ECLI:NL:RBNNE:2022:1754

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
31 mei 2022
Publicatiedatum
31 mei 2022
Zaaknummer
18/930207-18
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplichting via datingfraude met gebruik van valse identiteiten en samenweefsel van verdichtsels

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 31 mei 2022 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan oplichting. De verdachte heeft in de periode van 1 februari 2013 tot en met 27 september 2017, en van 15 november 2018 tot en met 18 december 2018, meerdere vrouwen opgelicht door zich voor te doen als iemand anders en hen te misleiden met valse verhalen over zijn financiële situatie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte gebruik heeft gemaakt van een 'samenweefsel van verdichtsels', waarbij hij een valse identiteit aannam en een (exclusieve) liefdesrelatie voorwendde om zijn slachtoffers te bewegen tot de afgifte van geldbedragen en bankpassen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte door zijn bedrieglijke handelen een onjuiste voorstelling van zaken heeft gecreëerd, waardoor de slachtoffers financieel benadeeld zijn geraakt. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 16 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, en heeft schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen. De rechtbank heeft ook geconstateerd dat de redelijke termijn van de procedure is overschreden, wat heeft geleid tot een vermindering van de straf.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht Locatie
Assen
parketnummer 18/930207-18
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 31 mei 2022 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte]

geboren op [geboortedatum] 1971 te [geboorteplaats] wonende aan [straatnaam] te [woonplaats]
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 17 mei 2022.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. M.G. Pekkeriet-Bischop, advocaat te Deventer. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. J.P. Senior.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1. hij op een of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 februari 2013 tot en met 27 september 2017 te Sloten, gemeente De Fryske Marren, althans in Nederland met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [benadeelde partij 1] heeft bewogen tot de afgifte van een geldbedrag van 47.388,- euro en/of meermalen contant geld (in euros), in elk geval een geldbedrag van 80 â 90 duizend euro en/of (een) bankpas(sen), in elk geval van enig goed en/of tot het ter beschikking stellen van gegevens met geldwaarde in het handelsverkeer, te weten (een) bij die bankpas(sen) behorende pincode(s), het verlenen van een dienst en/of het aangaan van een schuld en/of het teniet doen van een inschuld, door:
  • zich tegenover die [benadeelde partij 1] voor te doen als zijnde te zijn [naam 1] en/of
  • zich tegenover die [benadeelde partij 1] voor te doen als leidinggevende bij de AIVD en/ofwapenhandelaar en/of eigenaar van bedrijf [bedrijf 2] en/of
  • het vertrouwen te winnen van die [benadeelde partij 1] door het tonen van zijn financiële overzichten/of stukken van de Belastingdienst en/of
  • het blijk geven van bekendheid met vertrouwelijke informatie betreffende die [benadeelde partij 1] en/of door een (liefdes)relatie aan te gaan met die [benadeelde partij 1] en/of
  • die [benadeelde partij 1] voor te houden dat hij (tijdelijk) niet over zijn geld kan beschikken en/of(tijdelijk) onvoldoende geld heeft en/of
  • die [benadeelde partij 1] voor te houden dat hij (direct/spoedig) geld nodig heeft omdat hij andersniet kan rijden, hij (en zijn dochter) het huis uit zou(den) moeten en/of dat hij (en zijn dochter) geen eten zouden kunnen kopen en/of
  • ( hierna) die [benadeelde partij 1] om geld (te leen) te vragen, waarbij hij (telkens) een spoedigeterugbetaling in het vooruitzicht stelde/voorwendde en/of die [benadeelde partij 1] voor te houden dat hij voornemens is met haar te trouwen en/of bij haar in te trekken, hetgeen hij haar voorhield dat alsmaar eerder zou gebeuren als zij hem (weer) zou helpen met zijn geldproblemen, waardoor die
[benadeelde partij 1] (telkens) werd bewogen tot bovenomschreven afgifte;
2 hij op een of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 15 november 2018 tot en met 18 december 2018 te Assen, althans in Nederland met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of door listige )kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels,
[benadeelde partij 2] heeft bewogen tot de afgifte van een geldbedrag van 8.330 euro en/of (een) bankpas(sen), in elk geval van enig goed en/of tot het ter beschikking stellen van gegevens et geldwaarde in het handelsverkeer, te weten (een) bij die bankpas(sen) behorende pincode(s) en/of het verlenen van een dienst en/of het aangaan van een schuld en/of het teniet doen van een inschuld, door:
  • zich tegen die [benadeelde partij 2] voor te doen als zijnde te zijn [naam 3] en/of
  • zich tegenover die [benadeelde partij 2] voor te doen als leidinggevende bij de AIVD en/of
  • een (liefdes)relatie aan te gaan met die [benadeelde partij 2] en/of
  • die [benadeelde partij 2] voor te houden dat hij (tijdelijk) niet over zijn geld kan beschikken en/of(tijdelijk) onvoldoende geld heeft en/of
  • die [benadeelde partij 2] voor te houden dat hij (direct/spoedig) geld nodig heeft omdat hij zijnhypotheek en/of ziektekostenverzekering niet kan betalen en/of omdat hij geld nodig had voor zijn dochter en/of dat hij (en zijn dochter) geen eten zouden kunnen kopen en/of
  • ( hierna) die [benadeelde partij 2] om geld (te leen) te vragen, waarbij hij (telkens) een spoedigeterugbetaling in het vooruitzicht stelde/voorwendde, waardoor die [benadeelde partij 2] (telkens) werd bewogen tot bovenomschreven afgifte;
3
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 februari 2012 tot en et 19 september 2017 te Hardenberg, althans in Nederland met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [benadeelde partij 3] heeft bewogen tot de afgifte van een geldbedrag van 42.250,- euro, in elk geval een bedrag van 33.206,41 euro, althans van enig goed, het verlenen van een dienst, het ter beschikking stellen van gegevens, het aangaan van een schuld en/of het teniet doen van een inschuld, door:
  • zich tegenover die [benadeelde partij 3] voor te doen als werknemer bij [bedrijf 1] en/of eigenaarvan bedrijf [bedrijf 2] en/of
  • het vertrouwen te winnen van die [benadeelde partij 3] door het tonen van zijn financiële overzichten/of
  • een (liefdes)relatie aan te gaan met die [benadeelde partij 3] en/of
  • die [benadeelde partij 3] voor te houden dat hij (tijdelijk) niet over zijn geld kan beschikken en/of(tijdelijk) onvoldoende geld heeft en/of
  • die [benadeelde partij 3] voor te houden dat hij (direct/spoedig) geld nodig heeft voor benzinegelden/of leefgeld en/of hotelverblijven en/of eten voor onderweg en/of afwikkeling van ING bankzaken administratiekosten en/of notariskosten voor de verkoop van zijn woning en/of leges voorzieningenrechter en/of
  • ( hierna) die [benadeelde partij 3] om geld (te leen) te vragen, waarbij hij (telkens) een spoedigeterugbetaling in het vooruitzicht stelde/voorwendde en/of die [benadeelde partij 3] voor te houden dat hij voornemens bij haar in te trekken, hetgeen hij haar voorhield dat alsmaar eerder zou gebeuren als zij hem (weer) zou helpen met zijn geldproblemen, waardoor die [benadeelde partij 3] (telkens) werd bewogen tot bovenomschreven afgifte;
4 hij op of omstreeks 08 februari 2017 te Sloten, gemeente De Fryske Marren, [benadeelde partij 1] heeft mishandeld door die [benadeelde partij 1] meeralen, althans eenmaal in het gezicht, althans tegen het hoofd te stompen en/of te slaan.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
Op de in het schriftelijk requisitoir uitgewerkte gronden heeft de officier van justitie een bewezenverklaring van de feiten 1, 2 en 3 gevorderd. Ten aanzien van feit 4 heeft de officier van justitie vrijspraak gevorderd.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft op gronden als vermeld in de pleitnota betoogd dat de verdachte ter zake van het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde moet worden vrijgesproken. Het waren niet de leugens en het samenweefsel van verdichtsels van verdachte die maakten dat aangeefsters geld en/of hun bankpas aan verdachte hebben afgegeven, maar de relatie tussen aangeefsters en verdachte en de gevoelens die aangeefsters voor verdachte hadden. De verdediging meent dat hierdoor geen sprake is van een causaal verband tussen het samenweefsel van verdichtsels en de afgifte van het geld en/of bankpas door aangeefsters.
Verdachte moet van de onder 4 ten laste gelegde mishandeling van aangeefster [benadeelde partij 1] worden vrijgesproken omdat er, naast de aangifte, voor dit feit geen steunbewijs in het dossier aanwezig is.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht feit 4 niet wettig en overtuigend bewezen, zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt hierbij dat verdachte de ten laste gelegde mishandeling van aangeefster [benadeelde partij 1] steeds stellig heeft ontkend. Nu de aangifte niet wordt ondersteund door andere bewijsmiddelen is de rechtbank niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen tot de overtuiging kunnen komen dat de verdachte de mishandeling heeft gepleegd.
De rechtbank acht feiten 1, 2 en 3 wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte deze feiten duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: WvSv).
Deze opgave luidt als volgt:
de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 17 mei 2022;
een proces-verbaal van politie, districtsrecherche Drenthe, met onderzoeksnaam BAARDROB enonderzoeksnummer NN3R018108, opgemaakt en gesloten op 2 september 2020 door verbalisant [verbalisant 3] (hierna te noemen: het dossier), inhoudende:

Ten aanzien van feiten 1, 2 en 3:

  • een proces-verbaal van aangifte d.d. 21 november 2017 opgemaakt door verbalisant [verbalisant 6] en opgenomen op pagina 145 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van aangeefster [benadeelde partij 1] ;
  • een proces-verbaal van verhoor aangeefster d.d. 28 november 2019 (met bijlagen) opgemaakt doorverbalisant [verbalisant 3] en opgenomen op pagina 180 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van aangeefster [benadeelde partij 1] ;
  • een proces-verbaal van aangifte d.d. 18 december 2018 opgemaakt door verbalisant [verbalisant 4] en opgenomen op pagina 124 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van aangeefster [benadeelde partij 2] ;
  • een proces-verbaal van verhoor aangeefster d.d. 7 januari 2019 (met bijlage) opgemaakt doorverbalisant [verbalisant 5] en opgenomen op pagina 128 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van aangeefster [benadeelde partij 2] ;
  • een proces-verbaal van aangifte d.d. 7 november 2017 (met bijlagen) opgemaakt door verbalisantVan Oenen en opgenomen op pagina 277 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van aangeefster [benadeelde partij 3] ;
  • een proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 19 december 2018 opgemaakt door verbalisant
[verbalisant 1] en opgenomen op pagina 365 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van [naam 2] ;
  • een proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 6 januari 2020 opgemaakt door verbalisanten[verbalisant 2] en [verbalisant 3] en opgenomen op pagina 381 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van [naam 4] ;
  • een proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 20 december 2018 opgemaakt door verbalisantenSchilstra en Corbet en opgenomen op pagina 196 e.v.; een proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 2 juli 2020 (met bijlagen) opgemaakt door verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 2] en opgenomen op pagina 206 e.v. en een proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 9 juli 2020 (met bijlagen) opgemaakt door verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 2] en opgenomen op pagina 259 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de verklaringen van verdachte bij de politie.
Ieder bewijsmiddel is -ook in onderdelen- slechts gebruikt voor het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Nadere bewijsoverweging ten aanzien van het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde
Voor een veroordeling wegens oplichting in de zin van artikel 326, eerste lid, Wetboek van Strafrecht (hierna: WvSr), is onder meer vereist dat sprake is van het bezigen van een of meer van de in die bepaling specifiek aangeduide oplichtingsmiddelen: het aannemen van een valse naam of van een valse hoedanigheid, het gebruik van listige kunstgrepen of het gebruik van een samenweefsel van verdichtsels.
Met het in de wet omschrijven van specifieke oplichtingsmiddelen is beoogd het begrip 'oplichting' nader vorm en inhoud te geven. Daarmee wordt bewerkstelligd dat niet iedere vorm van bedrog bijvoorbeeld bestaande uit niet meer dan het doen van een onware mededeling - en niet iedere toerekenbare tekortkoming in civielrechtelijke zin binnen het bereik van het strafrecht wordt gebracht als misdrijf.
Als belangrijk gemeenschappelijk kenmerk van de verschillende in de delictsomschrijving opgenomen oplichtingsmiddelen kan worden genoemd dat de verdachte door een specifieke, voldoende ernstige vorm van bedrieglijk handelen, bij het slachtoffer een onjuiste voorstelling van zaken in het leven wil roepen teneinde daarvan misbruik te kunnen maken.
Bij het gebruik van een samenweefsel van verdichtsels gaat het om gesproken en/of geschreven uitingen die bij het slachtoffer een op meer dan een enkele leugenachtige mededeling gebaseerde onjuiste voorstelling van zaken in het leven kunnen roepen.
Voor oplichting ex artikel 326, eerste lid, WvSr is voorts vereist dat het slachtoffer door het oplichtingsmiddel wordt "bewogen" tot de in die bepaling bedoelde handelingen. Van het in het bestanddeel "beweegt" tot uitdrukking gebrachte causaal verband is sprake als voldoende aannemelijk is dat het slachtoffer mede onder invloed van de door het desbetreffende oplichtingsmiddel in het leven geroepen onjuiste voorstelling van zaken, is overgegaan tot de afgifte van, in dit geval, een geldbedrag.
Op grond van voornoemde bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich in de tenlastegelegde periodes heeft schuldig gemaakt aan oplichting van [benadeelde partij 1] , [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 3] , op de wijze zoals volgt uit voornoemde bewijsmiddelen. Verdachte heeft daarbij gebruik gemaakt van het oplichtingsmiddel “samenweefsel van verdichtsels”.
Anders dan door de raadsvrouw is bepleit, is de rechtbank van oordeel dat aangeefsters door dit samenweefsel van verdichtsels zijn bewogen tot de afgifte van geldbedragen aan verdachte.
De rechtbank overweegt dat uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte bij aangeefsters ten onrechte de indruk heeft gewekt dat hij een (exclusieve) liefdesrelatie met hen had. De (voorgewende) liefdesrelatie was onderdeel van het samenweefsel van verdichtsels. Deze onjuiste voorstelling van zaken is door verdachte in het leven geroepen met als enige doel om daarvan misbruik te kunnen maken, namelijk om aangeefsters te bewegen om geld (en een pinpas) af te geven. De rechtbank leidt dit af uit de omstandigheid dat verdachte met meerdere vrouwen tegelijkertijd een dergelijke relatie aanging en onderhield, dat hij in alle gevallen ongeveer dezelfde onware verhalen vertelde over zijn persoonlijke en financiële leven en dat hij in alle gevallen om geld heeft gevraagd (al dan niet “te leen”) en dat hij dit (al dan niet “geleende”) geld niet heeft terugbetaald.
Uit de verklaringen van aangeefsters volgt dat zij geloofden dat zij werkelijk een (exclusieve) liefdesrelatie met verdachte hadden en dat verdachte werkelijk, volgens zijn verklaring buiten zijn schuld, (tijdelijk) in een penibele financiële situatie verkeerde. Deze voorstelling van zaken heeft aangeefsters ertoe gebracht dat zij verdachte financieel hebben willen helpen.
De handelingen waardoor aangeefsters zijn bewogen tot de afgifte van geld beschouwt de rechtbank als een ernstige vorm van bedrieglijk handelen. Dit handelen heft niet slechts bestaan uit een enkele onware mededeling, maar uit een opeenstapeling van leugens.
Gelet hierop acht de rechtbank bewezen dat sprake is geweest van een samenweefsel van verdichtsels waardoor [benadeelde partij 1] , [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 3] zijn bewogen tot de afgifte van een geldbedrag en - voor zover van toepassing - een pinpas met pincode.
Het verweer wordt verworpen.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht feiten 1, 2 en 3 wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1. hij in de periode van 1 februari 2013 tot en met 27 september 2017, in Nederland, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door een samenweefsel van verdichtsels, [benadeelde partij 1] heeft bewogen tot de afgifte van een geldbedrag en een bankpas, en een bij die bankpas behorende pincode, door:
  • zich tegenover die [benadeelde partij 1] voor te doen als zijnde te zijn [naam 1] en
  • zich tegenover die [benadeelde partij 1] voor te doen als leidinggevende bij de AIVD enwapenhandelaar en eigenaar van bedrijf [bedrijf 2] en
  • het vertrouwen te winnen van die [benadeelde partij 1] door het tonen van zijn financiële overzichten stukken van de Belastingdienst en
  • het blijk geven van bekendheid met vertrouwelijke informatie betreffende die [benadeelde partij 1] en
  • een liefdesrelatie aan te gaan met die [benadeelde partij 1] en
  • die [benadeelde partij 1] voor te houden dat hij (tijdelijk) niet over zijn geld kan beschikken en/of(tijdelijk) onvoldoende geld heeft en
  • die [benadeelde partij 1] voor te houden dat hij (direct/spoedig) geld nodig heeft omdat hij andersniet kan rijden, hij (en zijn dochter) het huis uit zou(den) moeten en dat hij (en zijn dochter) geen eten zou(den) kunnen kopen en
  • die [benadeelde partij 1] om geld (te leen) te vragen, waarbij hij een spoedige terugbetaling in hetvooruitzicht stelde/voorwendde en
  • die [benadeelde partij 1] voor te houden dat hij voornemens is met haar te trouwen en bij haar in tetrekken, waarbij hij haar voorhield dat dit eerder zou gebeuren als zij hem zou helpen met zijn geldproblemen, waardoor die [benadeelde partij 1] werd bewogen tot bovenomschreven afgifte;
2 hij in de periode van 15 november 2018 tot en met 18 december 2018, in Nederland, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door een samenweefsel van verdichtsels,
[benadeelde partij 2] heeft bewogen tot de afgifte van een geldbedrag en een bankpas en een bij die bankpas behorende pincode, door:
  • zich tegenover die [benadeelde partij 2] voor te doen als zijnde te zijn [naam 3] en
  • zich tegenover die [benadeelde partij 2] voor te doen als leidinggevende bij de AIVD en
  • een liefdesrelatie aan te gaan met die [benadeelde partij 2] en
  • die [benadeelde partij 2] voor te houden dat hij (tijdelijk) niet over zijn geld kan beschikken en(tijdelijk) onvoldoende geld heeft en
  • die [benadeelde partij 2] voor te houden dat hij (direct/spoedig) geld nodig heeft omdat hij zijnhypotheek en/of ziektekostenverzekering niet kan betalen en omdat hij geld nodig had voor zijn dochter en dat hij (en zijn dochter) geen eten zou(den) kunnen kopen en
  • die [benadeelde partij 2] om geld (te leen) te vragen, waarbij hij een spoedige terugbetaling in hetvooruitzicht stelde/voorwendde, waardoor die [benadeelde partij 2] werd bewogen tot bovenomschreven afgifte;
3 hij in de periode van 1 februari 2012 tot en met 19 september 2017, in Nederland, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door een samenweefsel van verdichtsels, [benadeelde partij 3] heeft bewogen tot de afgifte van een geldbedrag, door:
  • zich tegenover die [benadeelde partij 3] voor te doen als eigenaar van bedrijf [bedrijf 2] en
  • het vertrouwen te winnen van die [benadeelde partij 3] door het tonen van zijn financiële overzichten
  • een liefdesrelatie aan te gaan met die [benadeelde partij 3] en
  • die [benadeelde partij 3] voor te houden dat hij (tijdelijk) niet over zijn geld kan beschikken en(tijdelijk) onvoldoende geld heeft en
  • die [benadeelde partij 3] voor te houden dat hij (direct/spoedig) geld nodig heeft voor benzinegelden leefgeld en hotelverblijven en eten voor onderweg en afwikkeling van ING bankzaken, administratiekosten en notariskosten voor de verkoop van zijn woning en leges voorzieningenrechter en
  • die [benadeelde partij 3] om geld (te leen) te vragen, waarbij hij een spoedige terugbetaling in hetvooruitzicht stelde/voorwendde en
  • die [benadeelde partij 3] voor te houden dat hij voornemens is bij haar in te trekken, waarbij hij haarvoorhield dat dit eerder zou gebeuren als zij hem zou helpen met zijn geldproblemen, waardoor die [benadeelde partij 3] werd bewogen tot bovenomschreven afgifte.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde Het bewezen verklaarde levert op:

oplichting;
oplichting;
oplichting.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van feit 1, 2 en 3 wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden waarvan 3 maanden voorwaardelijk, met aftrek van de tijd doorgebracht in voorarrest, en met een proeftijd van 3 jaren. De officier van justitie heeft hierbij rekening heeft gehouden met de geconstateerde overschrijding van de redelijke termijn in deze zaak.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat bij het bepalen van de hoogte van een eventueel op te leggen straf rekening dient te worden gehouden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte alsmede met een forse overschrijding van de redelijke termijn. Verdachte is op 18 december 2018 aangehouden en begin januari 2019 in vrijheid gesteld. De strafzaak heeft sindsdien stilgelegen. Dit valt verdachte niet te verwijten. Er is sprake van een overschrijding van de redelijke termijn van 17 maanden.
Gelet hierop heeft de raadsvrouw bepleit dat een op te leggen onvoorwaardelijke gevangenisstraf wordt beperkt tot de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Daarnaast acht zij een voorwaardelijke gevangenisstraf met een proeftijd van 3 jaren en een onvoorwaardelijke werkstraf van 240 uren passend.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de reclasseringsrapportages die over verdachte zijn uitgebracht, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging. Tevens heeft de rechtbank gelet op de LOVS-oriëntatiepunten.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan drie gevallen van oplichting. Bij twee van de drie gevallen heeft verdachte zijn slachtoffers daarbij benaderd via dating websites. De modus operandi van verdachte is in alle gevallen ongeveer gelijk. Hij gebruikt in eerste instantie een valse naam, wint het vertrouwen van zijn slachtoffers, gaat een liefdesrelatie met hen aan en vertelt hun tal van onware verhalen waaruit zou moeten blijken dat hij tijdelijk niet bij zijn geld kan. Op basis van deze verhalen gaan zijn slachtoffers over tot de afgifte van geldbedragen aan verdachte. Het gaat hierbij in de zaken van aangeefsters [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 3] om oplichting gedurende een lange periode en om aanzienlijke geldbedragen.
Verdachte heeft zijn slachtoffers op gewetenloze wijze geld afhandig gemaakt door bij hen diepere gevoelens van liefde op te wekken en deze vervolgens te exploiteren voor eigen gewin.
Uit de aan de rechtbank overgelegde schriftelijke slachtofferverklaringen blijkt dat verdachte door zijn malicieuze wijze van handelen de levens van zijn slachtoffers ernstig heeft beschadigd, eerst en vooral in emotionele zin. De slachtoffers kampen met schuldgevoelens en gevoelens van diepe schaamte. Daar komt de financiële schade die zij hebben geleden, nog eens bij.
De rechtbank rekent dit verdachte ten zeerste aan.
De rechtbank komt, al het bovenstaande in ogenschouw nemend, tot oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, onder aftrek van voorarrest, met een proeftijd van 5 jaren. De rechtbank komt tot oplegging van een aanzienlijk hogere straf dan door de officier van justitie is gevorderd omdat zij de eis niet passend vindt voor de bewezenverklaarde feiten.
De rechtbank constateert dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM is overschreden. De redelijke termijn is aangevangen op 18 december 2018, de dag waarop verdachte is aangehouden. De rechtbank wijst vonnis op 31 mei 2022. Uitgaande van een redelijke termijn van twee jaren is de redelijke termijn van de procedure overschreden met ruim 17 maanden.
Gelet hierop zal de rechtbank de op te leggen gevangenisstraf van 18 maanden verminderen met 2 maanden, zodat 16 maanden gevangenisstraf, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, resteert. De rechtbank acht strafvermindering van 2 maanden in dit geval voldoende recht doen aan de geconstateerde schending van de redelijke termijn.

Benadeelde partijen

De volgende personen hebben zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding:
Feit 1:
[benadeelde partij 1]tot een bedrag van € 90.055,- ter vergoeding van materiële schade (dit betreft een geldbedrag van € 90.000,- en reiskosten van € 55,-) en een bedrag van € 10.000,- ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Feit 2:
[benadeelde partij 2]tot een bedrag van € 8.339,40 ter vergoeding van materiële schade (dit betreft een geldbedrag van € 8.330,- en reiskosten van € 9,40) en een bedrag van € 1.000,- ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Feit 3:
[benadeelde partij 3]tot een bedrag van € 42.345,47 ter vergoeding van materiële schade (dit betreft een geldbedrag van € 42.258,00,- en reiskosten van € 87,47) en een bedrag van € 10.000,ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De vorderingen tot vergoeding van materiële en immateriële schade van de benadeelde partijen [benadeelde partij 1] , [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 3] kunnen worden toegewezen tot de gevorderde bedragen en onder oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft primair bepleit dat de vorderingen van de benadeelde partijen, gelet op de bepleite vrijspraak voor de feiten 1, 2 en 3, niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard.
Subsidiair heeft de raadsvrouw de vorderingen betwist en ten aanzien van de vorderingen tot vergoeding van geleden materiële schade bepleit dat de hoogte van de geleden schade door de rechtbank wordt geschat, waarbij rekening dient te worden gehouden met kosten die binnen een relatie gebruikelijk zijn. De vorderingen tot vergoeding van geleden immateriële schade dienen, voor zover deze voldoende zijn onderbouwd, te worden gematigd.
Oordeel van de rechtbank
Feit 1:
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij
[benadeelde partij 1]de gestelde schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder feit 1 bewezen verklaarde. De vordering, waarvan de hoogte onvoldoende door verdachte is betwist, zal daarom worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 27 september 2017. Voor verrekening van “in een relatie gebruikelijke kosten” zoals door de verdediging bepleit, ziet de rechtbank geen enkele aanleiding.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
De benadeelde partij heeft daarnaast vergoeding van immateriële schade gevorderd. Indien geen sprake is van lichamelijk letsel, zoals in dit geval, kan op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek slechts een vergoeding voor immateriële schade worden toegekend indien de benadeelde partij in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast. Geestelijk letsel kan pas worden aangemerkt als aantasting van de persoon, indien de psychische gevolgen voldoende ernstig zijn.
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder feit 1 bewezen verklaarde. Gebruikmakend van haar schattingsbevoegdheid ex artikel 6:97 van het Burgerlijk Wetboek schat de rechtbank de hoogte van de schade op € 5.000,-. De rechtbank zal de vordering tot dit bedrag toewijzen en voor het overige deel afwijzen.
Feit 2:
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij
[benadeelde partij 2]de gestelde schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder feit 2 bewezen verklaarde. De vordering, waarvan de hoogte onvoldoende door verdachte is betwist, zal daarom worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 18 december 2018. Voor verrekening van “in een relatie gebruikelijke kosten” zoals door de verdediging bepleit, ziet de rechtbank geen enkele aanleiding.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
De benadeelde partij heeft daarnaast vergoeding van immateriële schade gevorderd. Indien geen sprake is van lichamelijk letsel, zoals in dit geval, kan op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek slechts een vergoeding voor immateriële schade worden toegekend indien de benadeelde partij in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast. Geestelijk letsel kan pas worden aangemerkt als aantasting van de persoon, indien de psychische gevolgen voldoende ernstig zijn.
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder feit 2 bewezen verklaarde. Gebruikmakend van haar schattingsbevoegdheid ex artikel 6:97 van het Burgerlijk Wetboek schat de rechtbank de hoogte van de schade op € 1.000,-. De rechtbank zal de vordering tot dit bedrag toewijzen.
Feit 3:
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij
[benadeelde partij 3]de gestelde schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder feit 3 bewezen verklaarde. De vordering, waarvan de hoogte onvoldoende door verdachte is betwist, zal daarom worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 september 2017. Voor verrekening van “in een relatie gebruikelijke kosten” zoals door de verdediging bepleit, ziet de rechtbank geen enkele aanleiding.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
De benadeelde partij heeft daarnaast vergoeding van immateriële schade gevorderd. Indien geen sprake is van lichamelijk letsel, zoals in dit geval, kan op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek slechts een vergoeding voor immateriële schade worden toegekend indien de benadeelde partij in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast. Geestelijk letsel kan pas worden aangemerkt als aantasting van de persoon, indien de psychische gevolgen voldoende ernstig zijn.
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder feit 3 bewezen verklaarde. Gebruikmakend van haar schattingsbevoegdheid ex artikel 6:97 van het Burgerlijk Wetboek schat de rechtbank de hoogte van de schade op € 5.000,-. De rechtbank zal de vordering tot dit bedrag toewijzen en voor het overige deel afwijzen.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f en 326 van het Wetboek van Strafrecht. Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 4 is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, onder 2 en onder 3 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 16 maanden.

Bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte, groot 6 maandenniet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op
5 jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Ten aanzien van feit 1:
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[benadeelde partij 1]toe tot het hierna te noemen bedrag en veroordeelt verdachte om aan
[benadeelde partij 1]te betalen:
  • het bedrag van
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 27 september 2017 tot de dag van algehele voldoening;
  • de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerleggingvan deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.

Wijst de vordering van [benadeelde partij 1] voor het overige af.

Legt aan verdachte de verplichting op om ten behoeve van het slachtoffer
[benadeelde partij 1]aan de staat te betalen een bedrag van € 95.055,- (zegge: vijfennegentigduizend en vijfenvijftig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 27 september 2017 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit € 90.055,- aan materiële schade en € 5.000,- aan immateriële schade.
Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat gijzeling voor de duur van 365 dagen kan worden toegepast. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat als verdachte voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.
Ten aanzien van feit 2:
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[benadeelde partij 2]toe tot het hierna te noemen bedrag en veroordeelt verdachte om aan
[benadeelde partij 2]te betalen:
  • het bedrag van
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 18 december 2018 tot de dag van algehele voldoening;
  • de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerleggingvan deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op om ten behoeve van het slachtoffer
[benadeelde partij 2]aan de staat te betalen een bedrag van € 9.339,40 (zegge: negenduizend driehonderd negenendertig euro en veertig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 18 december 2018 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit € 8.339,40 aan materiële schade en € 1.000,- aan immateriële schade.
Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat gijzeling voor de duur van 81 dagen kan worden toegepast. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat als verdachte voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.
Ten aanzien van feit 3:
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[benadeelde partij 3]toe tot het hierna te noemen bedrag en veroordeelt verdachte om aan
[benadeelde partij 3]te betalen:
  • het bedrag van
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 19 september 2017 tot de dag van algehele voldoening;
  • de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerleggingvan deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.

Wijst de vordering van [benadeelde partij 3] voor het overige af.

Legt aan verdachte de verplichting op om ten behoeve van het slachtoffer
[benadeelde partij 3]aan de staat te betalen een bedrag van € 47.345,47 (zegge: zevenenveertigduizend driehonderd vijfenveertig euro en zevenenveertig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 september 2017 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit € 42.345,47 aan materiële schade en € 5.000,- aan immateriële schade.
Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat gijzeling voor de duur van 271 dagen kan worden toegepast. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat als verdachte voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J.B. Holsink, voorzitter, mr. R. Depping en mr. M.A.A. van Capelle, rechters, bijgestaan door mr. A.D. Vermeer, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 31 mei 2022.
Mr. M.J.B. Holsink is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.