ECLI:NL:RBNNE:2022:1876

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
3 juni 2022
Publicatiedatum
9 juni 2022
Zaaknummer
176955
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervangende toestemming tot erkenning en gezamenlijk ouderlijk gezag in een familierechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 3 juni 2022 een beschikking gegeven inzake de vervangende toestemming tot erkenning van een minderjarige door de man, en het verzoek tot gezamenlijk ouderlijk gezag. De man, vertegenwoordigd door advocaat mr. H.L. Thiescheffer, verzocht de rechtbank om toestemming voor de erkenning van zijn kind, [de minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2015. De vrouw, vertegenwoordigd door advocaat mr. Y.W.A.M. van der Koelen, heeft geen bezwaar gemaakt tegen de erkenning, maar de rechtbank heeft vastgesteld dat partijen niet in staat zijn om samen de erkenning te regelen. De rechtbank heeft de belangen van het kind vooropgesteld en geconcludeerd dat de man juridisch gezien een plaats moet krijgen in het leven van [de minderjarige]. De rechtbank heeft het verzoek tot vervangende toestemming tot erkenning toegewezen, ondanks dat partijen niet samen tot een oplossing konden komen.

Daarnaast heeft de rechtbank het verzoek van de man tot gezamenlijk ouderlijk gezag afgewezen. De Raad voor de Kinderbescherming (RvdK) had in een rapport geadviseerd om dit verzoek af te wijzen, omdat er onvoldoende vertrouwen tussen partijen bestaat om gezamenlijk beslissingen te nemen over [de minderjarige]. De rechtbank onderschrijft dit advies en concludeert dat partijen niet in staat zijn om samen te werken in het belang van het kind. De rechtbank heeft partijen aangespoord om hulpverlening in de vorm van mediation te zoeken om de communicatie te verbeteren. De beschikking is uitgesproken door mr. J. Teertstra, rechter en kinderrechter, en kan binnen drie maanden na de uitspraak in hoger beroep worden aangevochten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht
Locatie Leeuwarden
zaak-/rekestnummer: C/17/176955 / FA RK 21-60
beschikking van de enkelvoudige kamer d.d. 3 juni 2022
inzake
[de man],
wonende te [plaats] ,
hierna ook te noemen de man,
advocaat mr. H.L. Thiescheffer, kantoorhoudende te Leeuwarden,
tegen
[de vrouw],
wonende te [plaats] ,
hierna ook te noemen de vrouw,
advocaat mr. Y.W.A.M. van der Koelen, kantoorhoudende te Tegelen.
De rechtbank merkt aan als belanghebbende:
Mr. M.R. Rauwerda,
in haar hoedanigheid als bijzondere curator over de [de minderjarige] ;
kantoorhoudende te Leeuwarden.

1.Procesverloop

1.1.
Het verloop van de procedure volgt uit:
- de beschikking van deze rechtbank van 23 juni 2021, die als herhaald en ingelast dient te worden beschouwd;
- een verzoek tot uitstel van de Raad voor de Kinderbescherming (RvdK), binnengekomen bij de griffie op 1 december 2021;
- het rapport van de RvdK) binnengekomen bij de griffie op 24 maart 2022;
- een F9-formulier van de vrouw, binnengekomen bij de griffie op 14 april 2022;
- een F9-formulier van de man, binnengekomen bij de griffie op 28 april 2022;
- een F9-formulier van de vrouw, binnengekomen bij de griffie op 28 april 2022.
1.2.
De zaak is pro forma behandeld.
2. De resterende verzoeken, de nadere standpunten van partijen en de beoordeling daarvan
2.1.
Bij beschikking van 23 juni 2021 is er een omgangsregeling tussen [de minderjarige] en de man vastgelegd, inhoudende dat [de minderjarige] eens per twee weken een weekend van vrijdag 17:00 uur tot zondag 17:00 uur bij de man verblijft, waarbij de vrouw [de minderjarige] haalt en brengt en waartegenover de man € 25,00 ter zake van de door de vrouw te maken kosten betaalt. De rechtbank heeft het verzoek tot vervangende toestemming tot erkenning aangehouden. Voorts heeft de rechtbank het verzoek tot gezamenlijk gezag aangehouden en de RvdK opgedragen om hieromtrent onderzoek te verrichten.
2.2.
De rechtbank dient nu nog een beslissing te nemen op:
- het verzoek van de man strekkende tot vervangende toestemming tot erkenning, en
- het verzoek van de man strekkende tot gezamenlijk ouderlijk gezag.
Erkenning
2.3.
Uit de beschikking van 23 juni 2021 blijkt dat partijen niet van mening verschillen over het feit dat de man de verwekker is van [de minderjarige] . Omdat de vrouw toestemming verleende voor de erkenning van [de minderjarige] door de man en er geen inhoudelijke bezwaren waren, heeft de rechtbank partijen in de gelegenheid gesteld om samen de erkenning van [de minderjarige] te regelen.
2.4.
De man heeft tijdens het onderzoek van de RvdK aangegeven dat hij [de minderjarige] wil erkennen, maar dat hij daartoe zelf nog geen actie heeft ondernomen. Uit de reactie van de vrouw op het rapport van de RvdK blijkt dat zij recent nog heeft geprobeerd om samen met de man de erkenning te regelen, maar zonder resultaat. De man geeft geen thuis.
2.5.
De vrouw heeft bij brief van 14 april 2022 aangegeven dat het verzoek tot vervangende toestemming tot erkenning kan worden toegewezen. De man heeft zich niet uitgelaten over het verzoek tot vervangende toestemming tot erkenning.
2.6.
Het verzoek dient getoetst te worden aan het bepaalde in artikel 1:204, derde lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW). Op grond hiervan kan de toestemming van de moeder wier kind de leeftijd van zestien jaren nog niet heeft bereikt, op verzoek van de persoon die het kind wil erkennen, door toestemming van de rechtbank worden vervangen, tenzij dit de belangen van de moeder bij een ongestoorde verhouding met het kind schaadt of een evenwichtige sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling van het kind in het gedrang komt, mits deze persoon:
de verwekker van het kind is, of
de biologische vader van het kind is, die niet de verwekker is en in nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind.
2.7.
De rechtbank stelt vast dat de vrouw het eens is met de toewijzing van het verzoek, zodat van een weigeringsgrond als opgenomen in voornoemd artikel geen sprake is. De rechtbank zal het verzoek toewijzen, ondanks dat partijen bij de achter de erkenning door de man staan. De rechtbank heeft daarbij een doorslaggevend belang toegekend aan het feit dat zij er onvoldoende vertrouwen in heeft dat partijen op korte termijn alsnog in staat zijn om samen de erkenning van [de minderjarige] door de man te regelen. Het belang van [de minderjarige] is erbij gediend dat de man, ook juridisch gezien, een plaats krijgt in het leven van [de minderjarige] zodat de juridische werkelijkheid in overeenstemming wordt gebracht met de feitelijke. [de minderjarige] zal door de erkenning niet alleen tot de man in een familierechtelijke relatie komen te staan, maar ook tot de bloedverwanten van de man. Met toewijzing van het verzoek hoeven partijen ook niet meer (samen) naar het gemeentehuis om samen de erkenning te regelen.
Gezag
2.8.
Het onderzoek van de RvdK heeft geresulteerd in het rapport van 23 maart 2022. De RvdK adviseert de rechtbank om het verzoek tot gezamenlijk ouderlijk gezag af te wijzen. Uit het onderzoek is gebleken dat partijen samen beslissingen willen nemen over [de minderjarige] , zij duidelijke afspraken met elkaar over [de minderjarige] willen maken en zij ook welwillend tegenover gezamenlijk ouderlijk gezag stonden. Helaas lukt het partijen niet om hier vorm aan te geven. Het missende vertrouwen tussen partijen vormt hierin een belemmering. De belemmering is dermate aanwezig dat de man in het onderzoek heeft aangegeven niet meer achter zijn eerdere gedane verzoek tot gezamenlijk ouderlijk gezag te staan. De RvdK ziet dat partijen weinig initiatief nemen om zaken ten behoeve van [de minderjarige] te regelen, zoals de erkenning. De RvdK is daarom van mening dat alvorens partijen overgaan tot gezamenlijk ouderlijk gezag zij hulpverlening in de vorm van mediation moeten opstarten om het vertrouwen in elkaar te vergroten, de communicatie te verbeteren en om duidelijke afspraken met elkaar maken.
2.9.
Partijen verzoeken de rechtbank om conform het advies van de RvdK te beslissen.
2.10.
Ingevolge artikel 1:253c Burgerlijk Wetboek (BW) kan de tot het gezag bevoegde ouder van het kind, die nimmer het gezag gezamenlijk met de moeder uit wie het kind is geboren heeft uitgeoefend de rechtbank verzoeken de ouders met het gezamenlijk gezag te belasten. De rechtbank wijst dit verzoek slechts af indien:
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of
b. afwijzing anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
2.11.
Gezamenlijk gezag vereist dat de ouders in staat zijn tot enige vorm van communicatie met elkaar en dat zij beslissingen van enig belang over hun kind in gezamenlijk overleg kunnen nemen, althans tenminste in staat zijn vooraf afspraken te maken over de situaties die zich rondom hun kind kunnen voordoen.
2.12.
De rechtbank onderschrijft de conclusies van de RvdK, in welk kader de RvdK een goed onderbouwd rapport heeft opgesteld. De basis voor het uitoefenen van het gezamenlijk ouderlijk gezag ontbreekt, nu partijen (nog) niet in staat zijn om gezamenlijk tot beslissingen en afspraken te komen. De rechtbank heeft niet de verwachting dat er binnen afzienbare tijd verbetering in de situatie zal komen. Zoals door de RvdK ook is beschreven in het rapport, zijn partijen nu aan zet en moeten zij hun ouderlijke verantwoordelijkheid op zich nemen door op eigen initiatief hulpverlening gericht op de onderlinge communicatie aan te gaan. De rechtbank zal, alles afwegende, het verzoek van de man om partijen met het gezamenlijk ouderlijk gezag te belasten, dan ook afwijzen.

3.Beslissing

De rechtbank:
3.1.
verleent [de man] , vervangende toestemming tot erkenning van [de minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2015 te [plaats] ;
3.2.
draagt de griffier - op grond van artikel 1:20e eerste lid BW - op niet eerder dan drie maanden na de uitspraak van deze beschikking - en indien daartegen geen hoger beroep is ingesteld - een afschrift van deze beschikking te zenden aan de ambtenaar van de burgerlijke stand van de [gemeente] ;
3.3.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven te Leeuwarden door mr. J. Teertstra, rechter, tevens kinderrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting op
3 juni 2022in tegenwoordigheid van de griffier.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Arnhem-Leeuwarden.
fn: 704