Vormverzuim
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat sprake is van een vormverzuim en heeft daartoe het volgende aangevoerd. De officier van justitie heeft in de zaak van verdachte de telecomgegevens van het telefoonnummer van verdachte opgevraagd, terwijl door het Hof van Justitie (HvJ EU 2 maart 2021, 1T 3432 IEFbe 3191, ECLI:EU:C:2021:152) is bepaald dat uitsluitend een rechterlijke instantie of een onafhankelijke bestuurlijke entiteit communicatiegegevens kan vorderen. Dit levert naar het oordeel van de verdediging een vormverzuim op, waardoor in strijd met de privacy van verdachte is gehandeld en waarvan hij nadeel heeft ondervonden. Dit nadeel is veroorzaakt door het vormverzuim en is naar het oordeel van de verdediging geschikt voor compensatie door middel van strafvermindering.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat geen sprake is van een vormverzuim, aangezien de gegevens die zijn opgevraagd geen betrekking hebben op gegevens die de telecomprovider wettelijk verplicht is te bewaren. Daarnaast is voldaan aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. Gelet op de ernst van de verdenking zou de rechter-commissaris ook een machtiging hebben afgegeven als daarom was gevraagd. Wanneer de rechtbank wel van oordeel is dat sprake is geweest van een vormverzuim, kan volgens de officier van justitie worden volstaan met de enkele vaststelling van het vormverzuim.
Oordeel van de rechtbank
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat sprake is geweest van een vormverzuim. Het door de raadsman aangehaalde arrest van het Hof van Justitie stelt inderdaad formele eisen voor het
vorderen van communicatiegegevens. Deze gegevens kunnen slechts worden verleend na voorafgaande toestemming van een rechtelijke instantie, of een onafhankelijke bestuurlijke entiteit. Het Openbaar Ministerie, dat tot taak heeft de strafprocedure in te leiden en later in de procedure optreedt als openbaar aanklager, kan naar het oordeel van de rechtbank niet als een dergelijke onafhankelijke autoriteit worden beschouwd. Om te spreken van een onafhankelijke bestuurlijke entiteit, moet zij een zodanige status hebben dat zij bij de uitoefening van haar taken objectief en onpartijdig kan handelen. Bovendien moet zij daartoe vrij zijn van elke invloed van buitenaf. Het Openbaar Ministerie kan, gelet op haar rol bij de vervolging van de verdachte, daarom niet als een onafhankelijke bestuurlijke entiteit worden beschouwd. Nu in de onderhavige zaak de communicatiegegevens zijn opgevraagd met toestemming van de officier van justitie, is er dus niet voldaan aan het formele vereiste van een onafhankelijke toets. Daarmee is sprake van een onherstelbaar vormverzuim.
De vervolgvraag is wat de gevolgen moeten zijn van het geconstateerde vormverzuim. De rechtbank is van oordeel dat artikel 359a Sv het toepasselijke kader geeft voor de omgang met vormverzuimen. Rechtsgevolgen komen volgens dit artikel in beeld, indien sprake is van vormverzuimen in het voorbereidend onderzoek tegen de verdachte die niet meer hersteld kunnen worden en waarvan de rechtsgevolgen niet uit de wet blijken. Aan deze voorwaarden is voldaan.
Door de verdediging is onder meer aangevoerd dat het geschonden voorschrift van belang is nu het zorgt voor de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer en op de bescherming van de persoonsgegevens van de verdachte. De rechtbank volgt de verdediging in dit standpunt, maar de ernst van het verzuim is beperkt. Indien de rechter-commissaris de rechtmatigheid van de opgevraagde communicatiegegevens had getoetst, zou deze naar het oordeel van de rechtbank niet tot een ander oordeel zijn gekomen dan het Openbaar Ministerie in deze zaak. Bovendien stelt de rechtbank vast dat de verdachte geen nadeel heeft geleden van het vormverzuim. Gelet op dit alles leidt de schending van het recht op privacy (zoals onder meer is gewaarborgd in artikel 8 van het EVRM) niet tot een schending van het recht op een eerlijk proces als bedoeld in artikel 6 EVRM.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank volstaan met de constatering van het vormverzuim en niet overgaan tot strafvermindering.
Strafmaat
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1, 2 en 4 ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 200 uren, waarvan 100 uren voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. De officier van justitie heeft bij zijn eis rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn en de meewerkende proceshouding van verdachte.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft met betrekking tot de strafmaat het volgende opgemerkt.
Daarnaast heeft de raadsman benadrukt dat verdachte als ‘first offender’ dient te worden aangemerkt en dat verdachte na zijn aanhouding zijn leven radicaal heeft omgegooid, hetgeen ook wordt onderkend in het reclasseringsrapport. Verdachte heeft een vaste baan en de reclassering acht de kans op recidive laag.
Gelet op het bovenstaande in combinatie met de overschrijding van de redelijke termijn heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat kan worden volstaan met een geheel voorwaardelijke taakstraf voor de duur van 40 uren.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de rapportages van Reclassering Nederland d.d. 1 maart 2021, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van het telen van hennep in twee verschillende hennepkwekerijen. Hij heeft daarbij geholpen met het opbouwen en het exploiteren van de kwekerijen. Dit zijn strafbare feiten die overlast veroorzaken en schade voor de maatschappij opleveren. Het is een feit van algemene bekendheid dat gebruik van de uit hennepplanten verkregen stof de gezondheid van gebruikers kan schaden. Bovendien gaat de kweek van hennep vaak - direct of indirect - gepaard met vele andere vormen van criminaliteit. Verdachte lijkt met de opbrengst van de hennepkwekerijen zijn financiële problemen te hebben willen oplossen. Door aldus te handelen heeft hij zijn eigen financiële gewin boven de belangen gesteld die door strafbaarstelling van hennepteelt worden gediend.
Om de hennepkwekerij in Assen mogelijk te maken heeft verdachte zich bovendien samen met anderen schuldig gemaakt aan diefstal van elektriciteit en gas door de stroom- en gasvoorziening op illegale wijze af te tappen. Hiermee heeft hij niet alleen inbreuk gemaakt op het eigendom van een ander, maar heeft hij ook bijgedragen aan een (brand)gevaarlijke situatie, zo blijkt uit bevindingen van de [benadeelde partij]
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank gelet op het grootschalige karakter van de hennepteelt, de rol die verdachte heeft gespeeld bij het opzetten van de hennepkwekerijen en de exploitatie daarvan. Daarnaast heeft de rechtbank acht geslagen op de landelijke oriëntatiepunten van het LOVS.
Evenals de officier van justitie bij zijn strafeis, heeft de rechtbank bij de strafoplegging rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn tussen de pleegdatum en de behandeling van de strafzaak ter terechtzitting en de meewerkende proceshouding van verdachte. De rechtbank stelt vast dat deze overschrijding van de redelijke termijn niet aan de verdediging te wijten valt. Ook heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat verdachte niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor (soortgelijke) strafbare feiten.
Uit het reclasseringsrapport van Reclassering Nederland d.d. 1 maart 2021 volgt dat verdachte zijn leven een positieve wending heeft gegeven. Verdachte heeft werk en er is geen sprake meer van financiële problemen. Het recidiverisico wordt door de reclassering dan ook als laag ingeschat, wat tevens blijkt uit het feit dat verdachte sinds zijn aanhouding in 2017 niet opnieuw met politie en justitie in aanraking is gekomen. Gelet op het tijdsverloop en de positieve wending die verdachte aan zijn leven heeft gegeven, acht de rechtbank een taakstraf passend en wenselijk.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat de door de officier van justitie gevorderde straf passend en geboden is. De rechtbank acht een maximale taakstraf van 240 uren in beginsel aangewezen, maar gelet op de overschrijding van de redelijke termijn zal de rechtbank de op te leggen taakstraf beperken tot 200 uren, waarvan 100 uren voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Gezien de ernst van de feiten kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden volstaan met een geheel voorwaardelijke taakstraf, zoals door de verdediging is bepleit.