ECLI:NL:RBNNE:2022:2

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
3 januari 2022
Publicatiedatum
3 januari 2022
Zaaknummer
18/134981-20
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
  • M.J. van der Meer
  • P. de Vries
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak poging moord, veroordeling voor poging doodslag na slaan met hamer op achterhoofd slachtoffer

Op 3 januari 2022 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, geboren in 1981, die beschuldigd werd van poging tot moord en poging tot zware mishandeling. De zaak vond zijn oorsprong in een incident op 19 mei 2020, waarbij de verdachte het slachtoffer met een hamer op het achterhoofd zou hebben geslagen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte het slachtoffer naar zijn autobedrijf had gelokt onder het voorwendsel van een afspraak, maar met de intentie om het slachtoffer te chanteren en mogelijk te verwonden. Tijdens de zitting op 20 december 2021 zijn zowel de verdachte als getuigen gehoord, waaronder het slachtoffer zelf, die verklaarden dat de verdachte met een hamer heeft geslagen. De officier van justitie vorderde veroordeling voor poging tot moord, maar de verdediging betoogde dat er onvoldoende bewijs was voor deze beschuldiging en dat de handelingen van de verdachte niet als poging tot moord gekwalificeerd konden worden.

De rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was voor poging doodslag, maar niet voor poging tot moord, omdat er geen bewijs was voor voorbedachte raad. De rechtbank concludeerde dat de verdachte wel degelijk opzettelijk het slachtoffer heeft geslagen, maar dat de omstandigheden niet wezenlijk duidden op een voorafgaand plan. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals reclasseringstoezicht en een meldplicht. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan het slachtoffer, die zich als benadeelde partij had gevoegd in het proces.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht Locatie Groningen
parketnummer 18/134981-20
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 3 januari 2022 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1981 te [geboorteplaats] , wonende te [adres] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 20 december 2021.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. H.P. Eckert, advocaat te Groningen. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. A.J. Kemkers.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 19 mei 2020, in de gemeente Groningen, ter uitvoering van het door hem, verdachte, voorgenomen misdrijf om opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg, meermalen, althans eenmaal, met kracht met een hamer, in elk geval met een hard voorwerp, op het (achter)hoofd van die [slachtoffer] heeft geslagen en/of meermalen, althans eenmaal, met die hamer, in elk geval met dat hard voorwerp, in de richting van het hoofd, althans het lichaam, van die [slachtoffer] heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 19 mei 2020, in de gemeente Groningen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg, meermalen, althans eenmaal, met kracht met een hamer, in elk geval met een hard voorwerp, op het (achter)hoofd van die [slachtoffer] heeft geslagen en/of meermalen, althans eenmaal, met die hamer, in elk geval met dat hard voorwerp, in de richting van het hoofd, althans het lichaam, van die [slachtoffer] heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor de primair ten laste gelegde poging tot moord. Zij heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Uit de verklaring van het slachtoffer, van getuige [getuige] alsook van de verdachte zelf blijkt dat verdachte het slachtoffer op 19 mei 2020 naar zijn autobedrijf heeft gelokt met een smoes. Verdachte heeft verklaard dat hij die dag van plan was de telefoon van het slachtoffer af te pakken en het beeldmateriaal van zijn vrouw en het slachtoffer, waarmee hij zou worden gechanteerd, te wissen, terwijl het slachtoffer werd gevraagd te komen voor het wegbrengen van een auto. Volgens zowel het slachtoffer als getuige [getuige] wilde verdachte vervolgens een spelletje doen met tie-wraps en het slachtoffer vastbinden. Getuige [getuige] heeft verklaard dat hij, op verzoek van verdachte, de in het bedrijf aanwezige camera’s en router heeft verwijderd waarna verdachte de camera’s heeft vernield. Uit de verklaringen van het slachtoffer, getuige [getuige] alsook – zij het indirect – de verklaring van getuige [getuige] blijkt dat de (rol)deuren van het pand zijn gesloten door verdachte. Er is wettig en overtuigend bewijs aanwezig dat verdachte het slachtoffer uiteindelijk na een woordenwisseling op zijn achterhoofd heeft geslagen met een hamer. Zo heeft aangever dit verklaard, heeft getuige [getuige] dit gezien, is er een hamer met bloed aangetroffen in het pand en heeft de forensisch arts verklaard dat het letsel passend is bij van buitenaf inwerkend botsend (scherend) geweld met een kantig, stomp voorwerp zoals bijvoorbeeld een hamer. Verdachte heeft zelf een alternatief scenario geschetst en ontkent het gebruik van de hamer maar uit het dossier is volgens de officier van justitie geen omstandigheid naar voren gekomen die leidt tot de conclusie dat de besluitvorming en uitvoering in plotselinge hevige drift plaats hebben gevonden en dat slechts sprake is geweest van een korte tijdspanne tussen besluit en uitvoering of dat de gelegenheid tot beraad eerst tijdens de uitvoering van het besluit is ontstaan. Bovendien passen de handelingen van verdachte niet bij zijn verklaring dat hij het slachtoffer naar het bedrijf zou hebben gelokt om “slechts” zijn telefoon af te pakken en beeldmateriaal te wissen en is op de vloer van het pand (waar zich de confrontatie tussen verdachte en slachtoffer heeft afgespeeld) geen gereedschap aangetroffen waaraan het slachtoffer geblesseerd kan zijn geraakt na een duw en/of val. Verdachte had een motief om het slachtoffer uit de weg te ruimen en heeft zich met deze geplande wraakactie volgens de officier van justitie schuldig gemaakt aan poging tot moord.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het primair en subsidiair ten laste gelegde. Hij heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Het dossier is op essentiële onderdelen onvoldoende eenduidig en de verklaringen zijn onderling
onvoldoende in overeenstemming te brengen zodat niet kan worden gekomen tot een bewezenverklaring. Voorop moet worden gesteld dat verdachte een conflict had met het slachtoffer en getuige [getuige] . Verdachte wilde het slachtoffer spreken om het seksfilmpje van zijn vrouw en het slachtoffer te verwijderen. Verdachte werd hiermee namelijk gechanteerd/afgeperst. Verdachte heeft het slachtoffer daarop aangesproken en vervolgens is het slachtoffer op de grond gevallen en heeft hij letsel opgelopen door op de grond liggend gereedschap. De verklaringen met betrekking tot de tierips, het afsluiten van het pand, het verwijderen van de camera’s en het gebruik van de hamer, zijn niet eenduidig en van onvoldoende waarde om te gebruiken voor het bewijs gelet op de rollen van het slachtoffer en getuige [getuige] in het onderliggende conflict met verdachte.
Indien de rechtbank het aannemelijk acht dat verdachte de hamer wel heeft gebruikt en het slachtoffer daarmee op het hoofd heeft geslagen, heeft de raadsman subsidiair betoogd dat die handeling slechts kan worden gekwalificeerd als poging tot zware mishandeling.
Hiertoe heeft de raadsman de forensische letselrapportage aangehaald waarin het letsel is geïnterpreteerd aan de hand van het door de politie geschetste scenario dat het slachtoffer met een hamer is geslagen. De kracht waarmee en de richting waarin is geslagen, evenals het gewicht van de hamer, zijn allesbepalend voor de mogelijke ernst van het letsel en deze factoren zijn niet komen vast te staan. Het dossier biedt geen aanwijzing dat verdachte met forse kracht heeft geslagen op het hoofd van het slachtoffer, zoals dat evenmin uit het letsel kan worden afgeleid. De rapportage weerlegt het door verdachte geschetste alternatieve scenario, namelijk dat het slachtoffer is gevallen op gereedschap, niet, maar dit scenario wordt slechts minder waarschijnlijk geacht. Gelet op het voorgaande en het feit dat getuige [getuige] zeker 10 meter verwijderd was van de plek waar het slachtoffer viel, maakt dat deze verklaring niet betrouwbaar is. Bovendien is de door [getuige] beschreven houten hamer een relatief lichte hamer en derhalve ongeschikt om iemand mee van het leven te beroven. Tot slot is de substantie die zich op de veiliggestelde hamer bevond niet onderzocht en vermeldt de deskundigenrapportage dat het ook nog corrosie zou kunnen zijn.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 19 mei 2020, opgenomenop pagina 99 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2020130159, d.d. 7 september 2020, inhoudend als verklaring van [slachtoffer] :
Ik doe aangifte van poging tot doodslag, dan wel zware mishandeling of een poging daartoe. Dit gebeurde op 19 mei 2020 tussen 09.00 en 09.40 uur te Groningen. Ik ben door een persoon eenmaal met een hamer op mijn hoofd geslagen. Een tweede slag richting mijn hoofd kon ik gelukkig afweren. Ik was gebukt bezig en richtte mij op toen ik een enorme klap op mijn achterhoofd voelde. Ik voelde mij meteen erg duizelig en viel naar de grond naast de auto. Ik bleef bij bewustzijn en keek omhoog. Ik zag dat [verdachte] boven mij stond met een hamer in zijn rechterhand. Ik zag dat hij opnieuw met de hamer richting mijn hoofd ging. Ik kon de hamer afweren door mij linkerarm naar boven te steken. Mijn arm raakte zijn hand waar de hamer in zat. Ik zag dat de hamer doordat ik de klap kon afweren uit de hand van [verdachte] viel en op de grond terecht kwam.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 24 november2021, opgenomen als apart proces-verbaal, inhoudend als verklaring van [getuige] :
[verdachte] liep met een omtrekkende beweging achter [slachtoffer] langs, hij had een hamer in zijn hand, die hij uit een emmer met gereedschap pakte. [verdachte] sloeg [slachtoffer] met de hamer op zijn achterhoofd, ik hoorde een knal. Ik zag dat [verdachte] het hoofd van [slachtoffer] in een greep (soort houdgreep) hield en zei: “je hebt seks met mijn vrouw” en “neuk je mijn vrouw”?. [slachtoffer] was aan het schreeuwen en kreunen van de pijn. U vraagt of ik gezien heb dat er een klap is uitgedeeld. Ja. U vraagt of [slachtoffer] stond of dat hij zat toen hij de klap kreeg. Hij stond wat voorover gebogen de auto te poetsen aan de kant van de garagedeur.
3. Een forensisch geneeskundig letselverslag, op 17 augustus 2020 opgemaakt en ondertekend doordrs. T. Naujocks, forensisch arts KNMG, los opgenomen bij voornoemd dossier, voor zover inhoudend, als haar geneeskundige verklaring:
De geconstateerde verwonding van aangever past bij van buitenaf inwerkend botsend (scherend) geweld met een kantig, stomp voorwerp zoals bijvoorbeeld een hamer. Van buitenaf inwerkend stomp geweld op de schedel kan ernstig schedelhersenletsel veroorzaken. Dit is in potentie levensbedreigend.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
Daderschap
De rechtbank ziet, anders dan de verdediging, geen aanleiding om te twijfelen aan (de betrouwbaarheid van) de verklaringen van [getuige] en het slachtoffer. De rechtbank overweegt daartoe in de eerste plaats dat zij noch in het strafdossier noch naar aanleiding van het verhandelde ter terechtzitting objectieve aanwijzingen heeft gevonden die ertoe zouden moeten leiden dat de verklaringen als onbetrouwbaar moeten worden aangemerkt. De verklaringen bevatten een behoorlijk gedetailleerde omschrijving van het gebeurde, zijn consistent, en direct na het voorval afgelegd. Bovendien is het slachtoffer vlak na het incident in de directe omgeving aangetroffen met een bloedende wond op zijn achterhoofd. Voor de verklaringen met betrekking tot het gebruik van de hamer vindt de rechtbank bevestiging in het aantreffen van een (waarschijnlijk bebloede) hamer nabij de plaats delict die voldoet aan de omschrijving door zowel het slachtoffer als getuige [getuige] namelijk een hamer met een houten steel - en de verklaring van de forensisch arts dat het letsel passend is bij van buitenaf inwerkend botsend (scherend) geweld met bijvoorbeeld een hamer. Naar het oordeel van de rechtbank kan dan ook uit de bewijsmiddelen worden afgeleid dat verdachte het slachtoffer onverhoeds op het achterhoofd heeft geslagen met een hamer en dat een tweede slaande beweging kon worden afgeweerd door het slachtoffer. Het door verdachte geschetste alternatieve scenario wordt onvoldoende door de feiten ondersteund.
Opzet
Uit de verklaringen van het slachtoffer en getuige [getuige] volgt dat verdachte vanuit het niets (meerdere) slaande bewegingen heeft gemaakt met een hamer in de richting van het hoofd van het slachtoffer en dat hij daarbij het slachtoffer eenmaal op het achterhoofd heeft geraakt. Dat het slachtoffer niet nogmaals op zijn hoofd is geraakt heeft hij (slechts) te danken aan zijn eigen handelen, door deze klap af te weren met zijn arm.
Het is een feit van algemene bekendheid dat het hoofd bij uitstek een vitaal en kwetsbaar deel van het lichaam is. Voorts kan naar algemene ervaringsregels gesteld worden dat het slaan daarop met een hamer levensbedreigend kan zijn. Dat de (door getuige [getuige] omschreven) hamer een relatief lichte hamer is en derhalve ongeschikt om iemand mee van het leven te beroven, zoals de verdediging heeft betoogd, volgt de rechtbank niet. Zij vindt daarvoor bovendien steun in het rapport van de forensisch arts die concludeert dat van buitenaf inwerkend botsend (scherend) geweld met hamer in potentie levensbedreigend is.
Gelet op het vorenstaande heeft verdachte, door onverhoeds met een hamer op en richting het achterhoofd van aangever te slaan, de aanmerkelijke kans in het leven geroepen dat het slachtoffer door deze gedraging zou komen te overlijden en kan het niet anders dan dat verdachte zich van deze aanmerkelijke kans bewust is geweest en dat hij deze heeft aanvaard. Daarmee acht de rechtbank bewezen dat verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op het overlijden van het slachtoffer.
De primair ten laste gelegde poging tot doodslag is in zoverre wettig en overtuigend bewezen.
Voorbedachte raad
De rechtbank is met de verdediging van oordeel dat geen bewijs voorhanden is voor de voorbedachte raad. De rechtbank overweegt daartoe dat de door de officier van justitie aangehaalde omstandigheden, te weten het gebruik van tie-wraps, het vernielen/verwijderen van de camera’s en het op slot draaien van de toegangsdeuren, onvoldoende zijn komen vast te staan, zodat de conclusie dat sprake is geweest van een vooropgezet plan waarbij verdachte gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap heeft gegeven, niet gerechtvaardigd is. De rechtbank acht het primair ten laste gelegde, voor zover inhoudende poging tot moord, daarom niet bewezen.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op 19 mei 2020 in de gemeente Groningen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet met kracht met een hamer, op het achterhoofd van die [slachtoffer] heeft geslagen en met die hamer in de richting van het hoofd van die [slachtoffer] heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Strafbaarheid van het bewezen verklaardeHet bewezen verklaarde levert op: primair poging doodslag
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van de primair ten laste gelegde poging tot moord wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaar.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft - voor het geval de rechtbank tot een bewezenverklaring van poging tot zware mishandeling mocht komen - gepleit voor de oplegging van een straf conform het voorarrest, aangevuld met een taakstraf.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de rapportage van Reclassering Nederland d.d. 20 juli 2021, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft getracht [slachtoffer] van het leven te beroven, door hem onverhoeds van achter op zijn hoofd te slaan met een hamer. Dat het letsel beperkt is gebleven en niet dodelijk was, is niet te danken aan het handelen van verdachte. Door op deze wijze te handelen heeft verdachte op ontoelaatbare wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Hoewel het de rechtbank niet duidelijk is geworden wat zich precies heeft afgespeeld in de dagen voorafgaand aan het incident, houdt de rechtbank er rekening mee dat het slachtoffer zelf ook een aandeel heeft gehad in de aanleiding van het conflict, al dan niet door verdachte te chanteren met naaktfoto’s en/of seksueel getinte video’s van zijn vrouw. Wat daar ook van zij, de (gewelddadige) reactie van verdachte daarop valt op geen enkele wijze te rechtvaardigen. Dat deze gebeurtenis forse impact heeft gehad op het slachtoffer en gevoelens van angst heeft veroorzaakt, blijkt ook uit de ter terechtzitting voorgelezen slachtofferverklaring.
De rechtbank zal bij de bepaling van de straf echter wel, in strafmatigende zin, rekening houden met voornoemd (eigen) aandeel van het slachtoffer alsook met het (relatief geringe) fysieke letsel bij het slachtoffer - te weten een oppervlakkige wond en een hersenschudding - en met de relatief korte periode van herstel.
De rechtbank heeft tevens in aanmerking genomen dat verdachte, blijkens het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, niet recentelijk onherroepelijk is veroordeeld voor een geweldsmisdrijf en dat de reclassering het recidiverisico heeft ingeschat als laag. Voorts blijkt uit het reclasseringsrapport dat verdachte mede door zijn voorlopige hechtenis failliet is gegaan. In het verleden heeft de hulpverlening geen vat gekregen op de problematiek van verdachte vanwege zijn taalachterstand, de complexiteit van de problematiek en de voortdurende nieuwe incidenten in de woonomgeving van het gezin. Hierdoor zijn veel problemen nog niet opgelost, hetgeen verdachte kwetsbaar maakt voor misbruik en het ervaren van problematische situaties die opgelost moeten worden. De reclassering adviseert daarom bij een veroordeling als bijzondere voorwaarden een meldplicht, het volgen van een ambulante behandeling, een contactverbod met [getuige] en met het slachtoffer, het volgen van een cursus Nederlands, meewerken aan schuldhulpverlening alsook meewerken aan de voorwaarden van het Woonkansbeleid ten behoeve van herhuisvesting.
De rechtbank vindt het, in verband met de onderliggende problematiek van verdachte en het voorkomen van nieuwe incidenten, van belang dat aan verdachte voornoemde geadviseerde bijzondere voorwaarden worden opgelegd.
Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren passend en geboden. Omdat de rechtbank verdachte vrijspreekt van de primair ten laste gelegde poging tot moord valt de totale duur van de gevangenisstraf aanzienlijk lager uit dan de eis van de officier van justitie. Anderzijds komt deze aanzienlijk hoger uit dan het voorstel van de raadsman, nu de rechtbank tot een bewezenverklaring van de primair ten laste gelegde poging doodslag komt.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

Benadeelde partij

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 604,94 ter vergoeding van materiële schade en € 2.700,- ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering van de benadeelde partij toe te wijzen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ten aanzien van de materiële schade gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank voor zover dit het eigen risico betreft. Het gevorderde schadebedrag voor de kledingstukken moet worden gematigd omdat er rekening moet worden gehouden met afschrijvingskosten. De raadsman heeft zich ten aanzien van de immateriële schade op het standpunt gesteld dat fors rekening moet worden gehouden met de achtergrond en de aanleiding van het onderliggende conflict c.q. de rol daarbij van de benadeelde partij. Derhalve komt slechts een bedrag van (maximaal) enkele honderden euro’s in aanmerking voor toewijzing.
Oordeel van de rechtbank
Materiele schade
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij de materiele schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit. De rechtbank acht het aannemelijk dat de kledingstukken nog geen jaar oud zijn en dat derhalve geen afschrijving hoeft te worden toegepast. De vordering zal daarom worden toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 19 mei 2020.
Immateriële schade
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde. Gebruikmakend van haar schattingsbevoegdheid ex artikel 6:97 van het Burgerlijk Wetboek schat de rechtbank de hoogte van die schade naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid op basis van de gebleken feiten en omstandigheden, en rekening houdend met de rol van het slachtoffer in het onderliggende conflict, op € 750,-. De rechtbank zal de vordering tot dit bedrag toewijzen en voor het overige deel afwijzen.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 45 en 289 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart de primair ten laste gelegde poging doodslag bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden.

Bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte, groot 12 maandenniet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op 2 jaren, de hierna te noemen voorwaarden niet heeft nageleefd.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Heft op het geschorste bevel gevangenhouding.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
dat de veroordeelde zich meldt op afspraken bij Reclassering Nederland op het adres LeonardSpringerlaan 21, te Groningen. Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
dat de veroordeelde zich laat behandelen door De Waag of AFPN of een soortgelijke zorgverlenerpassend bij de problematiek van veroordeelde, dit in overleg met de reclassering. De behandeling start na oproep. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
dat de veroordeelde op geen enkele wijze -direct of indirect- contact op neemt, zoekt of heeft met
- [ slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] 1988, en - [getuige] , geboren op [geboortedatum] 1986, ook als [slachtoffer] en/of [getuige] voornoemd zelf daartoe initiatief zouden nemen, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
4. dat de veroordeelde een opleiding/cursus Nederlands bij een nader te bepalen organisatie/instituutvolgt als blijkt dat dit cognitief en neurologisch mogelijk is;
5. dat de veroordeelde meewerkt aan het aflossen van zijn schulden en het treffen vanafbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen. Veroordeelde geeft de reclassering inzicht in zijn financiën en schulden en werkt mee aan ingezette hulp van het WIJ-team Groningen, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
6. dat de veroordeelde meewerkt aan alle voorwaarden van het Woonkansbeleid, om zodoende inaanmerking te komen voor herhuisvesting.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen vaneen of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van hetWetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.

Benadeelde partij

Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer]toe tot na te melden bedrag en veroordeelt verdachte tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van
€ 1.354,94(zegge:
dertienhonderdvierenvijftig euro en vierennegentig cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 mei 2020.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] voor het overige af.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] , te betalen een bedrag van
€ 1.354,94(zegge: dertienhonderdvierenvijftig euro en vierennegentig cent), te verhogen met de wettelijke rente vanaf 19 mei 2020. Dit bedrag bestaat uit € 604,94 aan materiële schade en € 750,- aan immateriële schade.
Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling voor de duur van 23 dagen worden toegepast, met dien verstande dat de toepassing van de gijzeling de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.