ECLI:NL:RBNNE:2022:1750

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
19 mei 2022
Publicatiedatum
31 mei 2022
Zaaknummer
18/163091-20
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor hennepteelt en aanwezig hebben van een jammer met vrijspraak van diefstal van elektriciteit

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 19 mei 2022 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van hennepteelt, diefstal van elektriciteit en het in bezit hebben van een jammer. De verdachte was gedurende een langere periode betrokken bij een hennepkwekerij, waar in totaal 362 hennepplanten werden aangetroffen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, door zijn betrokkenheid bij de hennepteelt, bijdroeg aan het illegale hennepcircuit en de daaraan gerelateerde criminaliteit, wat de volksgezondheid in gevaar brengt. De verdachte had ook een jammer in zijn bezit, vermoedelijk om zijn activiteiten te verhullen. De rechtbank achtte de betrokkenheid van de verdachte bij de hennepteelt bewezen, maar sprak hem vrij van de diefstal van elektriciteit, omdat er onvoldoende bewijs was dat hij betrokken was bij het wegnemen van de elektriciteit. De rechtbank legde een taakstraf van 60 uren op, met een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden en een proeftijd van drie jaren. De vordering van de benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard, omdat het feit niet bewezen was. De rechtbank besloot ook dat de in beslag genomen goederen, waaronder de jammer en hennepplanten, onttrokken worden aan het verkeer.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/163091-20
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 19 mei 2022 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1989 te [geboorteplaats] ,
Wonende te [straatnaam 1] , [woonplaats] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 14 april 2022. Het onderzoek ter terechtzitting is gesloten op 12 mei 2022.
Verdachte is ter zitting van 14 april 2022 verschenen, bijgestaan door mr. B.P.M. Canoy, advocaat te Leeuwarden. Ter terechtzitting van 12 mei 2022 zijn beiden niet verschenen. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting van 14 april 2022 vertegenwoordigd door mr. R.G. de Graaf, en ter terechtzitting van 12 mei door mr. H.J. Veen.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1
hij in of omstreeks 1 september 2019 tot en met 25 mei 2020 te [plaats 1] , gemeente Opsterland, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan de [straatnaam 2] ) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 362 hennepplanten, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval (telkens) een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet;
2
hij in of omstreeks 1 september 2019 tot en met 25 mei 2020 te [plaats 1] , gemeente Opsterland, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, 67.147 kWh, in elk geval een hoeveelheid elektriciteit, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [benadeelde partij] ., in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat/die weg te nemen elektriciteit onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door de zegel(s) van de hoofdaansluitkast te verbreken, in elk geval door middel van braak en/of verbreking;
3
hij op of omstreeks 29 juni 2020 te [plaats 1] , gemeente Opsterland, althans in Nederland, al dan niet opzettelijk, een of meer radioapparaten, te weten een jammer/stoorzender, heeft aangelegd, geheel of gedeeltelijk aangelegd aanwezig heeft gehad en/of heeft gebruikt, terwijl voor het gebruik ervan aan de houder van die radioapparaten geen vergunning voor het gebruik van frequentieruimte was verleend op grond van hoofdstuk 3 van de Telecommunicatiewet;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 29 juni 2020 te [plaats 1] , gemeente Opsterland, althans in Nederland, met het oogmerk daarmee opzettelijk enig geautomatiseerd werk of enig werk voor telecommunicatie te vernielen, te beschadigen of onbruikbaar te maken, een stoornis in de gang of in de werking van zodanig werk te veroorzaken, of een ten opzichte van zodanig werk genomen veiligheidsmaatregel te verijdelen, een jammer/stoorzender, althans een technisch hulpmiddel dat hoofdzakelijk geschikt is gemaakt en/of ontworpen tot het plegen van (een) zodanig(e) bovenomschreven misdrijf/misdrijven, voorhanden heeft gehad;

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het onder 1, 2 en 3 primair ten laste gelegde.
Hij heeft ten aanzien van het onder 1 en 2 ten laste gelegde aangevoerd dat uit de peilbakengegevens blijkt dat verdachte dagelijks naar de [straatnaam 2] te [plaats 1] ging. Uit de verklaringen van de buren van [straatnaam 2] en [straatnaam 2] blijkt dat ook. Er is voorts DNAmateriaal aangetroffen op een handschoen die is gevonden in de kwekerij. Het DNA-profiel komt overeen met dat van verdachte. Uit de WhatsApp-gesprekken tussen verdachte en medeverdachte [naam 1] blijkt ook dat verdachte betrokken is geweest bij een hennepkwekerij. De verklaring van verdachte dat hij wel bij een hennepkwekerij betrokken is geweest, maar dat dit niet de kwekerij in [plaats 1] was, acht de officier van justitie ongeloofwaardig. Er is voldoende wettig en overtuigend bewijs voor het medeplegen van hennepteelt. In het verlengde daarvan is er ook voldoende bewijs voor diefstal van elektriciteit, aldus de officier van justitie.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 1 en 2 ten laste gelegde. Hij heeft daartoe aangevoerd dat uit het dossier slechts blijkt dat verdachte meermalen in of bij de woning aan de [straatnaam 2] te [plaats 1] is geweest. Dat verdachte wetenschap heeft gehad van de daar aanwezige hennepkwekerij, blijkt niet uit het dossier, aldus de raadsman. Er zijn WhatsApp-gesprekken aangetroffen die wijzen op betrokkenheid bij een hennepkwekerij, maar verdachte heeft verklaard dat die gesprekken betrekking hebben op een andere hennepkwekerij die hij gezamenlijk had met [naam 1] . Uit de Whatsapp-gesprekken blijkt onvoldoende duidelijk dat deze gesprekken daadwerkelijk betrekking hebben op de aangetroffen hennepkwekerij in [plaats 1] . Verdachte dient om die reden te worden vrijgesproken van het onder 1 ten laste gelegde. In het verlengde hiervan dient verdachte ook van het onder 2 ten laste gelegde te worden vrijgesproken. Voor het onder 3 ten laste gelegde is wettig en overtuigend bewijs voorhanden, aldus de raadsman.
Oordeel van de rechtbank Bewijsmiddelen bij feit 1
De rechtbank past ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte ter zitting van 14 april 2022 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Ik ben ongeveer vijftien tot twintig keer in de woning van [naam 1] aan het adres [straatnaam 2] te [plaats 1] geweest. Ik had een [auto] .
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aantreffen hennepkwekerij d.d. 6 augustus 2020 opgenomen op pagina 344 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2020021031 d.d. 18 januari 2021, inhoudend als relaas van verbalisant:
Op 25 mei 2020 stelde ik een onderzoek in naar het adres [straatnaam 2] [plaats 1] . Na binnentreding van de woning werd een in werking zijnde hennepkwekerij aangetroffen. In totaal stonden er 362 hennepplanten. De gemiddelde hoogte van de planten was ongeveer 70 cm. Per m2 stonden er 15 hennepplanten. Planten stonden op een oppervlakte van 6,5 meter bij 3,6 meter. De plantenbakken waren gevuld met aarde. In totaal hingen er in de kweekruimte 21 assimilatielampen. In de kweekruimte bevonden zich 4 koolstoffilters. De luchtverversing en luchtafvoer werd geregeld door een aan- en afzuiginstallatie. De temperatuur in de kweekruimte bedroeg 28 graden Celsius. Ik constateerde op grond van mijn kennis en ervaring, opgedaan bij eerdere ontmantelingen van hennepkwekerijen, dat het hennepplanten waren. Ik constateerde, gezien de waargenomen uiterlijke kenmerken, kleur en vorm, en daarnaast de herkenbare geur, dat de aangetroffen planten hennepplanten waren.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 8 juni 2020,opgenomen op pagina 324 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant:
Volgens de gegevens van het RDW is verdachte [verdachte] sinds 9 april 2020 aansprakelijk voor voertuig [kenteken] . Dit betreft een witte [auto] uit 2006. In week 19 is er plaatsbepalingsapparatuur aangebracht op genoemd voertuig.
Op maandag 25 mei 2020 is er op de [straatnaam 2] te [plaats 1] een in werking zijnde hennepkwekerij aangetroffen. Sinds 10 april 2020 staat er niemand meer in de BRP ingeschreven op de [straatnaam 2] [plaats 1] . Uit analyse van de gegevens van dit baken blijkt dat genoemd voertuig zich op de volgende momenten op de [straatnaam 2] , ter hoogte van [nummer] of in de directe omgeving daarvan, bevond. 5 mei 2020: 17:05-17:30
7 mei 2020: 17:00-17:40
9 mei 2020: 16:00-16:15
11 mei 2020: 16:40-17:20
12 mei 2020: 16:40-17:55, 20:10-20:20
14 mei 2020: 16:45 - 17:45
16 mei 2020: 22:10-22:15
17 mei 2020: 18:45 - 19:15
18 mei 2020: 16:45 -17:00
19 mei 2020: 16:45 - 16:55
20 mei 2020: 23:30 - 23:55
21 mei 2020: 12:10-12:40
22 mei 2020: 17:45-18:10
23 mei 2020: 16:00 - 16:15
24 mei 2020: 20:00-20:10
Op nagenoeg alle hierboven genoemde dagen blijkt uit de gegevens dat het voertuig ’s nachts op de [straatnaam 3] in [plaats 2] , ter hoogte van [nummer] was. Ook gedurende de dag komt het veelvuldig voor dat het voertuig op de [straatnaam 3] in [plaats 2] , ter hoogte van [nummer] was. Verdachte [verdachte] staat ingeschreven op de [straatnaam 3] te [plaats 2] .
Het team Observatie & Techniek van de politie Noord Nederland heeft op 15 mei 2020 vastgesteld dat verdachte [verdachte] gebruikt maakt van een Apple 8 gsm met IMEI-nummer [nummer] . Vanaf 18 mei 2020 werden er van genoemd IMEI nummer toekomstige verkeersgegevens verzameld. Uit analyse van de telecomgegevens (18 mei 2020 t/m 08 mei 2020) blijkt dat er op genoemd IMEI-nummer gebruik wordt gemaakt van telefoonnummer [telefoonnummer] . Op 19 mei 2020 om 17:02:21 straalt de telefoon met IMEI nummer [nummer] de GSM mast aan in [plaats 1] . Op die dag was het baken van 16:45 - 16:55 in [plaats 1] .
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 15 mei 2020,opgenomen op pagina 314 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant:
Op 12 mei 2020, zag ik op de bakenserver dat de [auto] omstreeks 16:34 uur de [straatnaam 4] opreed. Enkele minuten later passeerde de [auto] mij. Ik zag dat in het voertuig de ambtshalve bij mij bekende [verdachte] zat. Ik zag dat hij alleen in het voertuig zat. Vanuit mijn positie zag ik dat hij om 16:38 uur, de [auto] parkeerde voor de [straatnaam 2] , ter hoogte van [nummer] . Ik zag dat [verdachte] uitstapte en vervolgens de straat overstak en richting de voordeur van de [straatnaam 2] liep. Ik zag vervolgens dat hij met een sleutel de voordeur opende en naar binnen ging.
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 21 mei 2020,opgenomen op pagina 318 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant:
Op 18 mei 2020, omstreeks 16:37 uur, zag ik dat de [auto] de snelweg verliet bij de afrit [plaats 1] en vervolgens binnendoor reed richting [plaats 1] . Ik zag op de bakenserver dat de [auto] omstreeks 16:43 uur de [straatnaam 4] opreed. Enkele minuten later passeerde de [auto] mij. Ik zag dat in het voertuig de ambtshalve bij mij bekende [verdachte] zat. Ik zag dat hij alleen in het voertuig zat. Vanuit mijn positie zag ik dat hij om 16:45 uur, de [auto] parkeerde voor de [straatnaam 2] , ter hoogte van [nummer] . Ik zag dat [verdachte] uitstapte en vervolgens richting de voordeur van de [straatnaam 2] liep. Ik zag vervolgens dat hij met een sleutel de voordeur opende en naar binnen ging. Op de bakenserver zag ik dat de [auto] , omstreeks 16:59 uur, weer wegreed vanaf de [straatnaam 2] te [plaats 1] , gaande in de richting van [plaats 2] .
6. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 23 september 2020,opgenomen op pagina 496 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als relaas van verbalisant:
In de fouillering van verdachte [verdachte] werd een iPhone 8 aangetroffen. Ik zag dat in instellingen van de iPhone de naam ‘ [verdachte] ’ stond en als emailadres
‘ [emailadres] ’. Vanuit onderzoek TILVERA is bekend dat [verdachte] een growshop in [plaats 2] heeft gehad onder de naam ‘ [naam 2] '. Gesteld kan worden dat deze iPhone in gebruik is bij verdachte [verdachte] . Ik zag dat het imeinummer van de gsm ’ [nummer] ’ was en het gekoppelde mobiele nummer ‘ [telefoonnummer] ’.
7. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 9 juni 2020,opgenomen op pagina 421 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant:
Op 25 mei 2020, werd in [plaats 2] een persoon aangehouden genaamd; [naam 1] , geboren te [plaats 2] op [geboortedatum] . Onder hem werd een telefoon inbeslaggenomen, merk Samsung. Met zijn toestemming stelde ik een nader onderzoek in zijn telefoon in. Daar bleek mij: in de telefoon stond in de rubriek contacten de naam [verdachte] .
8. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 26 mei 2020,opgenomen op pagina 461 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant:
Uit informatie zou blijken dat verdachte [verdachte] gebruik maakt van onder andere telefoonnummer
+ [telefoonnummer] . Dit nummer is door verdachte [verdachte] op 20-11-2019 opgegeven bij de
Kamer van Koophandel voor zijn [bedrijf] ”. Het nummer straalde het vaakst de GSM-mast aan de Kleine Beurs 3 in Drachten aan. Dit is hemelsbreed ongeveer 300 meter van de woning van verdachte [verdachte] .
Opvallende telefoonnummers waar veelvuldig contact mee was: [telefoonnummer] , [naam 1] , [straatnaam 2] , [plaats 1] . Het contact bestond voornamelijk uit sms en vond plaats in de periode van 27-11-2019 t/m 26-01-2020.
9. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 9 juni 2020,opgenomen op pagina 427 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant:
Het WhatsApp gesprek welke bij JM081-1 is gevoegd begint op donderdag 21 mei 2020.
In het gesprek werd door de gebruiker van [telefoonnummer] (lees: verdachte [verdachte] ) om 12:48 uur gezegd “Ben net daar weg”. Ik moet elke dag met dit weer”. Uit de gegevens van het baken op de [auto] met kenteken [kenteken] blijkt dat het voertuig op donderdag 21 mei 2020 omstreeks 12:10 uur tot 12:45 uur op de [straatnaam 2] , ter hoogte van [nummer] , in [plaats 1] was. In ditzelfde gesprek werd op 22 mei 2020 om 14:58 uur gezegd: "Ga je morgen wel heen? Ik ga vandaag sws nog x heen om lampen op te hangen want er is geen verlichting heb je allemaal afgehaald”. Uit de bakengegevens blijkt dat het voertuig op vrijdag 22 mei 2020 omstreeks 17:45 uur tot 18:10 uur op de [straatnaam 2] , ter hoogte van [nummer] , in [plaats 1] was.
Tijdens het onderzoek naar de in beslag genomen Samsung van verdachte [naam 1] , zag ik berichten van 30 november 2019 tot en met zondag 26 januari 2020 (zie bijlage 1 - 31 foto’s). Deze berichten vormden een gesprek met een gebruiker van telefoonnummer + [telefoonnummer] . Aannemelijk is dat verdachte [verdachte] de gebruiker is van + [telefoonnummer] .
Uit het gesprek maakte ik het volgende op:
  • Dat de gebruiker van telefoonnummer + [telefoonnummer] (lees: verdachte [verdachte] ) vaak bijverdachte [naam 1] langs kwam.
  • Dat verdachte [verdachte] en verdachte [naam 1] liever niet hadden dat er op dat momentandere mensen bij waren of in de woning waren.
  • Dat de bezoekjes meestal maar kort duurden (ongeveer 15 minuten) maar af en toe langer(“ik denk zaterdagnacht 5 à 6 uur klaar of zondagmorgen hoe je het noemt”).
  • Dat het initiatief om langs te komen altijd vanuit verdachte [verdachte] kwam.
  • Dat er werd gesproken over een onderwerp welke niet daadwerkelijk benoemd werd in hetgesprek.
  • Dat verdachte [verdachte] de opdrachten gaf aan verdachte [naam 1] .
  • Dat verdachte [verdachte] op 31 december 2019 met een airco en een monteur langs kwam.
  • Dat er werd gesproken over ‘voeding’.
  • Dat er werd gesproken over “dan maar gwn water pompen. Want ze gaan dood zoals je ziet.
Pomp deze er maar door en vul nog maar weer vol”.
9. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 26 mei 2020, opgenomen op pagina 411 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [naam 3] :
Naast ons op de [straatnaam 2] [nummer] is een hennepkwekerij ontdekt. Ongeveer anderhalve maand geleden maakte [naam 1] kenbaar dat hij ging verhuizen. Op 26 april 2020 is [naam 1] definitief verhuisd. Sinds zijn verhuizing zag ik dagelijks omstreeks 20:00 uur een witte [auto] voor de [straatnaam 2] [nummer] stoppen. Het kenteken van deze auto betrof [kenteken] . Ik zag hier een persoon uit stappen welke ik als volgt kan omschrijven:
-manspersoon
-40 jaar oud
-1.85
-blanke huidskleur
-normaal postuur -kalend
-grijze trui met opdruk ‘Bonsink’.
10. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor d.d. 25 mei 2020, opgenomen op pagina 728 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van [naam 1] :
O: Door de politie is vandaag, maandag 25 mei 2020, een hennepkwekerij aangetroffen in een woning aan de [straatnaam 2] [plaats 1] .
V: Wat kun jij hier over verklaren?
A: Ik heb daar tot 10 april 2020 gewoond.
Bewijsoverwegingen bij feit 1
De rechtbank overweegt met betrekking tot het medeplegen van de hennepteelt als volgt. De betrokkenheid aan een strafbaar feit kan als medeplegen worden bewezen verklaard wanneer is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking. De materiële en/of intellectuele bijdrage van de verdachte aan het strafbare feit zal van voldoende gewicht moeten zijn.
Uit het strafdossier blijkt dat op 25 mei 2020 in de woning aan de [straatnaam 2] te [plaats 1] een hennepkwekerij met 362 hennepplanten is aangetroffen. Op dit adres stond medeverdachte [naam 1] ingeschreven, terwijl hij er sinds 10 april 2020 niet meer woonde. Uit de peilbakengegevens blijkt dat de [auto] met kenteken [kenteken] op meerdere momenten in mei 2020 bij de [straatnaam 2] te [plaats 1] is gesignaleerd. Verdachte maakte gebruik van deze bestelbus. Het voertuig bleef steeds voor de duur van ongeveer twintig minuten op deze plaats. Daarnaast is verdachte ook op 12 mei en 18 mei 2020 door verbalisanten alleen bij de woning gesignaleerd waarbij hij met een sleutel de voordeur opende. Uit de verklaring van [naam 3] valt voorts op te maken dat verdachte sinds de verhuizing van [naam 1] dagelijks bij de woning kwam. Verdachte heeft zelf ook verklaard dat hij regelmatig in die woning kwam. De rechtbank leidt uit deze omstandigheden af dat verdachte in mei 2020 regelmatig, voor korte bezoeken van meestal gemiddeld ongeveer twintig minuten, in de woning aan de [straatnaam 2] te [plaats 1] kwam.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij samen met medeverdachte [naam 1] een kleine hennepkwekerij had, maar dat dit niet de hennepkwekerij was die is aangetroffen aan de [straatnaam 2] te [plaats 1] . De WhatsApp-gesprekken zouden betrekking hebben op die (andere) kwekerij. Desgevraagd gaf verdachte aan dat hij niet meer wist waar hij en medeverdachte [naam 1] die hennepkwekerij zouden hebben. Verificatie van dit alternatieve scenario is daardoor niet mogelijk. Bovendien maakt deze omstandigheid zijn verklaring er niet geloofwaardiger op.
Voorts zijn er WhatsApp-gesprekken tussen verdachte en medeverdachte [naam 1] uitgelezen.
Onder andere blijkt uit deze WhatsApp-gesprekken dat er op 22 mei 2020 om 14:58 uur is gezegd: "Ik ga vandaag nog x heen om lampen op te hangen want er is geen verlichting heb je allemaal afgehaald”. Uit de bakengegevens blijkt vervolgens dat het voertuig op vrijdag 22 mei 2020 omstreeks 17:45 uur tot 18:10 uur op de [straatnaam 2] te [plaats 1] was gesignaleerd. Uit het proces-verbaal blijkt dat een dergelijke situatie zich ook bij WhatsApp-gesprekken op andere data voordeed. Hieruit leidt de rechtbank af dat de WhatsApp-gesprekken betrekking hadden op de hennepkwekerij aan de [straatnaam 2] te [plaats 1] . De rechtbank acht de verklaring van verdachte dan ook ongeloofwaardig en schuift deze terzijde.
Daarnaast heeft verdachte ter terechtzitting verklaard dat hij spullen moest ophalen bij medeverdachte [naam 1] . Uit de bewijsmiddelen blijkt echter dat medeverdachte [naam 1] reeds in april 2020 was verhuisd. Dat verdachte in mei 2020 spullen bij [naam 1] zou ophalen, acht de rechtbank om die reden ongeloofwaardig en zal ook deze verklaring van verdachte terzijde schuiven.
De rechtbank heeft vastgesteld dat verdachte op een aanzienlijk aantal momenten, ook toen medeverdachte [naam 1] al enige tijd niet meer woonachtig was aan de [straatnaam 2] , de woning bezocht, welke bezoeken vaak van korte duur waren. De duur van deze bezoeken past bij de verzorging van hennepplanten. Uit de uitgelezen WhatsApp-gesprekken blijkt dat verdachte en medeverdachte [naam 1] gesprekken hadden, die niet anders uitgelegd kunnen worden dan dat deze gesprekken betrekking hadden op de hennepkwekerij die is aangetroffen in de woning. Uit deze gesprekken blijkt onder meer dat verdachte instructies heeft gegeven aan medeverdachte [naam 1] , dat verdachte lampen op zou hangen en dat er gesproken werd over voeding en de bewatering. Gelet op de intensiteit van de bezoeken, de handelingen die verdachte kennelijk heeft verricht en de mate van zeggenschap die verdachte blijkens de WhatsApp-gesprekken heeft gehad, is de rechtbank van oordeel dat sprake is geweest van een voor medeplegen vereiste voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en medeverdachte, die in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering. Daarmee acht de rechtbank het ten laste gelegde medeplegen bewezen.
Met betrekking tot de ten laste gelegde periode overweegt de rechtbank dat uit de uitgelezen WhatsApp-berichten valt af te leiden dat de inhoud van de gesprekken vanaf 30 november 2019 hennep gerelateerd is. Om die reden acht de rechtbank bewezen dat de hennepkwekerij vanaf 1 december 2019 in werking is geweest. De rechtbank komt daarmee tot een bewezenverklaring van het onder 1 ten laste gelegde.
Vrijspraak van feit 2
De rechtbank acht het onder 2 ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen, zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt hiertoe het volgende.
In gevallen als het onderhavige, waarin het aantreffen van een hennepkwekerij gepaard gaat met het aantreffen van aanwijzingen dat de elektriciteit die wordt gebruikt voor die kwekerij, kort gezegd, ‘buiten de meter om’ wordt afgenomen, en de verdachte op die grond ook de diefstal van elektriciteit wordt verweten, verdient die diefstal zelfstandige aandacht in de bewijsvoering. De betrokkenheid van de verdachte bij de teelt van hennep brengt immers op zichzelf nog niet mee dat hij zich ook schuldig maakt aan het opzettelijk wegnemen van de daarbij gebruikte elektriciteit. Wel kunnen concrete gedragingen van de verdachte en de omstandigheden waaronder de teelt plaatsvond, meebrengen dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte zich ook heeft schuldig gemaakt aan het wegnemen van de daarbij gebruikte elektriciteit.
1
Aan de hand van het dossier en hetgeen ter terechtzitting is besproken stelt de rechtbank vast dat er op 25 mei 2020 een hennepkwekerij is aangetroffen aan de [straatnaam 2] te [plaats 1] . Uit het proces-verbaal van aantreffen hennepkwekerij blijkt dat de stroom buiten de meter om is afgenomen. Van omstandigheden die erop wijzen dat verdachte bemoeienis heeft gehad met de aanleg van de elektra ten behoeve van de hennepkwekerij is de rechtbank echter niet gebleken. Voorts zijn er geen omstandigheden gebleken waaruit kan worden afgeleid dat verdachte daarna op enige wijze betrokken is geweest bij het wegnemen van de elektriciteit. De rechtbank spreekt verdachte daarom vrij van het medeplegen van diefstal van elektriciteit.
Bewijsmiddelen bij feit 3 primair
De rechtbank acht het onder 3 primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte dit feit duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 14 april 2022;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal d.d. 29 juni 2020, opgenomen op pagina773 e.v. van het voornoemd dossier, inhoudend het relaas van verbalisant;
een rapport van bevindingen technisch onderzoek d.d. 4 augustus 2020, opgenomen op pagina 779
e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van [naam 4] , inspecteur van het Agentschap Telecom.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het onder 1 en 3 primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1
hij in de periode van 1 december 2019 tot en met 25 mei 2020 te [plaats 1] , tezamen en in vereniging met een ander, telkens opzettelijk heeft geteeld in een pand aan de [straatnaam 2] 362 hennepplanten, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II;
3 primair hij op 29 juni 2020 te [plaats 1] , opzettelijk een jammer geheel of gedeeltelijk aangelegd aanwezig heeft gehad, terwijl voor het gebruik ervan aan de houder van die radioapparaten geen vergunning
voor het gebruik van frequentieruimte was verleend op grond van hoofdstuk 3 van de Telecommunicatiewet.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde Het bewezen verklaarde levert op:

1. medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod;
3. primair overtreding van een voorschrift, gesteld bij artikel 10.15, eerste lid, van de Telecommunicatiewet, opzettelijk begaan.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis, en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee maanden met een proeftijd van twee jaren.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gepleit voor oplegging van een taakstraf van kortere duur. Hiertoe heeft de raadsman aangevoerd dat een taakstraf van een dergelijke duur problemen op kan leveren voor het werk van verdachte, nu hij als zzp-er werkt.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte is gedurende een langere periode als medepleger bij een hennepkwekerij betrokken geweest. Gelet op het aantal planten en de wijze waarop de hennepkwekerij was opgezet was sprake van een zekere mate van professionaliteit met betrekking tot de kwekerij. Verdachte heeft, door aldus te handelen, bijgedragen aan het illegale hennepcircuit en aan de daaraan gerelateerde criminaliteit. Door de productie van hennep wordt de volksgezondheid in gevaar gebracht en verdachte heeft daaraan bijgedragen. Daarnaast is algemeen bekend dat de activiteiten waarmee verdachte zich heeft ingelaten veelal gepaard gaan met sociale overlast. Verdachte heeft zich hiermee welbewust ingelaten, kennelijk gedreven door financiële motieven.
Daarnaast heeft verdachte een jammer voorhanden gehad, kennelijk om zijn gangen te verhullen. Gelet op de betrokkenheid van verdachte bij hennepteelt roept dit vragen op over het milieu waarin verdachte zich begeven heeft.
De rechtbank heeft tevens in aanmerking genomen dat verdachte eerder onherroepelijk is
veroordeeld voor het telen van hennep. Daarnaast heeft verdachte zich, ondanks het feit dat hij in 2018 in voorlopige hechtenis heeft gezeten vanwege een verdenking van betrokkenheid bij meerdere hennepkwekerijen, opnieuw beziggehouden met hennepteelt. Om verdachte ervan te weerhouden om zich opnieuw in het circuit te begeven, acht de rechtbank een voorwaardelijke gevangenisstraf met een proeftijd van drie jaren passend.
De rechtbank merkt op dat deze zaak ter terechtzitting gelijktijdig is behandeld met de zaak onder parketnummer 18/750012-18. Voornoemde zaak is geregistreerd in een ander administratief systeem (COMPAS) dan de onderhavige zaak (GPS). Deze zaak kan hierdoor niet gevoegd worden bij de zaak die in COMPAS staat geregistreerd, zodat de rechtbank twee aparte vonnissen moet wijzen. De officier van justitie heeft in de zaak met parketnummer 18/750012-18 een taakstraf voor de duur van 240 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden met een proeftijd van twee jaren geëist. In die zaak heeft de rechtbank een taakstraf voor de duur van 180 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden met een proeftijd van twee jaren opgelegd. De rechtbank houdt in deze zaak bij het bepalen van de straf uitdrukkelijk rekening met artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank acht, alles afwegende, een taakstraf voor de duur van zestig uren, subsidiair dertig dagen hechtenis, en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee maanden met een proeftijd van drie jaren, passend en geboden.

Benadeelde partij

[benadeelde partij] ., vertegenwoordigd door [naam 5] , heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 8.744,69 ter vergoeding van materiële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat de vordering van de benadeelde partij complex is. Schorsing van het onderzoek om de benadeelde partij de hoogte van de schade alsnog te laten aantonen, zal leiden tot een onevenredige belasting van het strafgeding. De vordering daarom zal niet-ontvankelijk moeten worden verklaard.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair niet-ontvankelijkheid van de benadeelde partij bepleit, nu hij zich op het standpunt heeft gesteld dat verdachte ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde moet worden vrijgesproken. Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert en om die reden niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het feit niet bewezen waaruit de schade zou zijn ontstaan. De benadeelde partij zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering.
Inbeslaggenomen goederen
De rechtbank dient ingevolge artikel 353, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering een beslissing te nemen over de met toepassing van artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering inbeslaggenomen voorwerpen ten aanzien waarvan nog geen last tot teruggave is gegeven. Dit betreft de volgende goederen:
  • Jammer, geregistreerd onder G1288053;
  • Hennepplanten en hennep gerelateerde goederen, geregistreerd onder G1271262.
De rechtbank acht deze aan verdachte toebehorende inbeslaggenomen voorwerpen vatbaar voor onttrekking aan het verkeer nu zij bij gelegenheid van het onderzoek naar de door hem begane feiten zijn aangetroffen en zij kunnen dienen tot het begaan van soortgelijke feiten terwijl het ongecontroleerde bezit daarvan door verdachte in strijd is met de wet of het algemeen belang.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op
  • de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht,
  • de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet,
  • artikel 10.15 van de Telecommunicatiewet, en
  • artikel 1, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 2 is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 3 primair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van twee maanden.
Bepaalt dat deze gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op
drie jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.

een taakstraf voor de duur van zestig uren.

Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van dertig dagen worden toegepast.
Beveelt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van twee uren per dag inverzekeringstelling.

Verklaart de vordering van [benadeelde partij] . niet-ontvankelijk.

Deze vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht. Bepaalt dat [benadeelde partij] . haar eigen proceskosten draagt.

Verklaart onttrokken aan het verkeer de in beslag genomen goederen, te weten:

  • Jammer, geregistreerd onder G1288053;
  • Hennepplanten en hennep gerelateerde goederen, geregistreerd onder G1271262.
Dit vonnis is gewezen door N.A. Vlietstra, voorzitter, mr. A. de Jong en mr. M.M. Spooren, rechters, bijgestaan door mr. D.H. Röben, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 19 mei 2022.