ECLI:NL:RBNNE:2022:175

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
28 januari 2022
Publicatiedatum
27 januari 2022
Zaaknummer
LEE 21/4098
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongeldigverklaring rijbewijs na niet tijdig betalen opleggingskosten

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Nederland op 28 januari 2022 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van een verzoeker wiens rijbewijs ongeldig was verklaard door het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR). Het primaire besluit, dat op 10 november 2021 was genomen, volgde op een aantal verkeersovertredingen die door de politie waren vastgesteld. De verzoeker had bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening, omdat hij stelde dat hij de opleggingskosten niet tijdig had kunnen betalen, omdat hij de relevante besluiten niet had ontvangen.

De voorzieningenrechter overwoog dat het CBR er vanuit mocht gaan dat de verzoeker het besluit van 28 september 2021, waarin de opleggingskosten waren opgelegd, had ontvangen. Dit was gebaseerd op het track&trace-overzicht van de postbezorging, waaruit bleek dat de zending op 30 september 2021 was afgeleverd. De voorzieningenrechter oordeelde dat de tijdelijke werkwijze van PostNL, waarbij de postbeambte een handtekening of code noteert, niet voldoende grond bood om aan te nemen dat de ontvangst niet correct was geregistreerd.

Uiteindelijk concludeerde de voorzieningenrechter dat het bezwaar van de verzoeker geen redelijke kans van slagen had en wees het verzoek om voorlopige voorziening af. De uitspraak werd gedaan zonder zitting, op basis van overleg met partijen, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 21/4098

uitspraak van de voorzieningenrechter van 28 januari 2022 in de zaak tussen

[verzoeker] , te [woonplaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. B.A.E.J. Koster),
en

Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen, verweerder

(gemachtigde: mr. S.J.M. van der Ark).

Procesverloop

In het besluit van 10 november 2021 (primaire besluit) heeft verweerder het rijbewijs van verzoeker ongeldig verklaard.
Verzoeker heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Verzoeker heeft een schriftelijke reactie op het verweerschrift gegeven. Hierop heeft verweerder schriftelijk gereageerd.

Overwegingen

1. De voorzieningenrechter doet, na overleg met partijen, op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.
2.1.
Op 3 september 2021 heeft een hoofdagent van de politie Noord-Nederland waargenomen dat verzoeker de volgende verkeersovertredingen heeft begaan: snelheidsoverschrijding met 35 km/u binnen de bebouwde kom, gebruik van een puntstuk en het meerdere malen geen richting aangeven. Op 8 september 2021 heeft de politie hiervan een mededeling ex artikel 130, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 gedaan aan verweerder.
2.2.
Bij besluit van 28 september 2021 heeft verweerder aan verzoeker het volgen van een cursus over verantwoord rijgedrag opgelegd. In het besluit heeft verweerder onder meer meegedeeld dat verzoeker uiterlijk 2 november 2021 een bedrag van € 433 aan opleggingskosten dient te betalen.
2.3.
Bij brief van 19 oktober 2021 heeft verweerder verzoeker herinnerd aan betaaltermijn die afloopt op 2 november 2021.
2.4.
In het nu bestreden primaire besluit van 10 november 2021 heeft verweerder het rijbewijs van verzoeker vanaf 17 november 2021 ongeldig verklaard omdat de opleggingskosten niet zijn betaald.
3. De voorzieningenrechter overweegt dat uit de regelgeving (zie bijlage bij deze uitspraak) volgt dat bij het niet voldoen van opleggingskosten binnen de gestelde termijn, verweerder gehouden is het rijbewijs ongeldig te verklaren.
4. In geschil is of verzoeker tegengeworpen kan worden dat hij de opleggingskosten niet tijdig heeft betaald.
4.1.
Verzoeker stelt dat hij het besluit van 28 september 2021, of een afhaalbericht daarvan, nooit heeft ontvangen. De brief van 19 oktober 2021 heeft hij evenmin ontvangen.
Als verzoeker had geweten dat hij de opleggingskosten had moeten betalen, had hij dat direct gedaan.
4.2.
Verweerder stelt dat het besluit van 28 september 2021 zowel per aangetekende als per onaangetekende post naar het adres van verzoeker is gestuurd. Blijkens het track&trace-overzicht is het besluit op 30 september 2021 om 14:50 uur bezorgd. Het onaangetekende besluit is door verweerder niet retour ontvangen.
Verweerder betoogt dat verzoeker de ontkenning van de ontvangst van het besluit van 28 september 2021 en van de brief 19 oktober 2021 niet aannemelijk heeft gemaakt.
4.3.
De voorzieningenrechter overweegt dat in het track&trace-overzicht wordt vermeld dat de zending, met verweerder als verzender en verzoeker als ontvanger, is afgeleverd op 30 september 2021, 14:50 uur. In het vak ‘handtekening’ is iets geschreven. De gemachtigde van verzoeker brengt naar voren dat het kennelijk om een code gaat die is gebruikt door een postbeambte. Verweerder stelt dat het beleid van PostNL sinds COVID-19 is, dat de bezorger op het moment van aflevering zelf een aangetekend poststuk ondertekent en/of een bepaalde code vermeldt, zoals de laatste drie cijfers van het legitimatiebewijs van de ontvanger of een interne code van PostNL. Verweerder acht het waarschijnlijk dat de postbezorger op deze wijze zelf heeft getekend voor ontvangst.
De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding om de uitleg door partijen niet te volgen.
4.4.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is verweerder er terecht vanuit gegaan dat verzoeker het besluit van 28 september 2021 heeft ontvangen. Hoewel de tijdelijke werkwijze van PostNL, noodgedwongen, niet dezelfde garanties biedt als de gebruikelijke, is er geen grond om aan te nemen dat de ontvangst van de brief niet correct is geregistreerd.
Ook heeft verweerder er daarom vanuit mogen gaan dat verzoeker op de hoogte was van de gestelde betaaltermijn. Op dat laatste heeft verweerder verzoeker bovendien nogmaals gewezen in de brief van 19 oktober 2021. Die brief is door verweerder niet als onbestelbaar retour ontvangen.
5. Gelet op het voorgaande heeft het bezwaar van verzoeker geen redelijke kans van slagen. Om die reden wijst de voorzieningenrechter het verzoek af.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Deze uitspraak is gedaan door mr. C.H. de Groot, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. H.A. Hulst, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 28 januari 2022.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Bijlage
Artikel 132 Wegenverkeerswet 1994
1. Behoudens de bij algemene maatregel van bestuur vastgestelde uitzonderingen is diegene verplicht zijn medewerking te verlenen aan de opgelegde maatregel, die zich:
a.ingevolge artikel 131, eerste lid, aanhef en onderdeel a, dient te onderwerpen aan een educatieve maatregel ter bevordering van de rijvaardigheid of geschiktheid, of
b.ingevolge artikel 131, eerste lid, aanhef en onderdeel b, dient te onderwerpen aan een onderzoek naar de rijvaardigheid of geschiktheid.
2. Bij gebreke van de in het eerste lid bedoelde medewerking besluit het CBR onverwijld tot ongeldigverklaring van het rijbewijs van de houder. Het CBR bepaalt daarbij op welke categorie of categorieën van motorrijtuigen waarvoor het rijbewijs is afgegeven, de ongeldigverklaring betrekking heeft. Bij ministeriële regeling wordt vastgesteld in welke gevallen sprake is van het niet verlenen van medewerking. Als het niet verlenen van de vereiste medewerking wordt mede aangemerkt het niet voldoen van de kosten binnen de termijn of termijnen die is of zijn aangegeven bij het besluit waarbij de verplichting tot een van de hierna genoemde maatregelen is opgelegd, of het niet voldoen van de kosten op de in dat besluit aangegeven wijze, van:
a. de bij ministeriële regeling aangewezen educatieve maatregelen ter bevordering van de rijvaardigheid of geschiktheid, of
b. het onderzoek naar de rijvaardigheid of geschiktheid, indien deze kosten op grond van artikel 133, vierde lid, voor rekening van betrokkene komen.
Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011
§ 5. Educatieve maatregel gedrag en verkeer
Artikel 14
1Het CBR besluit tot oplegging van een educatieve maatregel gedrag en verkeer indien:
a.betrokkene tijdens een rit herhaaldelijk gedragingen heeft verricht als genoemd in de bij deze regeling behorende bijlage 1, onder A, onderdeel III, Rijgedrag;