ECLI:NL:RBNNE:2022:2101

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
3 juni 2022
Publicatiedatum
21 juni 2022
Zaaknummer
LEE 21/3463
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Schadevergoedingsuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevergoeding voor mijnbouwschade met betrekking tot herstelmethode en -kosten

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 3 juni 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een inwoner van [plaats], en het Instituut Mijnbouwschade Groningen, dat als verweerder optreedt. Eiser heeft een schadevergoeding aangevraagd wegens mijnbouwschade aan zijn woning, specifiek aan de dekvloer van zijn garage. In het primaire besluit van 6 mei 2021 is aan eiser een schadevergoeding van € 1.678,96 toegekend, maar eiser was het niet eens met de hoogte van deze vergoeding en heeft bezwaar gemaakt. Het bestreden besluit van 14 oktober 2021 verklaarde het bezwaar ongegrond, waarop eiser beroep heeft ingesteld.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de schade aan de vloer mogelijk het gevolg is van mijnbouwactiviteiten, maar partijen zijn het oneens over de herstelmethode en de bijbehorende kosten. Eiser betoogde dat de toegewezen vergoeding niet toereikend was en dat de herstelmethode niet correct was vastgesteld. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 25 april 2022, waarbij zowel eiser als de gemachtigden van verweerder aanwezig waren, evenals deskundige N. Handgraaf.

De rechtbank oordeelde dat er een motiveringsgebrek was in het bestreden besluit met betrekking tot de herstelmethode en -kosten. Hoewel de rechtbank het bestreden besluit vernietigde, heeft zij de rechtsgevolgen in stand gelaten, omdat verweerder in beroep voldoende had aangetoond dat de garagevloer van eiser een onafgewerkte cementdekvloer was zonder coating. De rechtbank heeft eiser in het gelijk gesteld en verweerder veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten en het griffierecht.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 21/3463

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 juni 2022 in de zaak tussen

[eiser], uit [plaats], eiser

(gemachtigde: mr. R.M. Bok),
en

Instituut Mijnbouwschade Groningen, verweerder

(gemachtigde: mr. K. Winterink en mr. S. Goldbohm).

Procesverloop

In het besluit van 6 mei 2021 (primair besluit) heeft verweerder aan eiser een schadevergoeding toegekend van € 1.678,96.
In het besluit van 14 oktober 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 25 april 2022 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. Tevens is deskundige N. Handgraaf van expertisebureau 10BE verschenen.

Feiten en omstandigheden

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Eiser woont op het perceel [adres], een twee-onder-een-kap woning. Op 26 november 2020 heeft eiser een aanvraag ingediend om schadevergoeding wegens mijnbouwschade.
1.2.
Op 3 februari 2021 heeft deskundige D. Kiestra van expertisebureau 10BE, in opdracht van verweerder, een adviesrapport uitgebracht. Dit rapport is gebaseerd op een schadeopname op 22 januari 2021. In het rapport is één schade beschreven, in de vorm van een grillige horizontale scheur in de betonvloer in de garage, met een totale lengte van 2,9 meter. De deskundige heeft aangenomen dat niet uit te sluiten is dat de schade is ontstaan of verergerd door trillingen als gevolg van mijnbouwactiviteiten. Hij heeft geadviseerd daarvoor een schadevergoeding van € 729,37 toe te kennen, onder meer bestaand uit een post van € 242,12 voor ‘reparatie scheuren in dekvloeren’ en een post van € 243,73 voor ‘plaatselijk herstel vloercoatingen’.
1.3.
Eiser is in de gelegenheid gesteld om zijn zienswijze op het rapport te geven. Dit heeft hij gedaan met een contra-expertise van 8 april 2021 uitgevoerd door P.J. Vrieling van expertisebureau Vergnes Expertise BV. Vrieling is het eens met de conclusie van Kiestra dat schade door mijnbouw niet valt uit te sluiten, maar hij is het niet eens met de genoemde herstelmethode. Volgens Vrieling zorgt de voorgestelde plaatselijke bijwerking van de coating voor een zichtbaar verschil in afwerking. Hij is van mening dat de coating over een groter oppervlak moet worden aangebracht en zijn daarnaast extra kosten verbonden aan uitruimen van de inboedel uit de garage om de schade toegankelijk te maken. Vrieling komt uit op een totaalbedrag van € 2.853,58.
1.4.
Naar aanleiding van de door eiser ingediende zienswijze heeft Kiestra op verzoek van verweerder op 23 april 2021 een herzien adviesrapport uitgebracht. Kiestra overweegt daarin dat het (eerder) gerekende bedrag niet voldoende was om de gehele vloer te voorzien van een afwerking, de gerekende hoeveelheid niet correct was en dat een post moest worden opgenomen voor het uitruimen van de garage om de schade te kunnen herstellen. Hij heeft de herstelbegroting aangepast tot een bedrag van € 983,14.
1.5.
In het primaire besluit van 6 mei 2021 heeft verweerder besloten aan eiser een vergoeding toe te kennen van € 1.6798,96 (€ 983,14 aan schadevergoeding, € 685,- aan bijkomende kosten en € 10,82 aan wettelijke rente).
1.6.
Eiser heeft op 15 juni 2021 bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Hij is het niet eens met de beoordeling van de schade, de vergoeding van de bijkomende kosten met betrekking tot thuisblijven (tien dagdelen in plaats van de toegekende twee dagdelen) en het niet vergoeden van de huurdervingskosten van € 650,- per maand wegens het niet kunnen verhuren van zijn garage per 1 januari 2021 zoals gepland door de procedure met verweerder. Bij e-mails van 17 juni en 23 augustus 2021 heeft eiser nog een nadere toelichting gegeven over de (hoogte en duur van de) huurderving van de garage en het uitblijven van schadeherstel. Ten slotte heeft eiser op 21 september 2021 verweerder nog een (onbetaalde) nota gestuurd van Vrieling Expertise BV ter hoogte van € 574,75.
1.7.
Op 27 september 2021 heeft verweerder eisers aanvragen van 9 en 12 april 2021 om vergoeding van bijkomende kosten die zien op advieskosten, huurderving en opslagkosten afgewezen. Daarbij is aangegeven dat eiser tegen dit besluit bezwaar kan indienen. Dat heeft eiser gedaan op 3 november 2021.
2. Op 14 oktober 2021 heeft verweerder het bestreden besluit genomen en eisers bezwaar ongegrond verklaard. Volgens verweerder is de herstelmethodiek correct vastgesteld en is de bijbehorende vergoeding voldoende om de schade te laten herstellen. Ten aanzien van de bijkomende kosten voor het thuisblijven tijdens het schadeherstel heeft verweerder toegelicht dat hij geen aanleiding ziet om meer dagdelen te vergoeden, omdat het herstel nog niet heeft plaatsgevonden. Ten aanzien van de advieskosten, opslagkosten en gemiste huurkosten heeft verweerder verwezen naar zijn (primaire) besluit van
27 september 2021, dat los staat van het bestreden besluit. Verweerder heeft deze kosten daarom niet in deze bezwaarprocedure behandeld.

Overwegingen

3. De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat de schade aan de vloer in de garage van eiser mogelijk het gevolg is van mijnbouwactiviteiten en dat eiser om die reden in aanmerking komt voor een schadevergoeding. Partijen zijn het echter niet eens over de herstelmethode en de herstelkosten voor de schade en de vergoeding voor het thuisblijven. De rechtbank zal hieronder ingaan op die geschilpunten.
Herstelmethode en herstelkosten
4. Eiser voert aan dat de berekende herstelkosten niet kloppen en ook het prijspeil niet, gelet op het calculatiemodel dat verweerder hanteert. Volgens eiser is de toegekende vergoeding niet toereikend om de schade te herstellen. Hij verwijst daarvoor naar het rapport van Vrieling, waarin Vrieling, in tegenstelling tot verweerder, stelt dat de vloer voorzien is van een coating. Bij het door verweerder beoogde plaatselijk herstel zullen volgens hem verschillen in de afwerking van de vloer ontstaan. Vrieling stelt dat 21,66 m2 aan coating dient te worden aangebracht. Verder meent eiser dat hij in aanmerking komt voor de in het calculatiemodel genoemde vergoeding van € 89,37 per m2 en niet € 30,25 per m2 zoals door de deskundige is gehanteerd. Eiser acht dit in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel.
4.1.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat geen sprake is van een coating op de vloer en dat Vrieling ook niet heeft onderbouwd dat dit wel het geval is. Hoewel verweerder erkent dat het bestreden besluit op dit punt onduidelijk is en de advisering van de deskundige niet juist weergeeft, ziet verweerder gelet op de nadere toelichting van Handgraaf in beroep geen concreet aanknopingspunt op basis waarvan getwijfeld zou moeten worden aan de wijze van herstel van de scheuren in de cementdekvloer conform het calculatiemodel.
4.2.
Naar het oordeel van de rechtbank is sprake van een motiveringsgebrek ten aanzien van herstelmethode en -kosten, omdat verweerder erkent dat het bestreden besluit wat betreft de aanwezigheid van een coating op de vloer, onduidelijk is. De rechtbank zal het beroep om die reden gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen wegens strijd met de artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
5. Gelet op wat door verweerder in beroep naar voren is gebracht, ziet de rechtbank in het kader van finale geschillenbeslechting echter aanleiding om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten zoals bedoeld in artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Awb. Hieronder licht de rechtbank dit verder toe aan de hand van de standpunten van partijen.
5.1.
De rechtbank is van oordeel dat in beroep voldoende is aangetoond dat de garagevloer van eiser een niet afgewerkte cementdekvloer is, een vloer zonder coating dus. Dit blijkt niet alleen uit het nader advies van Kiestra waarin hij toelicht dat de garagevloer geen afwerking heeft en daarom de calculatieregel ‘plaatselijk herstel vloercoatingen’ niet van toepassing is. Ook Handgraaf bevestigt in zijn nader advies en ter zitting dat sprake is van een onafgewerkte zandcement dekvloer. Hij heeft ter zitting toegelicht dat dit onder meer te zien is aan de structuur van de vloer. Als er een coating aanwezig zou zijn, dan was dat tevens zichtbaar geweest bij de aangetroffen scheur, hetgeen volgens Handgraaf niet het geval is. Dit is door eiser onvoldoende bestreden. Verder licht Handgraaf toe dat per abuis een vloercoating is opgenomen bij de schadeherstelkosten. Hij is tot deze conclusies gekomen door navraag te doen bij Kiestra en de foto’s uit het adviesrapport te bestuderen. Hij stelt dit ook tijdens de hoorzitting van de bezwaaradviescommissie naar voren te hebben gebracht, maar volgens hem is dit onjuist in het verslag weergegeven. Hij is tijdens de hoorzitting wel ingegaan op de mogelijkheden van herstel van een coating, maar dit staat volgens Handgraaf los van de vraag of daadwerkelijk een vloercoating aanwezig was. Hij heeft daarmee slechts gereageerd op vragen van de bezwaaradviescommissie. De rechtbank acht dit niet onaannemelijk.
5.4.
De enkele constatering in het rapport van Vrieling dat sprake is van een vloercoating, is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om een concreet aanknopingspunt te vormen voor twijfel aan de juistheid of volledigheid van de adviezen van de deskundigen waar verweerder zijn besluit op heeft gebaseerd. Deze stelling is niet nader onderbouwd en ook ter zitting niet verder toegelicht. Het rapport van Vrieling wordt bovendien enerzijds gesteld dat een coating aanwezig is, en anderzijds dat het materiaal/de afwerking beton is. Het feit dat door verweerder wel een vergoeding is toegekend voor het aanbrengen van een coating leidt niet tot een ander oordeel, omdat verweerder aannemelijk heeft gemaakt dat deze post niet bij het schadeherstel had moeten worden opgenomen. De rechtbank kan verweerder dan ook volgen in zijn conclusie dat hij geen aanleiding ziet om te twijfelen aan de geadviseerde herstelmethode en de toegekende herstelkosten voor scheuren in dekvloeren.
5.5.
Nu verweerder aannemelijk heeft gemaakt dat de schadepost voor herstel van de vloercoating ten onrechte is opgenomen, ziet de rechtbank geen aanknopingspunten voor het oordeel dat een hogere uurtarief moet worden gehanteerd.
Toekenning van vergoeding voor thuisblijven
6. Eiser is verder van mening dat verweerder heeft verzuimd hem ambtshalve € 95,- toe te kennen voor thuisblijven tijdens de [plaats] door Vergnes. Verder stelt eiser dat herstel van de schade volgens Vergnes ten minste tien dagdelen in beslag neemt. Eiser wil dan ook dat verweerder een vergoeding toekent voor tien dagdelen thuisblijven tijdens het schadeherstel.
6.1.
De rechtbank volgt eiser hierin niet. Op grond van de Procedure en werkwijze van het Instituut wordt een forfaitaire vergoeding van € 95,- per dagdeel toegekend voor thuisblijven tijdens de [plaats]. Dit geldt echter alleen voor de [plaats] die wordt verricht door een deskundige die verweerder heeft ingeschakeld. Dit geldt dus, anders dan eiser betoogt, niet voor een [plaats] die is uitgevoerd door een deskundige die eiser heeft ingeschakeld.
6.2.
Ook wordt op grond van de Procedure en werkwijze van het Instituut een vergoeding toegekend voor het thuisblijven tijdens schadeherstel. Vast staat dat aan eiser daarvoor een vergoeding voor twee dagdelen is toegekend. In wat eiser heeft aangevoerd ziet de rechtbank geen aanknopingspunten voor het oordeel dat een extra vergoeding moet worden toegekend voor het thuisblijven tijdens het (plaatselijk) herstel van de garagevloer. De door Vergnes gestelde tien dagdelen zijn in de rapportage ook niet nader onderbouwd. Zoals verweerder ook heeft aangegeven bestaat voor eiser de mogelijkheid om een nieuwe aanvraag tot vergoeding van bijkomende kosten in te dienen als blijkt dat hij voor het schadeherstel langer moest thuisblijven. Het betoog faalt.

Conclusie

7. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt het besluit voor zover het bestreden besluit betrekking heeft op de herstelmethode en de herstelkosten. De rechtbank ziet aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit voor zover dat wordt vernietigd in stand te laten, omdat verweerder het motiveringsgebrek heeft hersteld met een aanvullende, toereikende motivering.
8. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiser een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 2 punten op (1 punt voor het indienen van een beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 759,- bij een wegingsfactor 1). Toegekend wordt € 1.518,-.
9. Daarnaast ziet de rechtbank aanleiding om verweerder op te dragen om het door eiser betaalde griffierecht te vergoeden tot een bedrag van € 181,-.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit voor zover dat ziet op de herstelmethode en de hoogte van de herstelkosten;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde gedeelte van het bestreden besluit in stand blijven;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten die eiser in beroep heeft moeten maken tot een bedrag van € 1.518,-;
  • draagt verweerder op om het betaalde griffierecht van € 181,- aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.S. van den Berg, rechter, in aanwezigheid van
mr. P. Boelhouwer, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 3 juni 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.