ECLI:NL:RBNNE:2022:1975

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
3 juni 2022
Publicatiedatum
13 juni 2022
Zaaknummer
LEE 21/2395
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Schadevergoedingsuitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onbevoegdheid van de rechtbank in schadevergoeding verzoek na onrechtmatige daad door gemeente

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 3 juni 2022 uitspraak gedaan in een verzoek om schadevergoeding van een eiser uit Paterswolde tegen het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tynaarlo. De eiser verzocht de rechtbank om verweerder te veroordelen tot schadevergoeding wegens het kappen van twee bomen die eigendom waren van de eiser. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verweerder aansprakelijkheid heeft erkend voor het kappen van de bomen, maar dat de schade die de eiser heeft geleden voortvloeit uit een feitelijke handeling en niet uit een publiekrechtelijk besluit. De rechtbank oordeelt dat de feitelijke handeling van het kappen van de bomen en de beslissingen van de verweerder in het kader van de schadeafwikkeling niet onder het bereik van artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) vallen. Hierdoor is de rechtbank onbevoegd om van het verzoek om schadevergoeding kennis te nemen. De eiser is door de rechtbank gewezen op de mogelijkheid om zijn vordering voor te leggen aan de burgerlijke rechter, aangezien er geen bezwaar of beroep mogelijk is tegen zelfstandige schadebesluiten op grond van de Awb. De rechtbank heeft de zaak afgesloten zonder een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 21/2395

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 juni 2022 in de zaak tussen

[eiser], uit Paterswolde, verzoeker

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tynaarlo, verweerder

(gemachtigde: mr. B. Slofstra).

Procesverloop

Verzoeker heeft de rechtbank op 28 juli 2021 verzocht om verweerder te veroordelen tot vergoeding van schade die hij heeft geleden doordat verweerder een onrechtmatig en onzorgvuldig besluit heeft genomen, waardoor verweerder zijn overeenkomst met verzoeker niet nakomt.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiser heeft nadere stukken ingediend.
De rechtbank heeft het verzoek op 17 mei 2022 op zitting behandeld. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Op 7 januari 2019 heeft verweerder twee bomen gekapt die het eigendom waren van verzoeker. Verweerder heeft daarvoor aansprakelijkheid erkend en geprobeerd om in overleg met verzoeker de schade te herstellen. De twee bomen die verweerder heeft geplant op de plaats van de gekapte bomen zijn gestorven en partijen hebben geen overeenstemming bereikt over de verdere afwikkeling van de schade. Bij e-mailbericht van 29 maart 2021 heeft verweerder verzoeker verwezen naar eerdere correspondentie en aangegeven dat de zaak voor de gemeente is afgerond. In zijn brief van 15 juni 2021 heeft verweerder verzoeker erop gewezen dat het schadeveroorzakende feit een onrechtmatige daad van de gemeente is en dat er geen sprake is van een publiekrechtelijk besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Verweerder heeft verzoeker erop gewezen dat hij zijn zaak zou kunnen voorleggen aan de burgerlijke rechter.
2. In het verzoekschrift stelt verzoeker dat hij het niet eens is met de hiervoor genoemde brief van verweerder van 15 juni 2021. Hij geeft aan dat hij niet in bezwaar is gegaan tegen de onrechtmatige daad van verweerder uit januari 2019, maar tegen het onrechtmatige besluit van 3 december 2020 – waarin verweerder een éénzijdig voorstel heeft gedaan om de verplichtingen uit de overeenkomst van 16 april 2019 af te kopen. Verzoeker stelt dat zijn vordering is gebaseerd op het feit dat verweerder op 29 maart 2021 een onrechtmatig en onzorgvuldig besluit heeft genomen. Doordat verweerder zijn overeenkomst met verzoeker niet nakomt, bestaat de vordering uit € 4.900,-, te vermeerderen met de wettelijke rente en de kosten voor juridische bijstand. Daarnaast stelt verzoeker dat verweerder zijn besluit van 29 maart 2021, inzake het afkopen van de op hem rustende verplichting, niet tijdig heeft genomen. Verzoeker beroept zich daarom ook op artikel 8:88, eerste lid, onderdeel c van de Awb.
3. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het schadeveroorzakende feit een onrechtmatige daad van de gemeente is. Er is daarom geen sprake van een publiekrechtelijk besluit in de zin van de Awb en verzoeker kan zijn zaak voorleggen aan de burgerlijke rechter. Omdat bezwaar of beroep tegen zelfstandige schadebesluiten niet mogelijk is op grond van artikel 8:4, eerste lid, sub f van de Awb, is de brief van verzoeker van 1 mei 2021 niet als bezwaarschrift behandeld.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
4.1.
De bestuursrechter is op grond van artikel 8:88, eerste lid, onder a, b en c van de Awb bevoegd om een bestuursorgaan te veroordelen tot vergoeding van schade als gevolg van een onrechtmatig besluit, de onrechtmatige voorbereidingshandelingen daarvan, of het niet tijdig nemen van een besluit.
4.2.
Het kappen van bomen is een feitelijke handeling, niet zijnde een voorbereidingshandeling van een (onrechtmatig) besluit. De schade die eiser stelt te hebben geleden, vloeit voort uit het kappen van de bomen. De beslissingen waar verzoeker zich tegen verzet, waaronder het eenzijdige besluit om de schade af te kopen in plaats van het planten van twee bomen, heeft verweerder genomen in het kader van de afwikkeling van de schade en zijn daarom privaatrechtelijk van aard. Deze beslissingen kunnen daarom niet worden aangemerkt als besluiten als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid van de Awb: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling. Zowel de feitelijke handeling van het kappen, als de beslissingen die verweerder heeft genomen in het kader van de afwikkeling van de schade, vallen daarom niet onder het bereik van artikel 8:88 van de Awb. Hetzelfde geldt voor de tijdigheid van de beslissing van 29 maart 2021, wat daar verder ook van zij. De rechtbank is daarom onbevoegd om van het verzoek om schadevergoeding op grond van artikel 8:88, eerste lid, van de Awb kennis te nemen. Een vordering tot vergoeding van die schade kan (alleen) bij de burgerlijke rechter worden ingesteld. Verweerder heeft eiser daar in zijn brief van 15 juni 2021 terecht op gewezen.
5. De rechtbank is onbevoegd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart zich onbevoegd.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.M. Visser, rechter, in aanwezigheid van mr. T.C.A. Hofman-Aupers, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 3 juni 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.