ECLI:NL:RBNNE:2022:1890

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
20 mei 2022
Publicatiedatum
9 juni 2022
Zaaknummer
NL22.8513
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugkeerbesluit en inreisverbod in het bestuursrecht met betrekking tot vreemdelingen

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 20 mei 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende een terugkeerbesluit en een inreisverbod. Eiser, van Marokkaanse nationaliteit, heeft beroep ingesteld tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, dat hem een terugkeerbesluit en een inreisverbod voor de duur van twee jaar oplegde. Eiser heeft zijn beroep onderbouwd met argumenten over zijn familie in Nederland en zijn banden met Spanje, maar de rechtbank oordeelde dat hij geen rechtmatig verblijf had en de gronden voor het inreisverbod niet had bestreden. De rechtbank heeft vastgesteld dat er een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken, en dat de staatssecretaris de belangen van eiser voldoende had meegewogen in zijn besluit. De rechtbank concludeerde dat er geen strijd was met artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) en dat het beroep ongegrond was. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. H. van der Werff, rechter, en is bekendgemaakt op 16 november 2022. Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.8513

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser,

geboren op [geboortedatum] ,
van Marokkaanse nationaliteit,
V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. G. Palanciyan),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. drs. J.P.M. Wuite).

Procesverloop

Bij besluit van 30 april 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser een terugkeerbesluit en een inreisverbod voor de duur van twee jaar opgelegd.
Bij besluit van 30 april 2022 heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd.
Eiser heeft tegen beide besluiten beroep ingesteld. Het beroep tegen de maatregel van bewaring is geregistreerd onder zaaknummer NL22.7656. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding. Op dit beroep wordt bij afzonderlijke uitspraak beslist. Het beroep tegen het terugkeerbesluit en inreisverbod is geregistreerd onder zaaknummer NL22.8513.
De rechtbank heeft beide beroepen gezamenlijk op 13 mei 2022 met behulp van telehoren op zitting behandeld. Eiser is verschenen op het detentiecentrum. Tevens is daar een tolk verschenen. De gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder zijn verschenen op de rechtbank in Groningen. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1. In het terugkeerbesluit heeft verweerder hierover vermeld dat een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder heeft hieraan ten grondslag gelegd dat eiser:
(zware gronden)3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3g. in het Nederlandse rechtsverkeer gebruik heeft gemaakt van valse of vervalste documenten;
(lichte gronden)
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
4e. verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld.
2. Eiser stelt zich op het standpunt dat hij familie heeft in Nederland. Eiser onderbouwt dit met het rijbewijs van zijn broer en diens adres. Verder heeft eiser banden met Spanje, omdat hij daar getrouwd is geweest. Eiser onderbouwt dit met een echtscheidingsdocument en een uittreksel van de gemeente waar hij woonde. Eiser vraagt zich af waarom verweerder een inreisverbod van twee jaren heeft opgelegd en niet korter, nu hij familie in Europa heeft. Eiser stelt dat het voor zijn broers niet mogelijk is om eiser in Marokko te bezoeken gelet op de kosten. Verder geeft eiser aan dat hij graag in Spanje wil werken.
3. Verweerder merkt op dat de gronden niet zijn bestreden. Verder stelt verweerder dat, indien eiser wil werken in Spanje, hij daartoe een aanvraag kan indienen. Tot slot geeft verweerder aan dat de belangen zijn afgewogen, en dat heeft niet geleid tot het verkorten van de duur van het inreisverbod.
4. De rechtbank oordeelt als volgt. De rechtbank stelt vast dat eiser niet heeft bestreden dat hij geen rechtmatig verblijf heeft. Evenmin heeft eiser de aan hem tegengeworpen zware en lichte gronden bestreden. Gelet daarop is naar het oordeel van de rechtbank het risico op onttrekking aan het toezicht gegeven. Ingevolge artikel 62, tweede lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 heeft verweerder de vertrektermijn voor eiser dan ook mogen verkorten tot 0 dagen. Ingevolge artikel 66a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 is verweerder dan gehouden om een inreisverbod op te leggen. De rechtbank is van oordeel dat de door eiser aangevoerde omstandigheden over het bezoeken van zijn familieleden in Nederland en verblijf in Spanje kenbaar zijn meegewogen in de motivering van het inreisverbod. Verweerders motivering en de daaraan ten grondslag gelegde feiten zijn voldoende om duidelijk te maken waarom de door eiser aangevoerde omstandigheden hem geen aanleiding hebben gegeven van het opleggen van het inreisverbod af te zien. Verweerder stelt terecht dat eiser zijn familieleden kan zien omdat niet gebleken is dat het onmogelijk is om eisers recht op gezinsleven uit te oefenen door middel van een kort verblijf op andere wijze in te vullen, bijvoorbeeld door een bezoek van diens familieleden in zijn land van herkomst, of enig ander land waar zij elkaar ontmoeten. Van strijd met artikel 8 van het EVRM is geen sprake. Dit bezoek kan gedurende de duur van het inreisverbod blijven plaatsvinden. Tot slot heeft verweerder in het besluit terecht opgemerkt dat eiser, indien hij langdurig verblijf beoogt, hij daartoe in Nederland of Spanje een aanvraag moet indienen en als dat verblijf aanvaard wordt, het inreisverbod opgeheven kan worden
5. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H. van der Werff, rechter, in aanwezigheid van
Z.P. de Wilde, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.