrag van verdachte in beginsel de gevolgtrekking dragen dat verdachte zich aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend heeft gedragen en dat het verkeersongeval aan de schuld van verdachte, als bedoeld in artikel 6 WVW, te wijten is. Dit kan anders zijn indien omstandigheden aannemelijk zijn geworden waaruit volgt dat van schuld in hiervoor bedoelde zin niet kan worden gesproken.
Verdachte heeft over de dag van het ongeval als volgt verklaard. In de ochtend van 11 mei 2020 was verdachte aan het werk en reed hij in zijn bedrijfsauto. Tegen de middag kreeg verdachte een ongemakkelijk gevoel in zijn buik en heeft hij op de carpoolplaats te Borger een half uur pauze genomen. Verdachte voelde zich nadien fit genoeg om verder te rijden, maar kreeg – terwijl hij op de N34 reed - plotseling een stekend dan wel warm gevoel in zijn buik. Verdachte heeft nog bedacht dat hij de auto aan de kant moest zetten, maar bij hem is vervolgens het licht uitgegaan. Van het ongeval zelf kan verdachte zich niets herinneren.
De rechtbank acht de verklaring van verdachte geloofwaardig en heeft op basis van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting geen enkele reden om hieraan te twijfelen. De rechtbank overweegt daartoe allereerst dat verdachte ter plaatse van het ongeval, bij de politie en ter terechtzitting consistent en gedetailleerd heeft verklaard over de momenten voorafgaand aan het ongeval. De rechtbank overweegt verder dat bij verdachte verscheidene medische onderzoeken zijn verricht. De neuroloog van het UMCG acht het waarschijnlijk dat bij verdachte sprake is geweest van een vasovagale reactie, terwijl volgens de neuroloog van het MKIN er een sterke verdenking op een partiële epileptische aanval met urineverlies bestaat. De rechtbank constateert dat op basis van voornoemde onderzoeken niet met zekerheid kan worden vastgesteld dat voorafgaand aan het ongeval bij verdachte sprake is geweest van tijdelijk bewustzijnsverlies, maar de rechtbank acht dit in het licht van de verklaring van getuige [getuige 1] – de bestuurder van de vrachtwagen - zeer aannemelijk. Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat de bedrijfsauto van verdachte heel langzaam zijn weghelft opreed, dat hij oogcontact had met verdachte en dat hij een afwezige blik bij verdachte zag. Volgens getuige [getuige 1] heeft verdachte direct na het ongeval verklaard dat hij onwel dacht te worden tijdens het rijden. De rechtbank is van oordeel dat de waarnemingen van getuige [getuige 1] passen bij de verklaring van verdachte en bij een tijdelijk bewustzijnsverlies. De rechtbank overweegt tot slot dat zich in het dossier geen enkele contra-indicatie voor de verklaring van verdachte bevindt. Er zijn geen aanwijzingen gevonden voor het gebruik van een mobiel apparaat kort voorafgaand of ten tijde van het ongeval en ook van andere omstandigheden die het rijgedrag negatief zouden kunnen beïnvloeden is niet gebleken. De rechtbank is dan ook van oordeel dat uit het voorgaande – in onderlinge samenhang bezien – aannemelijk is geworden dat de verdachte tijdelijk zijn bewustzijn is verloren, waardoor het ongeval heeft plaatsgevonden.
De rechtbank komt hiermee tot de conclusie dat de verdachte ten tijde van het ongeval in verontschuldigbare onmacht verkeerde, zodat van schuld als bedoeld in artikel 6 WVW niet kan worden gesproken. Zij zal verdachte dan ook vrijspreken van het primair ten laste gelegde.
De subsidiair ten laste gelegde overtreding van artikel 5 WVW kan op basis van de hierna te noemen bewijsmiddelen wel wettig en overtuigend worden bewezen, nu voor bewezenverklaring van dat artikel geen sprake hoeft te zijn van schuld, maar van concreet gevaarzettend gedrag. Verdachte heeft onvoldoende rechts gehouden en is terechtgekomen op de weghelft bestemd voor het tegemoetkomend verkeer met als gevolg een botsing met de auto van het slachtoffer. Hierdoor heeft verdachte gevaar op de weg veroorzaakt en het verkeer op de weg gehinderd. Nu de rechtbank echter van oordeel is dat verdachte geen verwijt te maken valt, zal de rechtbank het beroep op afwezigheid van alle schuld honoreren en verdachte ontslaan van alle rechtsvervolging.
De rechtbank past ten aanzien van het hierna subsidiair bewezen verklaarde de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 12 mei 2020,opgenomen op pagina 9 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2020122557 d.d. 22 september 2020, inhoudend als verklaring van [getuige 1] :
Op 11 mei 2020 reed ik op de N34 ter hoogte van Gieten, in de richting van Borger. Achter mij reed een witte [auto] . Toen wij net de afslag Gasselte voorbij gereden waren en onder de viaduct weg kwamen, zag ik een voertuig mij tegemoet komen. Ik zag dat dit een bedrijfsbusje was. Ik zag dat deze heel langzaam richting mijn weghelft kwam rijden. Wij zouden elkaar nu bijna kruisen en ik zag dat het voertuig nu op mijn weghelft terechtgekomen was. Ik kon mijn combinatie laten uitwijken naar de invoegstrook van afslag Gasselte. Ik kon in de bedrijfsbus kijken. Ik had ook oogcontact met de bestuurder. Ik zag een soort afwezige blik. Ik kon dus net uitwijken, maar de [auto] die achter mij reed kon dit niet meer. Ik zag dat beide voertuigen in botsing kwamen. De [auto] belandde op zijn kop op de weg. Ik zag dat het bedrijfsbusje op zijn kant tot stilstand was gekomen.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 15 mei 2020,opgenomen op pagina 15 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [getuige 2] : Op 11 mei 2020 reed ik in mijn voertuig op de N34. Ik reed in de richting van Gieten, komende uit de richting van Borger. Ongeveer 500 meter voor mij zag ik dat er een bus van [bedrijf] reed. Ik zag dat deze bus heel langzaam naar de linkerbaan reed. Ik zag dat vanuit de richting van Gieten in de richting van Borger een vrachtwagen reed die moest uitwijken op de invoegstrook. Ik zag dat achter de vrachtwagen een witte [auto] reed die niet meer kon uitwijken. Ik zag dat de witte [auto] een botsing niet kon voorkomen.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 19 mei 2020,opgenomen op pagina 17 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant:
Op 11 mei 2020 kreeg ik, verbalisant, opdracht van de meldkamer Noord-Nederland te gaan naar de N34 alwaar zich een aanrijding had voorgedaan. In de melding werd vermeld dat er twee gewonden zouden zijn en dat de rijbaan was geblokkeerd. Aanrijdend naar de plek van het ongeval zag ik net voorbij Drouwen al filevorming op de weg. Toen ik ter plaatse kwam zag ik dat de rijbaan was geblokkeerd door een bestelbus [auto] , welke dwars over de weg lag. Voor dit voertuig zag ik een witte personenauto, [auto] , op de kop liggen.
Verdachte: [verdachte] , geboren op [geboortedatum] 1962 te [geboorteplaats] .
Betrokkene: [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] 1972 te [geboorteplaats] .

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op 11 mei 2020 nabij Gasselte, in de gemeente Aa en Hunze, als bestuurder van een voertuig (een bedrijfsauto, merk: [auto] ), daarmee rijdend op de N34 met het door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig van de voor hem, verdachte, bestemde weghelft is afgeweken en op de weghelft van het voor hem, verdachte, tegemoetkomende verkeer is gaan en blijven rijden, terwijl een personenauto, merk: [auto] , bestuurd door [slachtoffer] , hem, verdachte, reeds dicht was genaderd, tengevolge waarvan een aanrijding/botsing is ontstaan tussen de door hem, verdachte, bestuurde bedrijfsauto en de door genoemde [slachtoffer] bestuurde personenauto, door welke gedraging van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt en het verkeer op die weg werd gehinderd.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde Het bewezen verklaarde levert op:

subsidiair overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.

Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank komt, gelet op hetgeen onder ‘beoordeling van het bewijs’ is overwogen, tot de slotsom dat sprake is van afwezigheid van alle schuld. De rechtbank zal verdachte ter zake van het bewezen verklaarde dan ook ontslaan van alle rechtsvervolging.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte primair is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het subsidiair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart verdachte voor het bewezenverklaarde niet strafbaar en ontslaat verdachte van alle rechtsvervolging.
Dit vonnis is gewezen door mr. H. Brouwer, voorzitter, mr. J. Edgar en mr. S. Zwarts, rechters, bijgestaan door mr. E.F. Jonkman, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 23 juni 2022.