ECLI:NL:RBNNE:2022:2099

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
24 juni 2022
Publicatiedatum
21 juni 2022
Zaaknummer
18/070577-22
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mensensmokkel door verdachte die zijn oom hielp bij toegang tot Nederland voor asielaanvraag

Op 24 juni 2022 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van mensensmokkel. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 17 maart 2021, waarbij de verdachte zijn oom hielp om van Duitsland naar Nederland te reizen met als doel een asielaanvraag in te dienen. De verdachte, geboren in 1993, heeft zijn oom van Aken naar Ter Apel vervoerd, wetende dat deze geen rechtmatige toegang tot Nederland had. Tijdens de rechtszitting op 10 juni 2022 heeft de verdachte verklaard dat hij niet wist dat zijn handelen strafbaar was, maar de rechtbank oordeelde dat hij op de hoogte moest zijn van de Nederlandse wetgeving, gezien zijn langdurige verblijf in Duitsland.

De rechtbank heeft verschillende bewijsmiddelen overwogen, waaronder verklaringen van de verdachte en verbalisanten, en concludeerde dat de verdachte wist dat de toegang van zijn oom tot Nederland wederrechtelijk was. De officier van justitie had veroordeling gevorderd, maar de rechtbank sprak de verdachte vrij van medeplegen, omdat niet bewezen kon worden dat hij dit samen met anderen deed. De rechtbank achtte het bewezen dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan mensensmokkel en legde een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden op, met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank hield rekening met de omstandigheden waaronder het feit was gepleegd en de persoonlijke situatie van de verdachte, die niet eerder in Nederland was veroordeeld.

De uitspraak benadrukt de ernst van mensensmokkel en de impact op het overheidsbeleid inzake illegaal verblijf. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke straf, waarbij de tijd in voorlopige hechtenis in mindering wordt gebracht op de opgelegde straf.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/070577-22
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 24 juni 2022 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1993 te [geboorteplaats] ( [land van herkomst] ), wonende te [straatnaam] , [woonplaats] ).
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 10 juni 2022.
Verdachte is verschenen. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. T.H. Pitstra.

Tenlastelegging

Aan verdachte ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 17 maart 2021, althans in de maand maart 2021, te Roswinkel (gemeente Emmen), althans (in diverse plaatsen) in Nederland en/of te Aken, althans in Duitsland, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, een ander, te weten, [oom van verdachte] behulpzaam is geweest bij het zich verschaffen van toegang tot of doorreis door
Nederland, of hem daartoe gelegenheid, middelen of inlichtingen heeft verschaft, door
  • een (onbekend gebleven) persoon/chauffeur via Whats-app zijn, verdachtes, (woon)locatie door tegeven, en/of
  • die [oom van verdachte] (vervolgens) op te halen op de plaats waar de (onbekend gebleven) persoon die [oom van verdachte] heeft afgezet, en/of
  • die [oom van verdachte] in een personenauto (merk [auto] en voorzien van het [kenteken] tevervoeren van Aken (Duitsland) naar Nederland, met als eindbestemming Ter Apel en met als doel dat die [oom van verdachte] daar asiel zou aanvragen, terwijl hij, verdachte, wist of ernstige redenen had te vermoeden dat die toegang of die doorreis wederrechtelijk was.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het ten laste gelegde, met dien verstande dat sprake is van plegen en niet van medeplegen.
Standpunt van de verdediging
Verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat hij zijn oom [oom van verdachte] weliswaar van Duitsland naar Nederland heeft gevoerd, wetende dat zijn oom in Nederland asiel wilde aanvragen, maar dat hij niet wist dat dit strafbaar was. De bijrijder of anderen hebben hier geen rol in gespeeld.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte ter terechtzitting van 10 juni 2022 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Bij de politie heb ik aangegeven dat mijn oom illegaal heeft gereisd. Ik bedoelde daarmee dat hij niet is gekomen met een vliegtuig en een paspoort.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aanhouding d.d. 17 maart 2021,opgenomen op pagina 17 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL2 7NN/21001068 d.d. 26 april 2021, inhoudend als verklaring van verbalisanten:
Op 17 maart 2021 te 17:05 uur op de [straatnaam] te Roswinkel. zagen wij, verbalisanten, een personenauto, merk [auto] voorzien van [kenteken] ons in tegengestelde richting passeren. De personenauto kwam uit de richting van Emmen en reed in de richting van Ter Apel. In deze auto zagen wij drie manspersonen zitten. Ik vroeg aan de inzittenden om mij een document te tonen. De bestuurder overhandigde een geldig Duits vluchtelingenpaspoort en een geldige Duitse verblijfskaart. Aan de hand van deze documenten gaf hij op te zijn: [verdachte] geboren op [geboortedatum] 1993 te [geboorteplaats] , [land van herkomst] .
De bijrijder kon ons geen grensoverschrijdend of enig ander document overhandigen. De bijrijder voldeed niet aan artikel 4.21 Vreemdelingenbesluit. Nadat wij vroegen waar zijn reisdocumenten waren, gaf [verdachte] aan dat de bijrijder geen documenten bij zich had. Deze was hij verloren tijdens zijn vlucht vanuit [land van herkomst] . Ze zijn vanmorgen vertrokken van Duitsland naar Nederland. [verdachte] gaf aan dat de bijrijder naar Nederland wilde voor een asielaanvraag. [verdachte] gaf aan dat de bijrijder de broer van zijn vader is.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van voorgeleiding d.d. 17 maart 2021,opgenomen op pagina 21 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van verdachte:
De man zonder documenten is mijn oom, van vaders kant. Wij wilden hem hier naartoe brengen zodat hij zich aan kon melden. De reden dat hij geen documenten bij zich had was omdat hij illegaal reisde. Ik heb mijn oom hier naartoe gebracht. Ik heb 300 km hiernaartoe gereden.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor d.d. 18 maart 2021,opgenomen op pagina 29 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van verdachte:
Ik wilde mijn oom naar het aanmeldcentrum Ter Apel brengen om asiel aan te vragen. Op mijn navigatie op de telefoon staat het.
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 17 maart 2021,opgenomen op pagina 79 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [oom van verdachte] :
V: Wat was uw plan vanaf het moment dat u bij uw neef [verdachte] arriveerde? A: Ik wilde nog doorreizen naar Nederland, naar het AZC.
Op de dag dat we aangehouden zijn, zijn wij vertrokken in de ochtend, [verdachte] heeft mij in zijn eigen auto gebracht. Vijf minuten voordat wij daadwerkelijk bij het AZC aankwamen, zijn wij door de politie aangehouden.
Bewijsoverweging
De rechtbank overweegt dat het begrip “wederrechtelijk” in de delictsomschrijving van artikel 197a Wetboek van Strafrecht (Sr) gelet op de wetsgeschiedenis dient te worden uitgelegd als “zonder enig subjectief recht of enige bevoegdheid”. De in artikel 197a Sr bedoelde hulp moet zijn verleend aan iemand die voor de toegang tot, de doorreis door of het verblijf in Nederland aan geen rechtsregel van nationale of internationale herkomst enige titel kan ontlenen.
In welke gevallen een vreemdeling het recht heeft om in Nederland te verblijven, is bepaald in de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Artikel 8 Vw bepaalt, voor zover hier van belang, dat een vreemdeling rechtmatig verblijf heeft indien hij een verblijfstitel heeft dan wel in afwachting is van een beslissing op
een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning, ofwel van de uitkomst van een rechtsmiddel daartegen. Daarvan was ten aanzien van de door verdachte vervoerde [oom van verdachte] geen sprake, zo blijkt uit de hiervoor opgenomen bewijsmiddelen. Dit betekent dat de toegang tot en het verblijf in Nederland van [oom van verdachte] wederrechtelijk was. Uit de verklaringen van verdachte ter terechtzitting en ten overstaan van de Koninklijke Marechaussee leidt de rechtbank af dat hij wist dat de toegang tot en het verblijf in Nederland van zijn oom wederrechtelijk was.
Het verweer inhoudende dat verdachte niet wist dat het strafbaar was om [oom van verdachte] desondanks behulpzaam te zijn door hem naar Nederland te brengen, verwerpt de rechtbank. Verdachte heeft zich op Nederlands grondgebied begeven en mag worden geacht de Nederlandse regelgeving te kennen. De rechtbank constateert bovendien dat verdachte reeds enkele jaren in Duitsland woonachtig is en dat mensensmokkel in Duitsland eveneens strafbaar is. De rechtbank acht dan ook bewezen dat verdachte zich aan de ten laste gelegde mensensmokkel schuldig heeft gemaakt.
De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat niet bewezen kan worden dat verdachte het feit tezamen en in vereniging met een ander of anderen heeft gepleegd zodat hij van dat onderdeel van de tenlastelegging zal worden vrijgesproken.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het feit wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op 17 maart 2021 te Roswinkel, gemeente Emmen, in Nederland en te Aken, in Duitsland, een ander, te weten, [oom van verdachte] behulpzaam is geweest bij het zich verschaffen van toegang tot Nederland, door
- die [oom van verdachte] in een personenauto, merk [auto] , en voorzien van het [kenteken] , te vervoeren van Aken, Duitsland, naar Nederland, met als eindbestemming Ter Apel en met als doel dat die [oom van verdachte] daar asiel zou aanvragen, terwijl hij, verdachte, wist dat die toegang wederrechtelijk was.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde Het bewezen verklaarde levert op:

Mensensmokkel.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie maanden met een proeftijd van twee jaren.
Standpunt van de verdediging
Verdachte heeft aangevoerd dat hij meent dat hij voor dit feit geen straf verdient. Hij heeft vier dagen in voorarrest verbleven, wat hij als zeer zwaar heeft ervaren.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting, het uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 9 mei 2022, alsmede de vordering van de officier van justitie en het standpunt van de verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het plegen van mensensmokkel. Hij heeft zijn uit [land van herkomst] afkomstige oom van Duitsland naar Nederland vervoerd om in Ter Apel asiel te kunnen aanvragen. Door mensensmokkel wordt het overheidsbeleid inzake bestrijding van illegaal verblijf in en illegale toegang tot Nederland en andere landen van de Europese Unie doorkruist en wordt bijgedragen aan het in stand houden van een illegaal circuit.
Gelet op de straffen die voor soortgelijke feiten door rechters plegen te worden opgelegd en het signaal dat daarvan dient uit te gaan uit het oogpunt van generale preventie, acht de rechtbank de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden in beginsel gerechtvaardigd.
De rechtbank heeft ook gelet op de omstandigheid dat verdachte niet heeft gehandeld uit eigen belang maar dat hij enkel zijn oom wilde helpen. Verdachte is niet eerder in Nederland veroordeeld voor strafbare feiten. Verder heeft hij zijn verantwoordelijkheid genomen door vanuit Duitsland naar Nederland te komen om bij de inhoudelijke behandeling van zijn strafzaak aanwezig te zijn.
Alles overwegende zal de rechtbank de officier van justitie volgen in haar strafeis en aan verdachte een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen voor de duur van drie maanden met een proeftijd van twee jaren.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c en 197a van het Wetboek van Strafrecht. Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden.

Bepaalt dat deze gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op twee jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de eventuele uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.B. Maring, voorzitter, mr. J.V. Nolta en mr. S.T. Kooistra, rechters, bijgestaan door mr. C.L. van der Woude, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 24 juni 2022.
Mr. Nolta is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.