De deskundigen hebben geconcludeerd dat bij verdachte sprake is van een matig verstandelijke beperking en een aandachtstekortstoornis. Tevens is er sprake van een ernstig normoverschrijdende gedragsstoornis met enigszins beperkte prosociale emoties met een begin in de adolescentie (bedreigen, intimideren, vechten, wapengebruik, diefstal, schoolverzuim), een verstoorde hechting, problemen in de emotierecognitie en een bedreigde ontwikkeling van de persoonlijkheid met antisociale kenmerken. Van alle voornoemde stoornissen was ook sprake ten tijde van de gewapende overval op 20 juni 2021 in Beetsterzwaag. Verdachtes motief voor dit feit was geld. Verdachte beschikte in zijn beleving over te weinig geld en hij kon geen bijbaantje vinden. Vanuit dit egocentrische perspectief bedacht verdachte een eigen oplossing voor deze geldnood. De stress die hij daarvan kreeg, kon hij niet via andere weg oplossen. Verdachte miste hiervoor de nodige copingsvaardigheden. Zijn impulsiviteit heeft hierbij ook een rol gespeeld. In de aanloop tot de overval was sprake van voorbereiding, maar de uitvoering was naïef en ondoordacht. De problematiek van de verstandelijke beperking is hierin herkenbaar: het plannen en organiseren van de handelingen waren niet doordacht. De consequenties van het gedrag werden slecht ingeschat.
De verschillende stoornissen kunnen worden beschouwd als een gebrekkige ontwikkeling, bestaande uit een beperkte impulscontrole vanuit een aandachtstekortstoornis, zeer beperkte emotie- en stressregulatie, beperkte frustratietolerantie, moeite om rekening te houden met de impact van het gedrag op anderen, moeite hebben om gevolgen van zijn gedrag te overzien en beperkt verantwoordelijkheid nemen voor eigen gedragingen.
Op grond van het rapport van de deskundigen stelt de rechtbank vast dat er sprake was van een ziekelijke stoornis en een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens van verdachte. Deze ziekelijke stoornis en gebrekkige ontwikkeling waren volgens de deskundigen ook aanwezig ten tijde van de gewapende overval op het tankstation in Beetsterzwaag. Om die reden is door de deskundigen geadviseerd om verdachte dat feit in verminderde mate toe te rekenen. De rechtbank neemt deze conclusie over en vindt verdachte verminderd toerekeningsvatbaar voor wat betreft het in de zaak met parketnummer 18/161796-21 bewezenverklaarde.
Zonder intensief toezicht, begeleiding en behandeling wordt de kans op recidive van een geweldsdelict als hoog ingeschat. Om verandering te bereiken en de kans op recidive te verminderen is intensief toezicht en individuele behandeling noodzakelijk. Er dient een gesloten plek met voldoende structuur en begeleiding te komen, waar verdachte langere tijd kan verblijven en van waaruit een stabiele basis gecreëerd kan worden. De ontwikkeling van verdachte kan hiermee geoptimaliseerd worden en zijn agressie- en emotieregulatie kunnen dan eveneens worden verbeterd. Gezien de ernst van de tenlasteleggingen en het hoge recidiverisico wordt geadviseerd een voorwaardelijke PIJmaatregel op te leggen. De deskundigen adviseren een gesloten opname in een (jeugd) forensische kliniek zoals de [instelling 2] of [instelling 2].
De door de deskundigen geadviseerde klinische opname bij de [instelling 2] of [instelling 2] is om verschillende redenen niet mogelijk gebleken. De RvdK heeft daarom beoordeeld dat op dit moment het opleggen van een voorwaardelijke PIJ-maatregel met behandeling en wonen bij het Forensisch Centrum Adolescenten te [plaats] (hierna: FCA) de beste mogelijkheid is. Het is een kader waar verdachte binnen een grotendeels gecontroleerde omgeving de behandeling kan krijgen die hij nodig heeft en waar hij zijn vrijheden kan gaan uitbreiden. Het FCA te [plaats] is op dit moment de enige setting buiten een justitiële jeugdinrichting die de geïndiceerde behandeling aan verdachte kan bieden. Het FCA heeft behandeling en dagbesteding onder één dak. Zij bieden zorgen op maat en kunnen dit op intensieve wijze doen. Zo biedt het FCA 24-uursbeleiding en toezicht. De extra risico’s die er ontstaan vanwege de open setting zijn getracht te minimaliseren door middel van elektronische controle en begeleiding vanuit ITB Harde Kern. Vanuit de behandelafspraken met het FCA kan worden afgesproken dat verdachte enkel onder toezicht het FCA kan verlaten. Op deze manier kan verdachte stabiliseren en toekomen aan behandeling.
De psycholoog drs. E.M. van Engers was telefonisch bij de zitting aanwezig. De psycholoog heeft aangegeven dat hij zich ook in het advies van 11 mei 2022 van de RvdK kan vinden en dat sprake is van een aanvaardbaar alternatief voor de door hem en de psychiater geadviseerde gesloten klinische behandelsetting.
Plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (hierna te noemen: PIJ-maatregel)
De rechtbank stelt vast dat de gepleegde feiten misdrijven zijn waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld. Op grond van hetgeen de psycholoog, de psychiater en de RvdK in hun rapporten vermelden, is de rechtbank tot het oordeel gekomen dat bij de verdachte ten tijde van het begaan van het in de zaak met parketnummer 18-161796-21 bewezen verklaarde misdrijf een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond en daarnaast de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen en goederen het opleggen van een PIJ-maatregel eisen. Bovendien is deze maatregel in het belang van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van verdachte. Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat voldaan is aan de vereisten om een PIJ-maatregel op te kunnen leggen, zoals is neergelegd in artikel 77s Sr.
De rechtbank is van oordeel dat oplegging van de PIJ-maatregel, in voorwaardelijke vorm, de enige passende manier is waarop de maatschappij kan worden beveiligd en verdachte toekomt aan een intensieve behandeling, waardoor het recidiverisico vermindert en zijn ontwikkelingsperspectief verbetert. De rechtbank zal deze maatregel dan ook aan verdachte opleggen. De rechtbank ziet aanleiding om de duur van de elektronische monitoring te beperken tot de eerste twaalf maanden van de proeftijd, zodat deze gelijk is aan de duur van het intensieve toezicht door de jeugdreclassering in het kader van ITB Harde Kern.
De rechtbank overweegt verder dat de PIJ-maatregel zal worden opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen en dat bij verdachte tijdens het begaan van het feit een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond. Verdachte heeft verbaal gedreigd aangeefster haar keel door te snijden als ze iets zou proberen en ze mocht geen alarm slaan. Om deze bedreiging kracht bij te zetten heeft verdachte een mes getoond en in de richting van het lichaam van aangeefster gehouden. Tijdens deze bedreiging werd aangeefster ingesloten door verdachte en zijn medeverdachte. Onder voornoemde feiten en omstandigheden oordeelt de rechtbank dat sprake is van een geweldsmisdrijf. Verlenging van de PIJ- maatregel, in geval van tenuitvoerlegging, is in dit geval mogelijk voor zover de maatregel daardoor de duur van zeven jaar niet te boven gaat.
Contact- en locatieverbod
Ten aanzien van het contact- en locatieverbod overweegt de rechtbank het volgende. De rechtbank begrijpt dat een contact- en/of locatieverbod voor [slachtoffer] geruststellend kan zijn, maar ziet onvoldoende grond voor het oordeel dat een dergelijke (voor wat betreft het locatieverbod tamelijk ingrijpende) maatregel in geval van verdachte noodzakelijk is ter beveiliging van de maatschappij of ter voorkoming van nieuwe strafbare feiten. Daarom zal de rechtbank niet overgaan tot het opleggen van een contact- en/of locatieverbod.
Op te leggen straf
De rechtbank neemt als uitgangspunt voor de op te leggen straf voor deze feiten de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (hierna: LOVS). Het LOVS heeft als oriëntatiepunt voor straftoemeting ten aanzien van een overval op een winkel een jeugddetentie voor de duur van vier maanden. Het oriëntatiepunt ten aanzien van diefstal met braak uit een bedrijfspand is een werkstraf voor de duur van 80 uren. De rechtbank houdt in strafvermeerderende zin rekening met het feit dat voor wat betreft de overval sprake is geweest van bedreiging met een wapen, wat in combinatie met het springen op de balie ontzettend brutaal en bedreigend is, dat het feit samen met anderen is gepleegd, dat verdachte en zijn medeverdachte berekenend te werk zijn gegaan en dat verdachte gelet op de justitiële documentatie van 18 mei 2022 eerder is veroordeeld voor onder meer bedreigingen en diefstal. Tot slot houdt de rechtbank rekening met de grote impact van het strafbare feit op het slachtoffer.
Gelet op de aard en de ernst van het door verdachte gepleegde feit, het advies van de RvdK en de persoonlijke problematiek van verdachte, acht de rechtbank het opleggen van een jeugddetentie voor de duur van zes maanden, naast de voorwaardelijke PIJ-maatregel, passend en geboden. Aan de proeftijd worden de door de RvdK geadviseerde bijzondere voorwaarden verbonden. Van de jeugddetentie wordt de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht in mindering gebracht.
De rechtbank betreurt het ten zeerste dat het voorarrest van verdachte geruime tijd langer heeft geduurd dan passend is. Terwijl aan verdachte zes maanden jeugddetentie wordt opgelegd, heeft hij tot aan de datum van de terechtzitting 327 dagen in voorarrest doorgebracht. Dat is deels het gevolg van capaciteitsproblemen bij het NIFP, waardoor de rapportage over de persoon van verdachte op zich heeft laten wachten, en voor een ander deel van capaciteitsproblemen in de forensische jeugdzorg. Doordat er onvoldoende forensisch klinische behandelplaatsen voorhanden zijn, heeft het lang geduurd voordat er voor verdachte een passende behandelplek is gevonden. Vervolgens heeft het
nog enige tijd geduurd voordat de financiering voor de beschikbare behandelplek was toegezegd door de gemeente die volgens het woonplaatsbeginsel daarvoor verantwoordelijk is. De rechtbank acht een dergelijk tijdsverloop, met name in het geval van een minderjarige verdachte, zeer onwenselijk.
De rechtbank is van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen en zal daarom de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar verklaren. Bij afzonderlijke beslissing van 12 mei 2022 is de voorlopige hechtenis van verdacht geschorst, zodat hij met ingang van 17 mei 2022 kan verblijven in het FCA te [plaats].
Benadeelde partij
[slachtoffer]heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 2.000,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering van de benadeelde partij hoofdelijk toe te wijzen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Daarbij heeft de officier van justitie gevorderd de duur van de gijzeling op nihil te bepalen.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw refereert zich met betrekking tot de hoogte van de vordering van de benadeelde partij aan het oordeel van de rechtbank. De raadsvrouw heeft bepleit om de gijzeling bij de schadevergoedingsmaatregel op 0 dagen te bepalen.
Oordeel van de rechtbank
De benadeelde partij heeft vergoeding van immateriële schade gevorderd. Indien geen sprake is van lichamelijk letsel, zoals in dit geval, kan op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) slechts een vergoeding voor immateriële schade worden toegekend indien de benadeelde partij in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast. Geestelijk letsel kan pas worden aangemerkt als aantasting van de persoon, indien de psychische gevolgen voldoende ernstig zijn. Gevoelens van angst, onzekerheid, schrik en machteloosheid vormen nog geen aantasting van de persoon als bedoeld in artikel 6:106 BW. In een enkel geval kunnen de aard en de ernst van de normschending echter meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. De rechtbank stelt vast dat er gelet op de aard en ernst van de normschending sprake is van ‘aantasting van de persoon op andere wijze’. Uit de schriftelijke slachtofferverklaring die ter zitting is voorgelezen kan worden afgeleid dat het strafbare feit een grote impact op het slachtoffer heeft gehad. De overval was zeer beangstigend en het slachtoffer ervaart tot op de dag van vandaag nog steeds gevoelens van onveiligheid en angst. De rechtbank acht het gevorderde bedrag van € 2.000,00 voldoende onderbouwd en zal dit bedrag daarom toewijzen, met wettelijke rente vanaf 20 juni 2021.
Hoofdelijkheid
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met anderen heeft gepleegd en dat zij naar civielrechtelijke maatstaven hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade, waarvan vergoeding wordt gevorderd. Bij de veroordeling tot betaling van de schadevergoeding zal ook worden bepaald dat wanneer de schadevergoeding door een van de medeverdachten is betaald, verdachte dit bedrag niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen, en andersom.
Schadevergoedingsmaatregel
Nu vast staat dat verdachte tot het hiervoor genoemde bedrag hoofdelijk aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed.
Proceskosten
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.