Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1. en 2. primair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 40 uren en een voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van twee maanden, met een proeftijd van twee jaren. Aan de proeftijd dienen de bijzondere voorwaarden te worden gekoppeld zoals opgenomen in het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de RvdK). Tot slot heeft de officier van justitie gevorderd dat er een locatie- en contactverbod ex artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) wordt opgelegd.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft gepleit voor het opleggen van een geheel voorwaardelijke werkstraf met daaraan gekoppeld de door de RvdK geadviseerde voorwaarden. Zij heeft daartoe aangevoerd dat verdachte een beperkte rol heeft gehad, dat sprake is van tijdsverloop en dat verdachte zich de afgelopen tijd positief heeft ontwikkeld. Daarnaast heeft de raadsvrouw de rechtbank verzocht om kritisch te kijken naar de gevorderde proeftijd van twee jaren.
Ten aanzien van het gevorderde contactverbod heeft de raadsvrouw geen opmerkingen. Ten aanzien van het gevorderde locatieverbod heeft de raadsvrouw betoogd dat het verbod tot het terrein van het tankstation moet worden beperkt. De raadsvrouw heeft daartoe aangevoerd dat het locatieverbod ziet op de hoofdweg van Beetsterzwaag. Verdachte moet hier elke dag langs fietsen als hij naar school en werk gaat.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting, het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming 3 januari 2022, het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsvrouw.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van het feit
Verdachte is behulpzaam geweest bij een gewapende overval op een tankstation. Zijn taak was om op de fiets, kleding en telefoon(s) van de medeverdachten te passen, zodat deze spullen niet gestolen zouden worden. Hij wist dat een van de medeverdachten een mes bij zich had. In ruil hiervoor heeft verdachte van de buit van de overval twee pakjes sigaretten en € 60,00 gekregen. Van dit geld heeft verdachte eten en drinken gekocht. Verdachte heeft zich geen enkele rekenschap gegeven van de mogelijke gevolgen van deze, voor de medewerkster, zeer ingrijpende en beangstigende gebeurtenis. Uit de schriftelijke slachtofferverklaring en de stukken die in het kader van de vordering benadeelde partij zijn ingediend, blijkt dat het slachtoffer de eerste tijd na de overval niet alleen over straat durfde te gaan. Het slachtoffer heeft nog vaak last van herbelevingen en is ten gevolge van de overval angstiger geworden. Bovendien vergroten dergelijke feiten gevoelens van angst en onveiligheid in de maatschappij. Verdachte heeft kennelijk alleen maar gedacht aan een manier waarop hij snel geld kon krijgen. De rechtbank neemt dit verdachte kwalijk.
Persoon van verdachte
Ten tijde van de ten laste gelegde feiten was verdachte vijftien jaar oud. Uit het strafblad van verdachte volgt dat hij niet eerder voor strafbare feiten is veroordeeld.
Uit het rapport van de RvdK kan worden afgeleid dat verdachte is gediagnosticeerd met het autismespectrumstoornis. Hierdoor heeft hij veel behoefte aan duidelijkheid en structuur. Het belangrijkste is dat verdachte oorzaak en gevolg leert inschatten en daardoor tijdig afstand kan nemen in probleemsituaties. De RvdK is daarom van mening dat toezicht en begeleiding door de jeugdreclassering de meest passende strafrechtelijke sanctie is. Er zijn zorgen op het gebied van relaties, vrije tijd en middelengebruik, mede door de beïnvloedbaarheid van verdachte. Gelet op deze zorgen acht de RvdK extra ondersteuning vanuit de jeugdreclassering wenselijk. De jeugdreclassering kan duidelijkheid en structuur bieden. Daarnaast is er vanuit de jeugdreclassering ook aandacht voor het versterken van zijn vaardigheden. Het is belangrijk dat verdachte duidelijk wordt gemaakt wat er van hem wordt verwacht en dat hij direct de consequenties van zijn gedrag ervaart. Gelet op het voorgaande adviseert de RvdK een voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen met daaraan gekoppeld de volgende bijzondere voorwaarden: meldplicht, onderwijs volgen, meewerken aan de hulpverlening die de jeugdreclassering noodzakelijk acht en een verbod op het gebruik van alcohol en verdovende middelen. Indien de rechtbank komt tot oplegging van een onvoorwaardelijke werkstraf dan dient deze, gelet op zijn problematiek, niet te lang te duren zodat verdachte niet wordt overvraagd. Gelet op de bijzondere voorwaarde dat verdachte mee moet werken aan de door de jeugdreclassering noodzakelijk geachte hulpverlening, dient de proeftijd op twee jaren vastgesteld te worden.
Contact- en locatieverbod
Ten aanzien van het contact- en locatieverbod overweegt de rechtbank het volgende. De rechtbank begrijpt dat een contact- en/of locatieverbod voor [slachtoffer] geruststellend kan zijn, maar ziet onvoldoende grond voor het oordeel dat een dergelijke (voor wat betreft het locatieverbod tamelijk ingrijpende) maatregel in geval van verdachte noodzakelijk is ter beveiliging van de maatschappij of ter voorkoming van nieuwe strafbare feiten. Daarom zal de rechtbank niet overgaan tot het opleggen van een contact- en/of locatieverbod.
Op te leggen straf
De rechtbank neemt als uitgangspunt voor de op te leggen straf voor deze feiten de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (hierna: LOVS). Het LOVS heeft als oriëntatiepunt voor straftoemeting ten aanzien van een overval op een winkel, een jeugddetentie voor de duur van vier maanden. Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de rol van verdachte. Zijn rol was aanzienlijk kleiner dan de rol van de medeverdachten. Daarnaast houdt de rechtbank rekening met de grote impact van het strafbare feit op het slachtoffer.
Anders dan door de raadsvrouw is bepleit zal de rechtbank geen geheel voorwaardelijke werkstraf opleggen. Uit het rapport van de RvdK kan worden afgeleid dat het belangrijk is dat verdachte de consequenties van zijn gedrag ervaart. Om deze reden zal de rechtbank een beperkte onvoorwaardelijke werkstraf opleggen. Daarnaast rechtvaardigt de ernst van het feit het opleggen van een voorwaardelijke jeugddetentie.
De rechtbank is, met de officier van justitie, van oordeel dat dat een werkstraf voor de duur van 40 uren en een voorwaardelijke jeugddetentie van twee maanden passend en geboden is. De rechtbank zal daarbij de door de RvdK geadviseerde voorwaarden opleggen en acht gelet op het advies ook de proeftijd van twee jaren noodzakelijk.