In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 3 juni 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een inwoner van [plaats], en het Instituut Mijnbouwschade Groningen, dat als verweerder optreedt. Eiser heeft een schadevergoeding aangevraagd wegens mijnbouwschade aan zijn woning, specifiek aan de dekvloer van zijn garage. In het primaire besluit van 6 mei 2021 is aan eiser een schadevergoeding van € 1.678,96 toegekend, maar eiser was het niet eens met de hoogte van deze vergoeding en heeft bezwaar gemaakt. Het bestreden besluit van 14 oktober 2021 verklaarde het bezwaar ongegrond, waarop eiser beroep heeft ingesteld.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de schade aan de vloer mogelijk het gevolg is van mijnbouwactiviteiten, maar partijen zijn het oneens over de herstelmethode en de bijbehorende kosten. Eiser betoogde dat de toegewezen vergoeding niet toereikend was en dat de herstelmethode niet correct was vastgesteld. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 25 april 2022, waarbij zowel eiser als de gemachtigden van verweerder aanwezig waren, evenals deskundige N. Handgraaf.
De rechtbank oordeelde dat er een motiveringsgebrek was in het bestreden besluit met betrekking tot de herstelmethode en -kosten. Hoewel de rechtbank het bestreden besluit vernietigde, heeft zij de rechtsgevolgen in stand gelaten, omdat verweerder in beroep voldoende had aangetoond dat de garagevloer van eiser een onafgewerkte cementdekvloer was zonder coating. De rechtbank heeft eiser in het gelijk gesteld en verweerder veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten en het griffierecht.