ECLI:NL:RBNNE:2022:1786

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
25 mei 2022
Publicatiedatum
3 juni 2022
Zaaknummer
18/161796-21
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot diefstal met braak en gewapende overval op tankstation met oplegging van jeugddetentie en voorwaardelijke PIJ-maatregel

Op 25 mei 2022 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 2004, die beschuldigd werd van een gewapende overval op een tankstation in Beetsterzwaag op 20 juni 2021 en een poging tot diefstal in Grou op 2 januari 2020. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan de gewapende overval, waarbij hij samen met een medeverdachte geld en tabak heeft gestolen, en heeft hem veroordeeld tot zes maanden jeugddetentie en een voorwaardelijke PIJ-maatregel met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank heeft hierbij rekening gehouden met de ernst van de feiten, de impact op het slachtoffer en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder een verstandelijke beperking en gedragsstoornissen. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij toegewezen, waarbij de verdachte hoofdelijk aansprakelijk is gesteld voor de schadevergoeding van € 2.000,00, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank heeft ook de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf afgewezen, op advies van de Raad voor de Kinderbescherming. De uitspraak benadrukt de noodzaak van behandeling en begeleiding voor de verdachte, gezien zijn problematiek en het risico op recidive.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht Locatie
Leeuwarden
parketnummer 18/161796-21
ter terechtzitting gevoegd parketnummer 18/243262-21
vordering na voorwaardelijke veroordeling parketnummer 18/023328-21
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken van 25 mei 2022 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 2004 te ’[geboorteplaats], thans gedetineerd te [instelling 1].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 12 mei 2022.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. H.M. Terpstra, advocate te Leeuwarden. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. H.J. Veen.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
Parketnummer 18/161796-21hij op of omstreeks 20 juni 2021 te Beetsterzwaag, gemeente Opsterland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, geld (in totaal/ongeveer € 760) en/of (sloffen en/of losse pakjes) sigaretten en/of shag en/of aanstekers en/of Smint, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [benadeelde partij 1], in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door met (een) (deels) gemaskerd(e)/bedekt(e) gezicht(en) het pand (plotseling) binnen te dringen/gaan en/of die [slachtoffer] in te sluiten en/of een (groot) (op een) mes (gelijkend voorwerp) in de richting van het lichaam van die [slachtoffer] te houden en/of (daarbij) aan die [slachtoffer] toe te voegen (zakelijk weergegeven -) dat het een overval is en/of dat verdachte en/of zijn mededader de kassa wilden en/of dat ze, die [slachtoffer], geen alarm mocht slaan en/of dat als ze, die [slachtoffer], iets zou proberen, haar keel zou worden doorgesneden, althans woorden van gelijke (dreigende) aard of strekking;
Parketnummer 18/243262-21hij op of omstreeks 2 januari 2020 te Grou, gemeente Leeuwarden een of meer aansteker(s), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [benadeelde partij 2], in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of dat/die weg te nemen aansteker(s) onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 2 januari 2020 te Grou, gemeente Leeuwarden ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om geld en/of (een) goed(eren) (/aanteker(s)), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [benadeelde partij 2], in elk geval aan een ander toebehoorde(n) weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en zich toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen en/of dat/die weg te nemen goed/goederen onder zijn bereik te brengen door middel van braak, verbreking en/of inklimming, een raam (van de shop) heeft ingegooid en/of het pand is binnengetreden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 2 januari 2020 te Grou, gemeente Leeuwarden opzettelijk en wederrechtelijk een raam, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [benadeelde partij 2], in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling voor het in de zaak met parketnummer 18/161796-21 ten laste gelegde en het in de zaak met parketnummer 18/243262-21 subsidiair ten laste gelegde gevorderd. Van het in de zaak met parketnummer 18/243262-21 primair ten laste gelegde moet verdachte worden vrijgesproken.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat ten aanzien van het ten laste gelegde in de zaak met parketnummer 18/161796-21 voldoende wettig en overtuigend bewijs is.
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het in de zaak met parketnummer 18/243262-21 primair ten laste gelegde. Zij heeft daartoe aangevoerd dat er onvoldoende aanwijzingen zijn dat verdachte daadwerkelijk goederen uit de shop heeft weggenomen. De subsidiair ten laste gelegde poging tot diefstal met braak kan wel wettig en overtuigend worden bewezen.
Oordeel van de rechtbank
Parketnummer 18/161796-21
De rechtbank volstaat ten aanzien van het hierna in de zaak met parketnummer 18/161796-21 bewezenverklaarde met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, nu verdachte het hierna bewezenverklaarde duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend.
Deze opgave luidt als volgt:
de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 12 mei 2022;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 21 juni 2021,opgenomen op pagina 153 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2021163931 d.d. 28 juli 2021, inhoudende de verklaring van [slachtoffer];
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 21 juni 2021,opgenomen op pagina 157 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende het relaas van verbalisant;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 21 juni 2021,opgenomen op pagina 166 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende het relaas van verbalisant;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor minderjarige verdachte d.d. 1 juli 2021, opgenomen op pagina 46 e.v. van voornoemd dossier inhoudende de verklaring van [medeverdachte].
Parketnummer 18/243262-21
De rechtbank acht het primair ten laste gelegde in de zaak met parketnummer 18/243262-21 niet wettig en overtuigend bewezen, zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt hierbij het volgende. Op basis van de bewijsmiddelen kan niet worden vastgesteld dat verdachte goederen uit het tankstation heeft weggenomen. Er is daarom onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voor de primair ten laste gelegde diefstal met braak. Nu verdachte ter zitting heeft verklaard dat hij met een moker de ruit van het tankstation heeft ingeslagen en wel voornemens was goederen weg te nemen, acht de rechtbank de subsidiair ten laste gelegde poging tot diefstal met braak wel wettig en overtuigend bewezen.
De rechtbank volstaat ten aanzien van het hierna in de zaak met parketnummer 18/243262-21 subsidiair bewezen verklaarde met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, nu verdachte het hierna bewezen verklaarde duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend.
Deze opgave luidt als volgt:
de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 12 mei 2022;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 2 januari 2020,opgenomen op pagina 3 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2020001928 d.d. 11 september 2021, inhoudende de verklaring van [naam].

Bewezenverklaring

De rechtbank acht in de zaak met parketnummer 18/161796-21 wettig en overtuigend bewezen dat:
hij op 20 juni 2021 te Beetsterzwaag, gemeente Opsterland, tezamen en in vereniging met een ander geld, in totaal € 760, en sloffen en losse pakjes sigaretten en shag en aanstekers en Smint, welke goederen geheel aan [benadeelde partij 1] toebehoorden, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd vergezeld van bedreiging met geweld tegen [slachtoffer], gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken en het bezit van het gestolene te verzekeren, door met gemaskerde/bedekte gezichten het pand plotseling binnen te dringen/gaan en die [slachtoffer] in te sluiten en een mes in de richting van het lichaam van die [slachtoffer] te houden en daarbij aan die [slachtoffer] toe te voegen - zakelijk weergegeven - dat het een overval is en dat verdachte en zijn mededader de kassa wilden en dat [slachtoffer], geen alarm mocht slaan en dat als [slachtoffer] iets zou proberen, haar keel zou worden doorgesneden, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
De rechtbank acht in de zaak met parketnummer 18/243262-21 wettig en overtuigend bewezen dat:
subsidiair
hij op 2 januari 2020 te Grou, gemeente Leeuwarden, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om geld en/of goed(eren)/aanstekers, welke goederen geheel aan [benadeelde partij 2], in elk geval aan een ander toebehoorden, weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en zich de toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen door middel van braak, een raam van de shop heeft ingegooid en het pand is binnengetreden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde Het bewezen verklaarde levert op:

Parketnummer 18/161796-21
Diefstal vergezeld van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken en het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Parketnummer 18/243262-21, subsidiair:
Poging tot diefstal waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Motivering van de op te leggen straf en maatregel

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het in de zaak met parketnummer
18/161796-21 ten laste gelegde en het subsidiair ten laste gelegde in de zaak met parketnummer 18/243262-21, wordt veroordeeld tot een onvoorwaardelijke jeugddetentie gelijk aan de duur van het voorarrest (tot 17 mei 2022, de datum waarop verdachte kan worden geplaatst in Forensisch Centrum Adolescenten (FCA) te [plaats]). Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd om een voorwaardelijke PIJ-maatregel op te leggen, met een proeftijd van twee jaren en daaraan gekoppeld de door de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: RvdK) geadviseerde voorwaarden. De officier van justitie heeft gevorderd deze voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren. Tot slot heeft de officier van justitie gevorderd dat er een locatie- en contactverbod ex artikel 38v Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) wordt opgelegd.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft gepleit om het advies van de deskundigen over te nemen om verdachte de bewezen verklaarde feiten in verminderde mate toe te rekenen en een voorwaardelijke PIJ-maatregel op te leggen. De door de officier van justitie gevorderde jeugddetentie dient daarnaast te worden gematigd. De oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (hierna: LOVS) stellen ten aanzien van een gewapende overval een jeugddetentie van vier maanden als uitgangspunt. Ten aanzien van een inbraak is het opleggen van een werkstraf ter hoogte van 80 uren het uitgangspunt. Er is sprake van recidive, maar artikel 63 Sr is ook van toepassing. Een jeugddetentie gelijk aan het voorarrest is daarom niet passend. Tot slot wordt nog een locatie- en contactverbod ex artikel 38v Sr gevorderd. De oplegging van deze maatregelen heeft tot doel de beveiliging van de maatschappij dan wel ter voorkoming van strafbare feiten. Voor beide verboden ziet de verdediging in deze zaak geen aanleiding. Ten aanzien van het contactverbod refereert de verdediging zich echter aan het oordeel van de rechtbank.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en de rapportages, het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsvrouw.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft op 2 januari 2020 geprobeerd in te breken bij een tankstation in Grou. Bij deze inbraak is het bij een poging gebleven. Vervolgens heeft verdachte zich op 20 juni 2021 samen met een ander persoon schuldig gemaakt aan het plegen van een gewapende overval op een tankstation in Beetsterzwaag. Daarbij zijn ze berekenend te werk gegaan. Een paar dagen voor de overval hebben verdachte en de medeverdachte samen een plan gemaakt om een overval te plegen. Ze hebben bedacht waar de overval het beste plaats kon vinden en zij hebben ook een rolverdeling gemaakt. Ter voorbereiding hebben ze kleding, tassen en een mes meegenomen. Op de avond van de overval hebben ze nog met een andere persoon afgesproken. Met deze jongen is de afspraak gemaakt dat hij op hun fiets en telefoon(s) zou passen, zodat de verdachte en de medeverdachte de overval konden plegen. Verdachte en de medeverdachte zijn het tankstation binnen gegaan met bedekte gezichten. Vervolgens is de medeverdachte op de toonbank gesprongen en heeft de verdachte de medewerkster bedreigd met een mes. Ze hebben geld, een grote hoeveelheid tabak, aanstekers en Smint gestolen. Verdachte heeft zich geen enkele rekenschap gegeven van de mogelijke gevolgen van deze, voor de medewerkster, zeer ingrijpende en beangstigende gebeurtenis.
Uit de schriftelijke slachtofferverklaring en de stukken die in het kader van de vordering benadeelde partij zijn ingediend, blijkt dat het slachtoffer de eerste tijd na de overval niet alleen over straat durfde te gaan. Het slachtoffer heeft nog vaak last van herbelevingen en is ten gevolge van de overval angstiger geworden. Bovendien vergroten dergelijke feiten gevoelens van angst en onveiligheid in de maatschappij. Verdachte heeft niet aan deze gevolgen gedacht. Hij heeft alleen maar gedacht aan een manier waarop ze snel geld konden krijgen. De rechtbank neemt dit verdachte kwalijk.
Persoon van verdachte
Wat betreft de persoon van verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op de navolgende adviezen:
  • Psychologisch pro justitia rapport van 2 december 2021, opgesteld door drs. E.M. van Engers, GZpsycholoog;
  • Psychiatrisch pro justitia rapport van 3 december 2021, opgesteld door D.M.L. van Meerendonk,kinder- en jeugdpsychiater;
  • Rapport van de RvdK van 11 mei 2022.
De deskundigen hebben geconcludeerd dat bij verdachte sprake is van een matig verstandelijke beperking en een aandachtstekortstoornis. Tevens is er sprake van een ernstig normoverschrijdende gedragsstoornis met enigszins beperkte prosociale emoties met een begin in de adolescentie (bedreigen, intimideren, vechten, wapengebruik, diefstal, schoolverzuim), een verstoorde hechting, problemen in de emotierecognitie en een bedreigde ontwikkeling van de persoonlijkheid met antisociale kenmerken. Van alle voornoemde stoornissen was ook sprake ten tijde van de gewapende overval op 20 juni 2021 in Beetsterzwaag. Verdachtes motief voor dit feit was geld. Verdachte beschikte in zijn beleving over te weinig geld en hij kon geen bijbaantje vinden. Vanuit dit egocentrische perspectief bedacht verdachte een eigen oplossing voor deze geldnood. De stress die hij daarvan kreeg, kon hij niet via andere weg oplossen. Verdachte miste hiervoor de nodige copingsvaardigheden. Zijn impulsiviteit heeft hierbij ook een rol gespeeld. In de aanloop tot de overval was sprake van voorbereiding, maar de uitvoering was naïef en ondoordacht. De problematiek van de verstandelijke beperking is hierin herkenbaar: het plannen en organiseren van de handelingen waren niet doordacht. De consequenties van het gedrag werden slecht ingeschat.
De verschillende stoornissen kunnen worden beschouwd als een gebrekkige ontwikkeling, bestaande uit een beperkte impulscontrole vanuit een aandachtstekortstoornis, zeer beperkte emotie- en stressregulatie, beperkte frustratietolerantie, moeite om rekening te houden met de impact van het gedrag op anderen, moeite hebben om gevolgen van zijn gedrag te overzien en beperkt verantwoordelijkheid nemen voor eigen gedragingen.
Op grond van het rapport van de deskundigen stelt de rechtbank vast dat er sprake was van een ziekelijke stoornis en een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens van verdachte. Deze ziekelijke stoornis en gebrekkige ontwikkeling waren volgens de deskundigen ook aanwezig ten tijde van de gewapende overval op het tankstation in Beetsterzwaag. Om die reden is door de deskundigen geadviseerd om verdachte dat feit in verminderde mate toe te rekenen. De rechtbank neemt deze conclusie over en vindt verdachte verminderd toerekeningsvatbaar voor wat betreft het in de zaak met parketnummer 18/161796-21 bewezenverklaarde.
Zonder intensief toezicht, begeleiding en behandeling wordt de kans op recidive van een geweldsdelict als hoog ingeschat. Om verandering te bereiken en de kans op recidive te verminderen is intensief toezicht en individuele behandeling noodzakelijk. Er dient een gesloten plek met voldoende structuur en begeleiding te komen, waar verdachte langere tijd kan verblijven en van waaruit een stabiele basis gecreëerd kan worden. De ontwikkeling van verdachte kan hiermee geoptimaliseerd worden en zijn agressie- en emotieregulatie kunnen dan eveneens worden verbeterd. Gezien de ernst van de tenlasteleggingen en het hoge recidiverisico wordt geadviseerd een voorwaardelijke PIJmaatregel op te leggen. De deskundigen adviseren een gesloten opname in een (jeugd) forensische kliniek zoals de [instelling 2] of [instelling 2].
De door de deskundigen geadviseerde klinische opname bij de [instelling 2] of [instelling 2] is om verschillende redenen niet mogelijk gebleken. De RvdK heeft daarom beoordeeld dat op dit moment het opleggen van een voorwaardelijke PIJ-maatregel met behandeling en wonen bij het Forensisch Centrum Adolescenten te [plaats] (hierna: FCA) de beste mogelijkheid is. Het is een kader waar verdachte binnen een grotendeels gecontroleerde omgeving de behandeling kan krijgen die hij nodig heeft en waar hij zijn vrijheden kan gaan uitbreiden. Het FCA te [plaats] is op dit moment de enige setting buiten een justitiële jeugdinrichting die de geïndiceerde behandeling aan verdachte kan bieden. Het FCA heeft behandeling en dagbesteding onder één dak. Zij bieden zorgen op maat en kunnen dit op intensieve wijze doen. Zo biedt het FCA 24-uursbeleiding en toezicht. De extra risico’s die er ontstaan vanwege de open setting zijn getracht te minimaliseren door middel van elektronische controle en begeleiding vanuit ITB Harde Kern. Vanuit de behandelafspraken met het FCA kan worden afgesproken dat verdachte enkel onder toezicht het FCA kan verlaten. Op deze manier kan verdachte stabiliseren en toekomen aan behandeling.
De psycholoog drs. E.M. van Engers was telefonisch bij de zitting aanwezig. De psycholoog heeft aangegeven dat hij zich ook in het advies van 11 mei 2022 van de RvdK kan vinden en dat sprake is van een aanvaardbaar alternatief voor de door hem en de psychiater geadviseerde gesloten klinische behandelsetting.
Plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (hierna te noemen: PIJ-maatregel)
De rechtbank stelt vast dat de gepleegde feiten misdrijven zijn waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld. Op grond van hetgeen de psycholoog, de psychiater en de RvdK in hun rapporten vermelden, is de rechtbank tot het oordeel gekomen dat bij de verdachte ten tijde van het begaan van het in de zaak met parketnummer 18-161796-21 bewezen verklaarde misdrijf een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond en daarnaast de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen en goederen het opleggen van een PIJ-maatregel eisen. Bovendien is deze maatregel in het belang van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van verdachte. Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat voldaan is aan de vereisten om een PIJ-maatregel op te kunnen leggen, zoals is neergelegd in artikel 77s Sr.
De rechtbank is van oordeel dat oplegging van de PIJ-maatregel, in voorwaardelijke vorm, de enige passende manier is waarop de maatschappij kan worden beveiligd en verdachte toekomt aan een intensieve behandeling, waardoor het recidiverisico vermindert en zijn ontwikkelingsperspectief verbetert. De rechtbank zal deze maatregel dan ook aan verdachte opleggen. De rechtbank ziet aanleiding om de duur van de elektronische monitoring te beperken tot de eerste twaalf maanden van de proeftijd, zodat deze gelijk is aan de duur van het intensieve toezicht door de jeugdreclassering in het kader van ITB Harde Kern.
De rechtbank overweegt verder dat de PIJ-maatregel zal worden opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen en dat bij verdachte tijdens het begaan van het feit een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond. Verdachte heeft verbaal gedreigd aangeefster haar keel door te snijden als ze iets zou proberen en ze mocht geen alarm slaan. Om deze bedreiging kracht bij te zetten heeft verdachte een mes getoond en in de richting van het lichaam van aangeefster gehouden. Tijdens deze bedreiging werd aangeefster ingesloten door verdachte en zijn medeverdachte. Onder voornoemde feiten en omstandigheden oordeelt de rechtbank dat sprake is van een geweldsmisdrijf. Verlenging van de PIJ- maatregel, in geval van tenuitvoerlegging, is in dit geval mogelijk voor zover de maatregel daardoor de duur van zeven jaar niet te boven gaat.
Contact- en locatieverbod
Ten aanzien van het contact- en locatieverbod overweegt de rechtbank het volgende. De rechtbank begrijpt dat een contact- en/of locatieverbod voor [slachtoffer] geruststellend kan zijn, maar ziet onvoldoende grond voor het oordeel dat een dergelijke (voor wat betreft het locatieverbod tamelijk ingrijpende) maatregel in geval van verdachte noodzakelijk is ter beveiliging van de maatschappij of ter voorkoming van nieuwe strafbare feiten. Daarom zal de rechtbank niet overgaan tot het opleggen van een contact- en/of locatieverbod.
Op te leggen straf
De rechtbank neemt als uitgangspunt voor de op te leggen straf voor deze feiten de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (hierna: LOVS). Het LOVS heeft als oriëntatiepunt voor straftoemeting ten aanzien van een overval op een winkel een jeugddetentie voor de duur van vier maanden. Het oriëntatiepunt ten aanzien van diefstal met braak uit een bedrijfspand is een werkstraf voor de duur van 80 uren. De rechtbank houdt in strafvermeerderende zin rekening met het feit dat voor wat betreft de overval sprake is geweest van bedreiging met een wapen, wat in combinatie met het springen op de balie ontzettend brutaal en bedreigend is, dat het feit samen met anderen is gepleegd, dat verdachte en zijn medeverdachte berekenend te werk zijn gegaan en dat verdachte gelet op de justitiële documentatie van 18 mei 2022 eerder is veroordeeld voor onder meer bedreigingen en diefstal. Tot slot houdt de rechtbank rekening met de grote impact van het strafbare feit op het slachtoffer.
Gelet op de aard en de ernst van het door verdachte gepleegde feit, het advies van de RvdK en de persoonlijke problematiek van verdachte, acht de rechtbank het opleggen van een jeugddetentie voor de duur van zes maanden, naast de voorwaardelijke PIJ-maatregel, passend en geboden. Aan de proeftijd worden de door de RvdK geadviseerde bijzondere voorwaarden verbonden. Van de jeugddetentie wordt de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht in mindering gebracht.
De rechtbank betreurt het ten zeerste dat het voorarrest van verdachte geruime tijd langer heeft geduurd dan passend is. Terwijl aan verdachte zes maanden jeugddetentie wordt opgelegd, heeft hij tot aan de datum van de terechtzitting 327 dagen in voorarrest doorgebracht. Dat is deels het gevolg van capaciteitsproblemen bij het NIFP, waardoor de rapportage over de persoon van verdachte op zich heeft laten wachten, en voor een ander deel van capaciteitsproblemen in de forensische jeugdzorg. Doordat er onvoldoende forensisch klinische behandelplaatsen voorhanden zijn, heeft het lang geduurd voordat er voor verdachte een passende behandelplek is gevonden. Vervolgens heeft het
nog enige tijd geduurd voordat de financiering voor de beschikbare behandelplek was toegezegd door de gemeente die volgens het woonplaatsbeginsel daarvoor verantwoordelijk is. De rechtbank acht een dergelijk tijdsverloop, met name in het geval van een minderjarige verdachte, zeer onwenselijk.
De rechtbank is van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen en zal daarom de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar verklaren. Bij afzonderlijke beslissing van 12 mei 2022 is de voorlopige hechtenis van verdacht geschorst, zodat hij met ingang van 17 mei 2022 kan verblijven in het FCA te [plaats].
Benadeelde partij
[slachtoffer]heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 2.000,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering van de benadeelde partij hoofdelijk toe te wijzen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Daarbij heeft de officier van justitie gevorderd de duur van de gijzeling op nihil te bepalen.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw refereert zich met betrekking tot de hoogte van de vordering van de benadeelde partij aan het oordeel van de rechtbank. De raadsvrouw heeft bepleit om de gijzeling bij de schadevergoedingsmaatregel op 0 dagen te bepalen.
Oordeel van de rechtbank
De benadeelde partij heeft vergoeding van immateriële schade gevorderd. Indien geen sprake is van lichamelijk letsel, zoals in dit geval, kan op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) slechts een vergoeding voor immateriële schade worden toegekend indien de benadeelde partij in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast. Geestelijk letsel kan pas worden aangemerkt als aantasting van de persoon, indien de psychische gevolgen voldoende ernstig zijn. Gevoelens van angst, onzekerheid, schrik en machteloosheid vormen nog geen aantasting van de persoon als bedoeld in artikel 6:106 BW. In een enkel geval kunnen de aard en de ernst van de normschending echter meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. De rechtbank stelt vast dat er gelet op de aard en ernst van de normschending sprake is van ‘aantasting van de persoon op andere wijze’. Uit de schriftelijke slachtofferverklaring die ter zitting is voorgelezen kan worden afgeleid dat het strafbare feit een grote impact op het slachtoffer heeft gehad. De overval was zeer beangstigend en het slachtoffer ervaart tot op de dag van vandaag nog steeds gevoelens van onveiligheid en angst. De rechtbank acht het gevorderde bedrag van € 2.000,00 voldoende onderbouwd en zal dit bedrag daarom toewijzen, met wettelijke rente vanaf 20 juni 2021.
Hoofdelijkheid
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met anderen heeft gepleegd en dat zij naar civielrechtelijke maatstaven hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade, waarvan vergoeding wordt gevorderd. Bij de veroordeling tot betaling van de schadevergoeding zal ook worden bepaald dat wanneer de schadevergoeding door een van de medeverdachten is betaald, verdachte dit bedrag niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen, en andersom.
Schadevergoedingsmaatregel
Nu vast staat dat verdachte tot het hiervoor genoemde bedrag hoofdelijk aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed.
Proceskosten
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Vordering na voorwaardelijke veroordeling

Bij onherroepelijk geworden vonnis van 16 maart 2021, gewezen door de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland te Leeuwarden, is verdachte veroordeeld tot -voor zover hier van belang- een werkstraf voor de duur van 100 uren waarvan 60 uren voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. De proeftijd is ingegaan op 31 maart 2021.
Het hiervoor in de zaak met parketnummer 18/161796-21 bewezen verklaarde feit is door verdachte begaan voor het einde van de bij voormeld vonnis gestelde proeftijd.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij vordering van 21 september 2021 de tenuitvoerlegging gevorderd van de bij voormeld vonnis voorwaardelijk opgelegde straf. Gelet op het advies van de RvdK heeft de officier van justitie ter zitting gevorderd om de vordering af te wijzen.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft gepleit om de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde werkstraf af te wijzen.
Oordeel rechtbank
Nu veroordeelde het bewezen verklaarde feit heeft begaan voor het einde van de proeftijd, kan de rechtbank in beginsel de tenuitvoerlegging gelasten van deze voorwaardelijke werkstraf. De RvdK heeft geadviseerd om de vordering af te wijzen teneinde geen extra bewegingen te creëren om overvraging van verdachte te voorkomen. Gelet op dit advies en hetgeen tijdens de zitting is behandeld en besproken, wijst de rechtbank de vordering tot tenuitvoerlegging af.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 36f, 45, 63, 77a, 77g, 77i, 77s, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 311 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte primair in de zaak met parketnummer 18/243262-21 is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in de zaak met parketnummer 18/161796-21 ten laste gelegde bewezen en het in de zaak met parketnummer 18/243262-21 subsidiair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij. Veroordeelt verdachte tot:

een jeugddetentie voor de duur van zes maanden.

Beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie geheel in mindering zal worden gebracht.

plaatsing in een inrichting voor jeugdigen.

Bepaalt, dat deze maatregel niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde voor het einde van de proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op twee jaren, de hierna te noemen algemene of bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
dat de veroordeelde zal verblijven in het Forensisch Centrum voor Adolescenten (hierna: FCA) gevestigd aan de [straatnaam], [plaats] of een soortgelijke instantie, voor zolang de jeugdreclassering dat nodig acht;
dat de veroordeelde zich onder behandeling zal stellen van FCA te [plaats] of een soortgelijkeinstantie en zich houdt aan de huisregels en behandelafspraken aldaar;
dat de veroordeelde aanwezig zal zijn op de navolgende locatie: Forensisch Centrum Adolescentente [plaats], [straatnaam], [plaats]. Verdachte stelt zich ter controle van dit locatiegebod gedurende de eerste twaalf maanden van de proeftijd of zoveel korter als de jeugdreclassering noodzakelijk acht onder elektronische toezicht met GPS van de gecertificeerde instelling te weten Reclassering Nederland waarbij 24/7 de bewegingen van verdachte worden gemonitord. Veroordeelde mag alleen met toestemming van de jeugdreclassering en onder begeleiding van een door hen goedgekeurde volwassene voornoemde locatie verlaten voor zolang de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht;
dat de veroordeelde in het kader van reclasseringstoezicht medewerking verleent aan het toezichtvan en de begeleiding door de jeugdreclassering in het kader van Intensieve Trajectbegeleiding Harde Kern (ITB Harde Kern) gedurende de eerste twaalf maanden van de proeftijd;
dat de veroordeelde zich zal onthouden van het gebruik van verdovende middelen en alcohol enzich verplicht ten behoeve van de naleving van dit verbod mee te werken aan bloedonderzoek of urineonderzoek;
dat de veroordeelde zich zal melden bij de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming enJeugdreclassering te [plaats] telefoonnummer [telefoonnummer], zo vaak als de jeugdreclassering dat nodig acht, en zich houden aan de aanwijzingen die de jeugdreclassering hem geeft.
Geeft aan de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering te [plaats], opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen vaneen of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking zal verlenen aan het jeugdreclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot enmet het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de jeugdreclassering zo vaak en zolang als de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Beveelt dat de gestelde voorwaarden en het uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.

Benadeelde partij

Ten aanzien van parketnummer 18/161796-21
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer]toe en veroordeelt verdachte hoofdelijk, aldus dat als een van de mededaders betaalt, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd, om aan
[slachtoffer]te betalen:
  • het bedrag van
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 20 juni 2021 tot de dag van algehele voldoening;
  • de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerleggingvan deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte hoofdelijk, aldus dat als een mededader betaalt verdachte in zoverre zal zijn bevrijd, de verplichting op om ten behoeve van aan de Staat te betalen een bedrag van
€ 2.000,00(zegge: tweeduizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 juni 2021 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade.
Bepaalt dat als verdachte of een mededader voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.
Bepaalt de duur waarvoor gijzeling kan worden toegepast op 0 dagen.

Beslissing op de vordering na voorwaardelijke veroordeling onder parketnummer

18.023328-21:

Wijst af de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf, opgelegd bij vonnis van de kinderrechter te Rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden d.d. 16 maart 2021.
Dit vonnis is gewezen door mr. N.A. Vlietstra, voorzitter, tevens kinderrechter, mr. K. Bunk en mr. M.M. Spooren, rechters, bijgestaan door mr. S.D. Rodenboog, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 25 mei 2022.