Ontnemingsvordering
De officier van justitie heeft gevorderd dat het wederrechtelijk verkregen voordeel van veroordeelde wordt vastgesteld op een bedrag van € 18.000,00 en dat dit bedrag aan veroordeelde wordt ontnomen.
Standpunt verdediging
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de verklaring van veroordeelde onvoldoende is voor de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel. Veroordeelde heeft verklaard dat hij € 18.000,00 heeft verdiend aan de handel in drugs. Daar is onvoldoende op doorgevraagd. Dit was niet zijn netto winst. Veroordeelde heeft geld verdiend, maar vervolgens heeft hij ook weer geld moeten investeren. Verder zijn er veel goederen in beslag genomen waar ook geen rekening mee is gehouden bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel. De vordering dient daarom te worden afgewezen. Indien de rechtbank de vordering niet afwijst, dient de rechtbank het wederrechtelijk verkregen voordeel op basis van andere bewijsmiddelen dan enkel de verklaring van veroordeelde te schatten.
Oordeel rechtbank
De rechtbank heeft veroordeelde bij vonnis van 7 juni 2022 in de zaak met parketnummer 18/344903-21 veroordeeld ter zake diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak, opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder D van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd en opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod. De bewezenverklaring van het handelen in verdovende middelen ziet op de periode van 1 september 2021 tot en met 26 december 2021.
Op grond van de inhoud van wettige bewijsmiddelen is komen vast te staan dat de veroordeelde voordeel heeft verkregen door middel van die door hem gepleegde strafbare feiten.
Veroordeelde heeft verklaard dat hij een bedrag van € 18.000,00 aan wederrechtelijk verkregen voordeel heeft genoten met de handel in drugs. Een dergelijk bedrag komt de rechtbank niet onaannemelijk voor. De rechtbank komt aldus tot het oordeel dat de veroordeelde € 18.000,00 voordeel heeft genoten en schat het voordeel op dat bedrag.
Betalingsverplichting
Veroordeelde heeft ter terechtzitting verklaard dat hij van de opbrengst van de verkoop van verdovende middelen weer verdovende middelen heeft ingekocht. Daarnaast heeft veroordeelde verklaard de kosten van zijn levensonderhoud te hebben betaald van de opbrengst van de verdovende middelen en daarmee schulden te hebben afgelost.
Op 27 december 2021 is in de woning van veroordeelde 287,43 gram van een materiaal bevattende
MDMA, 708,09 gram van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde MDMA, 1481 gram hennep (hasjiesj) en 1075 gram hennep aangetroffen. Deze verdovende middelen zijn inbeslaggenomen en de rechtbank heeft beslist dat deze verdovende middelen worden onttrokken aan het verkeer. De rechtbank schat de waarde van de inkoop van de verdovende middelen op € 9.000,00.
Weliswaar is het vaste jurisprudentie dat verliesgevende omstandigheden (zoals het investeren van verkregen voordeel in illegale drugs) die zich hebben voorgedaan na de verkrijging van het voordeel in beginsel niet relevant zijn voor de vaststelling van de hoogte van het voordeel, maar indien bij het vaststellen van de betalingsverplichting geen rekening zou worden gehouden met een onttrekking aan het verkeer zoals in deze zaak aan de orde is, zou dat niet in overeenstemming zijn met het rechtsherstellende karakter van de maatregel van voordeelsontneming zoals de wetgever voor ogen heeft gehad en zou deze ten onrechte een bestraffend karakter krijgen (vgl. W. Zanger, de ontnemingsmaatregel toegepast (diss. Utrecht), Boom juridisch 2018, p. 151 e.v.). Daarom zal de rechtbank de betalingsverplichting € 9000,00 lager vast stellen dan het geschatte voordeel.
De rechtbank zal bij de vaststelling van de betalingsverplichting geen rekening houden met het voordeel dat veroordeelde heeft aangewend voor levensonderhoud of het aflossen van schulden. Veroordeelde heeft hierdoor immers daadwerkelijk voordeel gehad en tegenover deze bedragen staat geen onttrekking aan het verkeer.