ECLI:NL:RBNNE:2022:2020

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
16 juni 2022
Publicatiedatum
15 juni 2022
Zaaknummer
LEE 22/1499
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening inzake terugbetaling lening door Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

Op 16 juni 2022 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tussen een verzoeker en de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. De verzoeker had een voorlopige voorziening aangevraagd omdat hij het niet eens was met het besluit van de minister om een lening terug te vorderen. In het primaire besluit van 18 februari 2022 werd de verzoeker geïnformeerd dat hij een lening van € 5.146,-- moest terugbetalen, te beginnen op 1 augustus 2022. Het bestreden besluit van 6 april 2022 verklaarde het bezwaar van de verzoeker tegen het primaire besluit kennelijk ongegrond.

De voorzieningenrechter heeft op basis van artikel 8:83 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak gedaan. De rechter oordeelde dat er geen spoedeisend belang was voor het treffen van een voorlopige voorziening, aangezien de terugbetalingsverplichting pas op 1 augustus 2022 ingaat. De verzoeker had niet aangetoond dat hij niet aan de aflossingsverplichting kon voldoen of dat hij verzocht had om een lager maandbedrag. Daarom werd het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen.

De voorzieningenrechter heeft wel aangegeven dat hij zich zal inspannen om de behandeling van het beroep op korte termijn te laten plaatsvinden. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 22/1499

uitspraak van de voorzieningenrechter van 16 juni 2022 in de zaak tussen

[naam] , uit [woonplaats] , verzoeker

(gemachtigde: drs. H.C. van der Staay),
en

de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, verweerder

(gemachtigde: mr. G.J.M. Naber).

Procesverloop

In het besluit van 18 februari 2022 (primaire besluit) heeft verweerder beslist dat verzoeker een lening dient terug te betalen.
In het besluit van 6 april 2022 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van verzoeker tegen het primaire besluit kennelijk ongegrond verklaard.
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.

Overwegingen

1. De voorzieningenrechter doet op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.
2. De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb alleen een voorlopige voorziening als "onverwijlde spoed" dat vereist.
3.1
In het primaire besluit heeft verweerder aan verzoeker medegedeeld dat hij een geldbedrag dat hij van verweerder heeft geleend, vanaf 1 augustus 2022 dient terug te betalen. Het zal dan gaan om een schuld van € 5.146,--, gedurende tien jaar af te lossen door betaling van een maandbedrag van € 42,88. In het besluit vermeldt verweerder verder onder meer dat verzocht kan worden om een lager maandbedrag indien terugbetaling van het vastgestelde bedrag niet lukt.
3.2
In het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd, onder meer met de overweging dat verzoeker niet voldoet aan de voorwaarden voor kwijtschelding.
4. De voorzieningenrechter overweegt dat niet is gebleken van een spoedeisend belang. De verplichting tot terugbetaling gaat niet eerder in dan op 1 augustus 2022. Er is op dit moment dus nog geen terugbetalingsverplichting die door de voorzieningenrechter, bij wijze van voorlopige voorziening, geschorst zou kunnen worden. Bovendien heeft verzoeker niet met stukken onderbouwd dat hij niet aan de aflossingsverplichting kan voldoen danwel dat hij verweerder verzocht heeft om het aflossingsbedrag lager te laten vaststellen. De voorzieningenrechter wijst het verzoek daarom af.
5. Wel zal de voorzieningenrechter zich inspannen om de behandeling van het beroep op korte termijn te laten plaatsvinden. Hierover zullen partijen bericht ontvangen.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.H. de Groot, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. H.A. Hulst, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 16 juni 2022.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.