ECLI:NL:RBNNE:2022:1751

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
31 mei 2022
Publicatiedatum
31 mei 2022
Zaaknummer
18/308704-21
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag en mishandeling met een mes en duwen

Op 31 mei 2022 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, geboren in 2003, die wordt beschuldigd van poging tot doodslag en mishandeling. De zaak betreft twee incidenten: de eerste op 12 november 2021, waarbij de verdachte met een mes meerdere steekbewegingen heeft gemaakt in de richting van [slachtoffer 1] in Groningen, en de tweede op 24 oktober 2021, waarbij hij [slachtoffer 2] heeft mishandeld. Tijdens de zitting op 17 mei 2022 heeft de verdachte verklaard dat hij ruzie kreeg met [slachtoffer 1] en dat hij een mes bij zich had. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk heeft geprobeerd [slachtoffer 1] van het leven te beroven, maar dat de uitvoering van dit voorgenomen misdrijf niet is voltooid. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van het medeplegen van de mishandeling van [slachtoffer 2], maar heeft de subsidiair ten laste gelegde mishandeling wel bewezen verklaard. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een jeugddetentie van 270 dagen, waarvan 222 dagen voorwaardelijk, en heeft bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder behandeling en toezicht door de jeugdreclassering. Daarnaast zijn er vorderingen van benadeelde partijen toegewezen, waarbij [slachtoffer 1] een schadevergoeding van € 3.086,38 ontvangt en de vordering van [slachtoffer 2] niet-ontvankelijk is verklaard.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht Locatie
Groningen
parketnummer 18/308704-21
ter terechtzitting gevoegd parketnummer 18/033061-21
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 31 mei 2022 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 2003 te [geboorteplaats] , wonende te [straatnaam] , [woonplaats] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 17 mei 2022.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. J. Boelstra, advocaat te Groningen.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. I. Kluiter.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
(in de zaak met parketnummer 18/308704-21)
hij op of omstreeks 12 november 2021, in de gemeente Groningen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven, met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp, een of meerdere steekbewegingen heeft gemaakt in de richting van de buik, althans het bovenlichaam, van die [slachtoffer 1] en/of met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp, in de be(e)n(en) van die [slachtoffer 1] heeft gestoken/gesneden en/of die [slachtoffer 1] met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp, heeft geslagen, althans heeft geraakt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 12 november 2021, in de gemeente Groningen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp, een of meerdere steekbewegingen heeft gemaakt in de richting van de buik, althans het bovenlichaam, van die [slachtoffer 1] en/of met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp, in de be(e)n(cn) van die [slachtoffer 1] heeft gestoken/gesneden en/of die [slachtoffer 1] met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp, heeft geslagen, althans heeft geraakt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(in de zaak met parketnummer 18/033061-21)
hij op of omstreeks 24 oktober 2021, in de gemeente Groningen, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
  • voornoemde [slachtoffer 2] heeft/hebben geduwd, en/of
  • voornoemde [slachtoffer 2] naar de grond heeft/hebben gewerkt, en/of- voornoemde [slachtoffer 2] meermalen, althans eenmaal, onder meer terwijl die op de grond lag, tegen het hoofd en/of tegen overige delen van het lichaam heeft/hebben geschopt en/of getrapt en/of geslagen en/of gestompt, en/of - op de hand van die [slachtoffer 2] heeft/hebben gestampt en/of gesprongen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 24 oktober 2021, in de gemeente Groningen,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, [slachtoffer 2] heeft mishandeld door
  • voornoemde [slachtoffer 2] te duwen, en/of
  • voornoemde [slachtoffer 2] naar de grond te werken, en/of
  • voornoemde [slachtoffer 2] meermalen, althans eenmaal, onder meer terwijl dieop de grond lag, tegen het hoofd en/of tegen overige delen van het lichaam te schoppen en/of te trappen en/of te slaan en/of te stompen, en/of - op de hand van die [slachtoffer 2] te stampen en/of te springen.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat zowel hetgeen verdachte onder parketnummer 18/308704-21 primair ten laste is gelegd als hetgeen hem onder parketnummer 18/033061-21 primair ten laste is gelegd wettig en overtuigend kan worden bewezen. Ten aanzien van het onder parketnummer 18/033061-21 primair ten laste gelegde heeft zij daartoe in het bijzonder aangevoerd dat er tussen verdachte en zijn medeverdachte sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking en dat zij, met de door hen verrichte geweldshandelingen, voorwaardelijk opzet hebben gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan het slachtoffer.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van hetgeen hem onder parketnummer 18/308704-21 primair ten laste is gelegd, nu hij geen opzet – ook niet in voorwaardelijke vorm – heeft gehad op de dood van het slachtoffer. Ten aanzien van hetgeen verdachte onder voornoemd parketnummer subsidiair ten laste is gelegd, heeft de raadsvrouw geen bewijsverweer gevoerd.
Ten aanzien van hetgeen verdachte onder parketnummer 18/033061-21 primair ten laste is gelegd, heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat verdachte hiervan dient te worden vrijgesproken. De subsidiair ten laste gelegde mishandeling kan volgens de raadsvrouw wel wettig en overtuigend worden bewezen, met dien verstande dat er geen sprake is van medeplegen en daarnaast dat deze mishandeling door verdachte enkel bestond uit het duwen en het geven van een klap aan het slachtoffer.
Oordeel van de rechtbank

In de zaak met parketnummer 18/308704-21

De rechtbank past ten aanzien van het hierna onder primair bewezen verklaarde de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte op de terechtzitting van 17 mei 2022 afgelegde verklaring, voor zoverinhoudende:
Op 12 november 2021 was ik bij het Alfa College te Groningen. Ik heb daar ruzie gekregen met [slachtoffer 1] . Ik had een mes bij me en tijdens de ruzie met [slachtoffer 1] heb ik het mes in mijn hand gehad.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van 13 november 2021,opgenomen op p. 1 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2021310288 d.d. 20 januari 2022, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 1] :
V: Waar wil je aangifte van doen?
A: Wat er is gebeurd. In de tweede pauze ging ik naar buiten en toen kwam hij aan op zijn motor. Hij zei dat ik moest komen, maar dat wilde ik niet. Hij viel mij toen aan met een mes. Hij stak mij eerst in mijn linker bovenbeen. Toen viel ik en lag ik op de grond en probeerde ik mijzelf te verdedigen. Ik trapte om hem van mij af te houden zodat ik niet nog een keer gestoken zou worden. Toen ben ik nog een keer gestoken in mijn andere, rechter, bovenbeen. Toen ging hij snel weg op zijn motor.
V: Heeft hij ook geprobeerd ergens anders te steken?
A: Ja, hij heeft mij ook geprobeerd in mijn buik te steken. Ik heb mij verweerd dus dat lukte niet. Toen
heeft hij mij in mijn been gestoken. Hij heeft mij doelbewust aangevallen en gestoken. V: Wie is degene die jou heeft gestoken?
A: Hij zit bij mij in de klas. Hij heet [verdachte] .
V: Hoe vaak heeft hij gestoken/geprobeerd te steken?
A: Meer dan 5 mislukte pogingen. Uiteindelijk is het hem toch gelukt om mij twee keer te steken.
3. Een schriftelijk bescheid, te weten een brief van drs. ing. T. van Mesdag, coördinerend forensischarts GGD Groningen, van 27 december 2021, inhoudende opgevraagde medische informatie:
Betreft: [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedatum] 2004.
Betrokkene werd naar aanleiding van het door u genoemde steek-/geweldsincident op 12 november 2021 onderzocht en behandeld op de spoedeisende hulp van het UMCG. De volgende letsels zijn geconstateerd:
Op het linker bovenbeen een steekwond van circa 3 centimeter, op het rechter bovenbeen een steekwond van ongeveer 1 1/2 centimeter. De beide wonden lopen door tot onder het spiervlies. De wonden werden op de spoedeisende hulpafdeling gehecht onder lokale verdoving. Het spiervlies en de onderhuidse lagen werden apart gehecht, daarna de huid.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 13 november 2021,opgenomen op pagina 31 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als relaas van de verbalisant:
Ik, verbalisant, ontving camerabeelden van een beveiligingscamera van het Alfa College te Groningen. Ik, verbalisant, zag op de beelden een persoon in de rechterbovenhoek in beeld komen lopen. Deze jongen zal ik verder aanduiden als Jongen1. Ik zag verder onder meer het volgende op de camerabeelden:
12:43:33 uur- Jongen1 loopt naar het slachtoffer toe en verdwijnt hierbij even uit zicht doordat het slachtoffer voor hem staat.
12:43:36 uur- Verschillende omstanders schrikken kennelijk en nemen afstand van Jongen1 en het slachtoffer.
12:43:39 uur- Op de bewegende beelden is zichtbaar dat er kennelijk een schermutseling ontstaat tussen Jongen1 en het slachtoffer. Te zien is dat Jongen1 enkele felle lichaamsbewegingen maakt waarna het slachtoffer achteruit deinst.
12:43:40 uur- Jongen1 maakt enkele keren met beide armen zwaaiende beweging in de richting van het slachtoffer.
12:43:44 uur- Jongen1 maakt met zijn rechterarm een slaande/steekbeweging naar het bovenlichaam van het slachtoffer. Het slachtoffer valt achterover en komt op zijn rug te liggen.
12:43:47 uur- Jongen1 maakt met zijn rechterarm een slaande/steekbeweging in de richting van het bovenlichaam van het slachtoffer terwijl hij op nog de grond ligt.
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige van 19 november 2021, opgenomen op pagina 77 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [getuige 1] :
V: Hoe vaak heeft de dader met het mes een beweging naar het slachtoffer gemaakt? A: Drie keer.
V: Waar richtte hij toen op?
O: Getuige wijst haar rechter onderbuik aan.
V: Waar werd het slachtoffer geraakt?
A: Wat ik heb gezien dit gedeelte.
O: Getuige wijst de voorzijde van haar rechterheup aan.
A: De dader werd [verdachte] genoemd.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
De verklaring van verdachte dat hij hoogstens een swingende beweging heeft gemaakt met het mes dat hij in zijn hand had en daarbij de aangever per ongeluk echt heeft geraakt, wordt door de gebezigde bewijsmiddelen weerlegd.
De rechtbank is op grond van die bewijsmiddelen dan ook van oordeel dat verdachte meermalen met een mes heeft gestoken in de richting van de buik van aangever en hem meermalen met het mes in zijn bovenbenen heeft gestoken.
Het met een mes steken in de richting van de buik, verricht op de wijze zoals verdachte dat heeft gedaan, brengt naar algemene ervaringsregels een aanmerkelijke kans met zich dat het slachtoffer ten gevolge daarvan komt te overlijden. In de buik bevinden zich immers allerlei vitale organen.
Nu het algemene ervaringsregels betreft heeft iedereen, dus ook de verdachte, wetenschap van het bestaan van deze aanmerkelijke kans.
De rechtbank is van oordeel dat de verdachte voornoemde aanmerkelijke kans ook bewust heeft aanvaard. Het steken in de richting van de buikstreek moet immers naar zijn uiterlijke
verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer te zijn gericht op de dood van het slachtoffer [slachtoffer 1] dat het niet anders kan dan dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans op dit gevolg heeft aanvaard en het opzet van de verdachte is dan ook in voorwaardelijke zin daarop gericht geweest. Dat het mes tijdens de worsteling, slechts de benen van aangever heeft geraakt, is een toevallige gelukkige omstandigheid die niet aan de verdachte is te danken.
De rechtbank acht de primair ten laste gelegde poging tot doodslag dan ook wettig en overtuigend bewezen.

In de zaak met parketnummer 18/033061-21

Vrijspraak medeplegen
Bij haar oordeel met betrekking tot de vraag of sprake is geweest van medeplegen, gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Nadat verdachte eerst zelf geduwd en geslagen werd door aangever [slachtoffer 2] , heeft hij hem eenmaal teruggeduwd en geslagen. Uit het dossier blijkt dat verdachte vrijwel niet deel heeft genomen aan de geweldshandelingen die daarna door medeverdachte [naam] zijn verricht, waarbij aangever veelvuldig en met kracht tegen zijn hoofd en lichaam werd geslagen en geschopt. Zo verklaren zowel aangever als getuige [getuige 2] dat het vooral medeverdachte [naam] is geweest die fors geweld heeft toegepast jegens aangever, hetgeen bovendien wordt bevestigd door medeverdachte [naam] zelf.
Gelet hierop is de rechtbank dan ook van oordeel dat geen sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn medeverdachte [naam] en dat verdachte daarom moet worden vrijgesproken van het medeplegen. Dit betekent dat de rechtbank bij het hierna volgende oordeel over de door verdachte verrichte geweldshandelingen – het geven van een duw en een klap – en de juridische kwalificatie die daaraan moet worden gegeven, het handelen van medeverdachte [naam] buiten beschouwing laat.
Vrijspraak van het primair ten laste gelegde
Het geven van een duw en een klap, op de wijze zoals verdachte heeft gedaan, is onvoldoende om te kunnen oordelen dat er een aanmerkelijke kans was dat het slachtoffer ten gevolge hiervan zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. De rechtbank spreekt verdachte dan ook vrij van het primair ten laste gelegde.
Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde
De subsidiair ten laste gelegde mishandeling acht de rechtbank wel wettig en overtuigend bewezen en zij volstaat ten aanzien van dit subsidiair bewezen verklaarde met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, nu verdachte het hierna bewezen verklaarde duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend.
Deze opgave luidt als volgt:
de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 17 mei 2022;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van 15 november 2021,opgenomen op pagina 9 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2022012398 d.d. 14 januari 2022, inhoudende de verklaring van [slachtoffer 2] .

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het onder parketnummer 18/308704-21 primair ten laste gelegde en het onder parketnummer 18/033061-21 subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
(in de zaak met parketnummer 18/308704-21)
primair.
hij op 12 november 2021, in de gemeente Groningen, ter uitvoering
van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven, met een mes, meerdere steekbewegingen heeft gemaakt in de richting van de buik van die [slachtoffer 1] en met een mes, in de benen van die [slachtoffer 1] heeft gestoken/gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(in de zaak met parketnummer 18/033061-21)
subsidiair.
hij op 24 oktober 2021, in de gemeente Groningen,
[slachtoffer 2] heeft mishandeld door
  • voornoemde [slachtoffer 2] te duwen, en
  • voornoemde [slachtoffer 2] eenmaal tegen het hoofd te slaan.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde Het bewezen verklaarde levert op:

(in de zaak met parketnummer 18/308704-21) primair. poging tot doodslag

(in de zaak met parketnummer 18/033061-21) subsidiair. mishandeling

Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden berecht volgens het jeugdstrafrecht. Zij heeft vervolgens gevorderd dat verdachte ter zake van het onder parketnummer 18/308704-21 primair ten laste gelegde en het onder parketnummer 18/033061-21 primair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 270 dagen (met aftrek van voorarrest), waarvan 222 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren en met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden zoals die nu ook gelden in het kader van de schorsing van de voorlopige hechtenis van verdachte (met uitzondering van de bijzondere voorwaarde die ziet op de elektronische monitoring van verdachte). De officier van justitie heeft voorts gevorderd dat aan verdachte, naast voornoemde jeugddetentie, een onvoorwaardelijke werkstraf en de leerstraf ‘So Cool regulier' worden opgelegd.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich eveneens op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden berecht volgens het jeugdstrafrecht en ervoor gepleit om te volstaan met het opleggen van een stevige voorwaardelijke straf aan verdachte in de vorm van een voorwaardelijke jeugddetentie dan wel een voorwaardelijke werkstraf.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en de over hem opgemaakte rapportages, het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsvrouw.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich in een relatief korte periode schuldig gemaakt aan een tweetal nare geweldsdelicten. Eén keer heeft verdachte een leeftijdsgenoot mishandeld door een duw en een klap uit te delen en het meest recente feit betreft een poging tot doodslag, waarbij verdachte het slachtoffer – een klasgenoot – meermalen met een mes heeft gestoken. Met zijn handelen heeft verdachte een grove inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de slachtoffers en hun niet alleen letsel, maar ook een ontzettend nare ervaring bezorgd. Dit zijn ernstige strafbare feiten.
De rechtbank rekent dit alles verdachte aan en overweegt dat voornoemde feiten de oplegging van een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van substantiële duur in beginsel dan ook rechtvaardigen.
Bij het bepalen van de strafmaat zal de rechtbank echter ook rekening houden met de persoon van verdachte.
Ten aanzien van de persoon van verdachte heeft de rechtbank kennis genomen van het door
Verslavingszorg Noord Nederland (hierna: de VNN) omtrent verdachte opgemaakte reclasseringsrapport d.d. 22 april 2022. Uit dit rapport blijkt dat verdachte binnen de woonvoorziening van [instelling] , alwaar hij inmiddels al geruime tijd woonachtig is, heel goed functioneert en in het geheel niet bekend staat als agressief. Het delictgedrag kwam in die zin ook als een verrassing en lijkt voornamelijk te zijn ingegeven door een acute situatie van angst en stress en het onvermogen om daar op dat moment op een andere – juiste – wijze mee om te gaan. De reclassering schat het recidiverisico in als uiterst klein en adviseert de rechtbank om verdachte, gezien de uitkomsten van het wegingskader adolescentenstrafrecht, te berechten volgens het jeugdstrafrecht, en daarnaast, om hem te veroordelen tot een deels voorwaardelijke straf met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden zoals geformuleerd in het reclasseringsrapport.
De deskundige van de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering (de jeugdreclasseringsinstantie die in het kader van de schorsing van de voorlopige hechtenis bij verdachte betrokken is), P. Verdoorn, heeft ter terechtzitting aangegeven dat hij verdachte, nadat dit om onbekende redenen nog niet was gebeurd, recentelijk alsnog heeft aangemeld voor behandeling bij de AFPN en dat hij daar nu op de wachtlijst staat. Daarnaast heeft de deskundige de rechtbank in overweging gegeven om verdachte niet alleen de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de VNN op te leggen, maar om hierbij aansluiting te zoeken bij de bijzondere voorwaarden zoals die thans gelden in het kader van de schorsing van de voorlopige hechtenis van verdachte, met uitzondering van de bijzondere voorwaarde omtrent de elektronische monitoring van verdachte. Tot slot heeft de deskundige aangegeven dat verdachte ook zou kunnen profiteren van de leerstraf ‘So Cool regulier’.
De rechtbank onderschrijft allereerst de conclusie van de VNN met betrekking tot de toepassing van het jeugdstrafrecht en neemt deze over. Bij het bepalen van de straf zal de rechtbank derhalve op grond van artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) het jeugdstrafrecht toepassen, zoals ook door de officier van justitie is gevorderd.
De rechtbank heeft, evenals de deskundigen, oog voor het feit dat verdachte het heel goed doet en dat hij zich bovendien al bijna vijf maanden lang goed aan zijn schorsingsvoorwaarden houdt, welke voorwaarden onder andere bestaan uit het meewerken aan elektronische controle. Gelet op deze ontwikkelingen is de rechtbank van oordeel dat het opleggen van een langere onvoorwaardelijke jeugddetentie dan de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, niet in het belang is van de ontwikkeling van verdachte. De rechtbank acht het wel van belang van belang dat verdachte blijft meewerken met de jeugdreclassering en zal om die reden, en om hem te weerhouden van het plegen van nieuwe strafbare feiten, een forse voorwaardelijke jeugddetentie opleggen.
De rechtbank kan zich daarnaast ook goed vinden in hetgeen de deskundige van de jeugdreclassering ter terechtzitting heeft geadviseerd omtrent de eventueel op te leggen bijzondere voorwaarden en de leerstraf ‘So Cool regulier’. Zeker nu de behandeling van verdachte bij de AFPN nog niet van de grond is gekomen, is de rechtbank van oordeel dat verdachte van deze leerstraf kan profiteren.
Alles afwegende is de rechtbank daarom van oordeel dat aan verdachte een jeugddetentie moet worden opgelegd voor de duur van 270 dagen (met aftrek van voorarrest), waarvan 222 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren en met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden zoals die thans ook gelden in het kader van de schorsing van de voorlopige hechtenis (met uitzondering van de elektronische monitoring), welke bijzondere voorwaarden tot doel hebben het gedrag van verdachte te beïnvloeden en herhaling te voorkomen. Dit betekent dat verdachte niet terug hoeft naar de jeugdinrichting. Daarnaast zal de rechtbank verdachte de leerstraf ‘So Cool regulier’ opleggen voor de duur van 40 uren.
De rechtbank wijkt hiermee af van de eis van de officier van justitie, nu zij minder bewezen acht en tevens van oordeel is dat met voornoemde straf, in dit geval, voldoende recht wordt gedaan aan de ernst van de bewezen verklaarde strafbare feiten.

Benadeelde partij

De volgende personen hebben zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding:
(in de zaak met parketnummer 18/308704-21)
[slachtoffer 1], tot een bedrag van € 86,38 ter zake van materiële schade en € 5.000,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan;
(in de zaak met parketnummer 18/033061-21)
[slachtoffer 2], tot een bedrag van € 1.604,48 ter vergoeding van materiële schade en
€ 1.500,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
(in de zaak met parketnummer 18/308704-21)
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] kan worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en zij heeft de rechtbank verzocht om de gijzeling op nihil te stellen.
(in de zaak met parketnummer 18/033061-21)
Ten aanzien van de gevorderde materiële schade heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat benadeelde partij [slachtoffer 2] in dit deel van de vordering nietontvankelijk dient te worden verklaard.
Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat deze kan worden toegewezen.
De officier van justitie van justitie is concluderend dan ook van oordeel dat de vordering van benadeelde partij [slachtoffer 2] kan worden toegewezen tot een bedrag van in totaal € 1.500,00, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en zij heeft de rechtbank verzocht om de gijzeling op nihil te stellen. In het overige deel van de vordering dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Standpunt van de verdediging
(in de zaak met parketnummer 18/308704-21)
De raadsvrouw heeft geen verweer gevoerd tegen toewijzing van de door benadeelde partij [slachtoffer 1] gevorderde materiële schade. Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade heeft zij de rechtbank verzocht het toe te wijzen bedrag te matigen.
(in de zaak met parketnummer 18/033061-21)
De raadsvrouw heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering van benadeelde partij [slachtoffer 2] dient te worden afgewezen. Subsidiair heeft zij zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in deze vordering en meer subsidiair, indien de rechtbank toch tot enige toewijzing mocht komen, heeft zij de rechtbank verzocht het toe te wijzen bedrag te matigen.
Oordeel van de rechtbank
(in de zaak met parketnummer 18/308704-21)
De rechtbank is van oordeel dat de vordering van benadeelde partij [slachtoffer 1] , voor zover deze betrekking heeft op de materiële schade, geheel kan worden toegewezen.
Ten aanzien van de gevorderde immateriële schadevergoeding overweegt de rechtbank dat voldoende aannemelijk is geworden dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het primair bewezen verklaarde.
Gebruikmakend van haar schattingsbevoegdheid ex. artikel 6:97 van het Burgerlijk Wetboek stelt de rechtbank de hoogte van de schade vast op € 3.000,00. Hierbij is rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen verklaarde feit, de aard en de ernst van de gevolgen daarvan voor de benadeelde partij en de bedragen die rechters in vergelijkbare gevallen aan smartengeld plegen toe te kennen.
Dit betekent dat de rechtbank de vordering gedeeltelijk zal toewijzen tot een bedrag van
€ 3.086,38, bestaande uit € 86,38 materiële schade en € 3.000,00 immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 12 november 2021. De rechtbank bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige in haar vordering niet-ontvankelijk is.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden, waarbij de rechtbank zal bevelen dat de gijzeling op nihil wordt gesteld.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
(in de zaak met parketnummer 18/033061-21)
De rechtbank is van oordeel dat de vordering van benadeelde partij [slachtoffer 2] , voor zover deze betrekking heeft op de materiële schade, onvoldoende is onderbouwd.
Daarnaast levert de beoordeling van de gevorderde immateriële schadevergoeding naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding op, nu er blijkens het dossier en de behandeling ter terechtzitting wellicht ook sprake is geweest van enige thans niet te kwantificeren mate van eigen schuld aan de zijde van de benadeelde partij en daarnaast een rol speelt dat de rechtbank een groot deel van de tegen de benadeelde partij gepleegde geweldshandelingen niet aan verdachte toerekent.
De rechtbank zal de benadeelde partij in de gehele vordering dan ook niet-ontvankelijk verklaren. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 36f, 45, 77c, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 287 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder parketnummer 18/033061-21 primair ten laste is gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder parketnummer 18/308704-21 primair ten laste gelegde en het onder parketnummer 18/033061-21 subsidiair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een jeugddetentie voor de duur van 270 dagen.

Bepaalt dat van deze jeugddetentie een gedeelte, groot
222 dagenniet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op twee jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de hierna te noemen voorwaarden niet heeft nageleefd.
Beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie geheel in mindering zal worden gebracht.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
1. dat veroordeelde zich blijft melden bij de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en
Jeugdreclassering, en dat hij zich daarna zal blijven melden zo lang en zo frequent als deze instelling dat noodzakelijk acht;
2. dat veroordeelde zich laat behandelen door Accare of een soortgelijke zorgverlener, te bepalendoor de jeugdreclassering. De behandeling start zo snel mogelijk en duurt zolang de
jeugdreclassering dat nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
3. dat veroordeelde verblijft bij [instelling] of een andere instelling voor beschermd wonen, te bepalendoor de jeugdreclassering. Het verblijf is reeds gestart en duurt zolang de jeugdreclassering dat nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de jeugdreclassering voor hem heeft opgesteld;
4. dat veroordeelde op geen enkele wijze – direct of indirect – contact heeft of zoekt met [slachtoffer1] , geboren op [geboortedatum] 2004, zolang de jeugdreclassering dit verbod nodig acht;
5. dat veroordeelde meewerkt aan dagbesteding ten behoeve van het houden van structuur.Dagbesteding kan zowel betaalde als onbetaalde werkzaamheden, alsmede het volgen van een opleiding inhouden.
Geeft aan de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering, een gecertificeerde instelling die jeugdreclassering uitvoert, opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen vaneen of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking zal verlenen aan het jeugdreclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot enmet het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de jeugdreclassering zo vaak en zolang als de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
een taakstraf, bestaande uit een leerstraf, te weten het volgen van ‘So Cool regulier’ voor de duur van 40 uren.
Het leerproject moet plaatsvinden binnen 9 maanden.
Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de leerstraf niet naar behoren verricht, vervangende jeugddetentie voor de duur van 20 dagen zal worden toegepast.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden.
Ten aanzien van 18/308704-21, primair:
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 1]toe tot na te melden bedrag en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van €
3.086,38 (zegge: drieduizend zesentachtig euro en achtendertig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 12 november 2021.
Bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer 1] voor het overige in haar vordering niet ontvankelijk is en dat dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1] te betalen een bedrag van € 3.086,38 (zegge: drieduizend zesentachtig euro en achtendertig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 12 november 2021.
Dit bedrag bestaat uit € 86,38 aan materiële schade en € 3.000,00 aan immateriële schade.
Beveelt, voor het geval dat de verdachte niet volledig betaalt, dat gijzeling voor de duur van 0 dagen kan worden toegepast.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1] daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Ten aanzien van 18/033061-21:
Bepaalt dat de benadeelde partij
[slachtoffer 2]in de vordering niet-ontvankelijk is en dat deze vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Bepaalt dat deze benadeelde partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. S. Zwarts, voorzitter, tevens kinderrechter, mr. M.S. van der Kuijl en mr. H.J. Schuth, rechters, bijgestaan door mr. L. van der Weide, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 31 mei 2022.