ECLI:NL:RBNNE:2022:1755

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
1 juni 2022
Publicatiedatum
31 mei 2022
Zaaknummer
LEE 22/1493
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van een alcoholvergunning en de afwijzing van een verzoek om voorlopige voorziening

Op 1 juni 2022 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tussen De Pionier BV en de burgemeester van de gemeente Oldambt. De zaak betreft de intrekking van een alcoholvergunning op basis van de Alcoholwet. De burgemeester had op 14 april 2022 de vergunning ingetrokken, omdat verzoekster na een wijziging van de leidinggevende niet alle benodigde stukken had aangeleverd. Verzoekster heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening. Tijdens de zitting op 18 mei 2022 is het verzoek behandeld.

De voorzieningenrechter overweegt dat het oordeel voorlopig is en niet bindend voor een eventueel bodemgeding. De rechter constateert dat verzoekster niet alle benodigde documenten tijdig heeft ingediend, wat een rechtsgrond voor de intrekking van de vergunning oplevert. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af, omdat er geen bijzondere omstandigheden zijn die een andere beslissing rechtvaardigen. Wel wordt aanbevolen dat partijen hun overleg op korte termijn hervatten om tot een oplossing te komen.

De uitspraak benadrukt de verplichting van vergunninghouders om wijzigingen tijdig te melden en de noodzaak om administratieve zaken op orde te hebben. De rechter wijst erop dat de intrekking van de vergunning voor verzoekster financiële gevolgen heeft, maar dat dit voortvloeit uit het niet naleven van de wettelijke vereisten. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 22/1493

uitspraak van de voorzieningenrechter van 1 juni 2022 in de zaak tussen

De Pionier BV, uit Winschoten, verzoekster

(gemachtigde: mr. P.C. Schutte),
en

de burgemeester van de gemeente Oldambt, verweerder

(gemachtigde: mr. A.A. Westers).

Procesverloop

In het besluit van 14 april 2022 heeft verweerder verzoeksters vergunning op grond van de Alcoholwet ingetrokken.
Verzoekster heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Zij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 18 mei 2022 op zitting behandeld. Namens verzoekster zijn [belanghebbende] en haar gemachtigde verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en door M. Entjes.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2.1
Verzoekster drijft het horecabedrijf [naam] . Bij besluit van 16 september 2020 heeft verweerder aan verzoekster een vergunning Drank- en Horecawet verleend. Bij besluit van 27 mei 2021 heeft verweerder deze vergunning ingetrokken. Bij besluit van 29 oktober 2021 heeft verweerder het bezwaar van verzoekster tegen de intrekking ongegrond verklaard. Hiertegen heeft verzoekster beroep aangetekend dat geregistreerd is als LEE 21/3796. De rechtbank heeft in die zaak nog geen uitspraak gedaan.
2.2
Per 1 juli 2021 is de citeertitel van de Drank- en Horecawet veranderd in Alcoholwet.
2.3
Bij besluit van 26 november 2021 heeft verweerder aan verzoekster een vergunning Alcoholwet onder voorwaarden verleend. Het aanhangsel bij de vergunning merkt [betrokkene] aan als leidinggevende I en [belanghebbende] als leidinggevende II. Samengevat houden de voorwaarden in dat Luppes en [belanghebbende] de uitstaande schulden en boetes bij de Belastingdienst in moeten lossen, dat zij daarvan elke drie maanden een onderbouwde voortgangsrapportage bij verweerder moeten indienen en dat zij zich niet opnieuw aan strafbare feiten mogen schuldig maken. Verzoekster heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Op dit bezwaar is nog niet beslist.
2.4
Op 17 december 2021 is [betrokkene] overleden.
2.5
Bij brief van 26 januari 2022 heeft verweerder opgemerkt dat de vergunning in verband met het overlijden van [betrokkene] aangepast dient te worden en verzoekster gevraagd om het ‘Meldingsformulier wijziging leidinggevende Alcoholwet’ en het Bibob-vragenformulier in te vullen.
2.6
Op 2 februari 2022 heeft een gesprek tussen partijen plaatsgevonden.
2.7
Bij brief van 18 februari 2022 heeft verweerder aan verzoekster het voornemen kenbaar gemaakt om de vergunning in te trekken omdat de formulieren nog niet ingevuld en ingeleverd waren.
2.8
Op 23 februari 2022 heeft verzoekster stukken ingeleverd.
2.9
Bij brief van 17 maart 2022 aan verzoekster heeft verweerder opgemerkt dat de bijlage bij het Meldingsformulier wijziging leidinggevende Alcoholwet wel is ingevuld maar het formulier zelf niet en dat op het Bibob-vragenformulier bepaalde informatie ontbreekt. Verweerder heeft een termijn van twee weken gesteld voor het aanleveren van deze stukken.
2.1
Op 4 april 2022 heeft verzoekster stukken aangeleverd.
2.11
Op 14 april 2022 heeft verweerder het nu bestreden besluit genomen. Op 14 april 2022, 21 april 2022 en 26 april 2022 hebben partijen gesprekken gehad. Op 4 mei 2022 heeft verzoekster tegen het besluit van 14 april 2022 bezwaar gemaakt en het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening ingediend.
2.12
Bij besluit van 12 mei 2022 heeft verweerder aan verzoekster een last onder bestuursdwang opgelegd, inhoudende de sluiting van [naam] per dezelfde datum. Ter zitting is gebleken dat hiertegen (nog) geen rechtsmiddel is aangewend.
3. Verweerder heeft in het bestreden besluit en in het verweerschrift verschillende rechtsgronden voor de intrekking genoemd. Ter zitting is dit besproken. Uiteindelijk heeft verweerder gesteld dat de intrekking primair gebaseerd is op artikel 31, eerste lid, aanhef en onder d, van de Alcoholwet, te weten het niet melden van wijzigingen. Subsidiair heeft verweerder de intrekking gebaseerd op artikel 31, tweede lid, van de Alcoholwet, te weten het niet naleven van de voorwaarden van de vergunning en op artikel 31, derde lid, van de Alcoholwet, te weten een mogelijk gevaar in de zin van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (bibob).
De relevante regelgeving is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
4.1
De voorzieningenrechter overweegt dat artikel 30 van de Alcoholwet voorschrijft dat de vergunninghouder binnen één maand een relevante wijziging bij de burgemeester dient te melden. In dit geval was dat het overlijden van [betrokkene] . Verweerder heeft het verzoekster niet aangerekend dat dit voorschrift niet is nageleefd en aan verzoekster de kans gegeven om alsnog de juiste formulieren aan te leveren (zie 2.5). Zoals volgt uit 2.9 en 2.10 heeft verweerder verzoekster nadien de mogelijkheid gegeven de benodigde stukken uiterlijk 1 april 2022 aan te leveren, maar heeft verzoekster pas op 4 april 2022, dus buiten de gegeven termijn, stukken ingediend.
4.2
Na het bestreden besluit van 14 april 2022 hebben partijen gesprekken gevoerd over welke stukken nog overgelegd dienden te worden. Dit heeft ertoe geleid dat verzoekster aanvullende stukken heeft ingediend.
4.3
Uit deze gang van zaken volgt dat verzoekster ten tijde van het bestreden besluit niet alle benodigde stukken had aangeleverd. Dit betekent dat ervan uitgegaan kan worden dat er een rechtsgrond was voor de intrekking van de vergunning. Hetgeen verzoekster heeft aangevoerd, biedt geen aanknopingspunt voor een andere conclusie. Naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter kan het besluit daarom niet als onrechtmatig worden aangemerkt. In die zin is er geen grond voor het treffen van een voorlopige voorziening.
5. Vervolgens komt aan de orde of er bij afweging van de betrokken belangen een reden is om een voorziening te treffen.
5.1
De voorzieningenrechter overweegt dat van verweerder meer duidelijkheid verwacht mag worden over enerzijds de rechtsgrond van het besluit tot intrekking en over anderzijds de precieze aard van de stukken die nu nog benodigd zijn. Ook ter zitting is op die punten geen volledig uitsluitsel gegeven, althans niet met voldoende onderbouwing.
5.2
Van verzoekster mag een meer concrete medewerking verwacht worden om administratief alles op orde te krijgen. Hoewel duidelijk is geworden dat verzoekster de afgelopen maanden inspanningen heeft verricht, is op zitting niet gebleken dat de medewerking van verzoekster onvoorwaardelijk is. Hierbij speelt mee dat verzoekster kennelijk niet onderkent dat verweerder meer geduld heeft betracht en meer gelegenheid heeft geboden om alsnog stukken aan te leveren, dan waartoe de wet verweerder verplicht.
5.3
Terecht heeft verzoekster aangevoerd dat de intrekking van de vergunning voor haar een financieel nadeel oplevert. De voorzieningenrechter overweegt dat dit voortvloeit uit het stelsel van de Alcoholwet. Dit gevolg van het onvoldoende naleven van de wettelijke vereisten, is daarom niet een bijzondere omstandigheid.
5.4
Bij afweging van belangen is er naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen grond om een voorziening te treffen. Wel acht de voorzieningenrechter het van belang dat partijen hun overleg op korte termijn hervatten, met de overwegingen 5.1 en 5.2 in gedachten. Het is niet zinvol dat hiervoor de hoorzitting van de bezwaarcommissie wordt afgewacht.
6. Het voorgaande betekent dat de voorzieningenrechter het verzoek afwijst.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L. Willems-Keekstra, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. H.A. Hulst, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 1 juni 2022.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Bijlage

Alcoholwet
Artikel 30
Indien een inrichting een zodanige verandering ondergaat dat zij niet langer in overeenstemming is met de in de vergunning gegeven omschrijving, is de vergunninghouder verplicht bedoelde wijziging binnen één maand bij de burgemeester te melden. De burgemeester verstrekt, indien nog aan de ten aanzien van de inrichting gestelde eisen wordt voldaan, een gewijzigde vergunning, waarin de ingevolge artikel 29 vereiste omschrijving is aangepast aan de nieuwe situatie.
Artikel 30a
1. Een vergunninghouder meldt aan de burgemeester zijn wens:
a. een persoon als leidinggevende te laten bijschrijven;
b. de aantekening door te laten halen dat een leidinggevende geen bemoeienis heeft met de bedrijfsvoering of de exploitatie van het horecabedrijf of slijtersbedrijf.
(…)
Artikel 31
1. Een vergunning wordt door de burgemeester ingetrokken, indien:
a. de te harer verkrijging verstrekte gegevens zodanig onjuist of onvolledig blijken, dat op de aanvrage een andere beslissing zou zijn genomen, als bij de beoordeling daarvan de juiste omstandigheden volledig bekend waren geweest;
b. niet langer wordt voldaan aan de bij of krachtens artikelen 8 en 10 geldende eisen;
c. zich in de betrokken inrichting feiten hebben voorgedaan, die de vrees wettigen, dat het van kracht blijven der vergunning gevaar zou opleveren voor de openbare orde, veiligheid of zedelijkheid;
d. de vergunninghouder in de in de artikelen 30 en 30a, eerste lid, bedoelde gevallen geen melding als in die artikelen bedoeld heeft gedaan.
2. Een vergunning kan door de burgemeester worden ingetrokken indien de vergunninghouder de bij of krachtens deze wet gestelde regels, dan wel de aan een vergunning of ontheffing verbonden voorschriften en beperkingen, niet nakomt.
3. Een vergunning kan voorts door de burgemeester worden ingetrokken, indien:
a. er sprake is van het geval en onder de voorwaarden, bedoeld in artikel 3 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur. Voordat daaraan toepassing wordt gegeven, kan het Bureau bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur, bedoeld in artikel 8 van voornoemde wet, om een advies als bedoeld in artikel 9 van die wet worden gevraagd;
(…)
Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur
Artikel 3
1. Voorzover bestuursorganen bij of krachtens de wet daartoe de bevoegdheid hebben gekregen, kunnen zij weigeren een aangevraagde beschikking te geven dan wel een gegeven beschikking intrekken, indien ernstig gevaar bestaat dat de beschikking mede zal worden gebruikt om:
a. uit gepleegde strafbare feiten verkregen of te verkrijgen, op geld waardeerbare voordelen te benutten, of
b. strafbare feiten te plegen.
(…)
5. De weigering dan wel intrekking, bedoeld in het eerste lid, vindt slechts plaats indien deze evenredig is met:
a. de mate van het gevaar en
b. voorzover het ernstig gevaar als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, betreft, de ernst van de strafbare feiten.
Artikel 4
1. Indien toepassing wordt gegeven aan artikel 7a, derde lid, wordt de weigering van de vergunninghouder of de subsidie-ontvanger om een formulier als bedoeld in artikel 7a, vijfde lid, volledig in te vullen, aangemerkt als ernstig gevaar als bedoeld in artikel 3, eerste lid.
Artikel 7a
(…)
3. De betrokkene verschaft het bestuursorgaan of de rechtspersoon met een overheidstaak tevens de gegevens en bescheiden, indien onderzoek wordt gedaan met het oog op een beslissing ter zake van de intrekking van een beschikking, onderscheidenlijk de ontbinding van een overeenkomst inzake een overheidsopdracht dan wel de opschorting of ontbinding van een overeenkomst of de beëindiging van een rechtshandeling inzake een vastgoedtransactie.
(…)
5. Bij ministeriële regeling worden een of meer formulieren vastgesteld voor het verstrekken van de in het tweede en derde lid bedoelde gegevens en bescheiden alsmede voor de bevindingen van het eigen onderzoek.