ECLI:NL:RBNNE:2022:174

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
27 januari 2022
Publicatiedatum
27 januari 2022
Zaaknummer
18/117556-19
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het niet voldoen aan de inlichtingenplicht in het kader van bijstandsverlening

Op 27 januari 2022 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, geboren in 1981, die werd beschuldigd van het niet voldoen aan de inlichtingenplicht zoals opgelegd door de Participatiewet. De verdachte had in de periode van 1 mei 2014 tot en met 18 december 2018 nagelaten om belangrijke informatie over zijn inkomsten en vermogen, waaronder een erfenis en werkzaamheden in de hennepteelt, door te geven aan de sociale dienst. Tijdens de zitting op 21 december 2021 was de verdachte aanwezig, bijgestaan door zijn advocaten, en het openbaar ministerie werd vertegenwoordigd door de officier van justitie. De officier van justitie stelde dat er voldoende bewijs was voor de beschuldigingen, terwijl de verdediging pleitte voor vrijspraak, stellende dat de verdachte niet op de hoogte was van zijn verplichtingen.

De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk had nagelaten om de benodigde gegevens te verstrekken, ondanks dat hij op de hoogte was van zijn inlichtingenplicht. De rechtbank baseerde haar oordeel op verschillende bewijsmiddelen, waaronder een eenvoudige kasopstelling die aantoonde dat de verdachte substantiële contante uitgaven had gedaan zonder legale inkomsten. De rechtbank concludeerde dat de verdachte de sociale dienst de mogelijkheid had ontnomen om te controleren of hij recht had op bijstand, wat leidde tot een benadeling van de sociale dienst voor een aanzienlijk bedrag.

De rechtbank veroordeelde de verdachte tot een gevangenisstraf van 76 dagen, rekening houdend met de ernst van de feiten, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en het feit dat hij eerder was veroordeeld voor uitkeringsfraude. De rechtbank benadrukte dat het handelen van de verdachte het sociale stelsel ondermijnde en dat dit ernstige gevolgen had voor de samenleving.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht Locatie Assen
parketnummer 18/117556-19

Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d.

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1981 te [geboorteplaats] , wonende te [straatnaam] , [woonplaats] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 21 december 2021.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. M.M.H. Zuketto en mr. G.A.R. di Antonio, advocaten te
Maastricht. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. B. Rademacher.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 01 mei 2014 tot en met 18 december 2018 te Assen, althans in Nederland, in strijd met een hem bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, te weten artikel 17 van de Participatiewet (voorheen artikel 17 van de Wet werk en bijstand), opzettelijk heeft nagelaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, en dit feit kon strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander, terwijl hij, verdachte, wist, althans redelijkerwijze moest vermoeden dat die gegevens van belang waren voor de vaststelling van verdachtes of eens anders recht op een verstrekking of tegemoetkoming, te weten een (bijstand)uitkering krachtens die Participatiewet (voorheen Wet werk en bijstand) via het Werkplein Drentsche Aa (voorheen Intergemeentelijke Sociale Dienst Aa en Hunze, Assen en Tynaarlo, ISD), dan wel voor de hoogte of de duur van die verstrekking of tegemoetkoming, door aan dat Werkplein (voorheen ISD) in het geheel niet te melden dat in voornoemde periode
  • hij, verdachte, een erfenis en/of een of meer schenkingen (te weten onroerend goed) heeftaanvaard en/of verkregen, althans dat zijn (recht op) vermogen was toegenomen dan wel gewijzigd en/of
  • hij, verdachte, werkzaamheden had verricht (vanwege hennepkweek en/of vanwege hulp in deonderneming W-rent) en/of (vanwege die hennepkweek en/of voornoemde hulp bij W-rent) inkomsten had genoten en/of giften (gebruik van bestelbus, althans voertuig) had verkregen, zulks terwijl dat toen (telkens) wel het geval was.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het ten laste gelegde. Hij heeft daartoe aangevoerd dat uit het dossier blijkt dat verdachte in 2015 een erfenis heeft ontvangen van zijn vader, waardoor verdachte mede-eigenaar was geworden van een stuk grond en een woning met een geschatte waarde van rond de € 70.000,-. Daarnaast heeft verdachte werkzaamheden verricht voor het bedrijf W-rent in ruil waarvoor hij gebruik mocht maken van een bestelauto van dat bedrijf. De officier van justitie heeft gesteld dat dit een op geld waardeerbare vergoeding betreft en dat geen sprake is geweest van een vriendendienst. Ook is uit het onderzoek Miograna gebleken dat verdachte inkomsten heeft gegenereerd uit hennepkwekerijen.
Door de erfenis, inkomsten en werkzaamheden niet op te geven aan de sociale dienst heeft verdachte de uitkeringsinstantie niet de mogelijkheid gegeven om te kunnen toetsen in hoeverre verdachte onder die omstandigheden nog recht had op een bijstandsuitkering.
Verdachte moet van deze inlichtingenplicht op de hoogte zijn geweest, aangezien verdachte meerdere brieven van de sociale dienst heeft ontvangen waarin hij is gewezen op zijn plicht om wijzigingen in zijn inkomen of bezittingen door te geven. Dat verdachte op de hoogte was van die plicht blijkt mede uit het feit dat verdachte in 2016 ook gebruik heeft gemaakt van een mutatieformulier om door te geven dat zijn ex-partner bij hem was komen wonen. De verklaring van verdachte dat hij niet wist dat hij de betreffende gegevens had moeten doorgeven acht de officier van justitie daarom onaannemelijk. Het niet melden van voornoemde feitelijkheden heeft invloed gehad op het toe te kennen en uit te keren uitkeringsbedrag, waardoor verdachte tevens voordeel heeft genoten van het niet voldoen aan de inlichtingenplicht.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde. Hij heeft daartoe aangevoerd dat verdachte geen werkzaamheden heeft verricht in hennepkwekerijen en daaruit dus ook geen inkomsten heeft ontvangen. Wat betreft de werkzaamheden die verdachte voor W-rent zou hebben uitgevoerd, heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat verdachte als vriendendienst de eigenaar van W-rent heeft geholpen met het repareren van een bestelbus. In ruil daarvoor mocht verdachte slechts de bestelbus gebruiken als het bedrijf hem niet nodig had. Verdachte heeft derhalve geen inkomsten genoten uit zijn werkzaamheden. Het sporadisch gebruik van de bestelbus kan ook niet worden gelijk gesteld aan dergelijke inkomsten.
Met betrekking tot het onroerend goed in Kroatië heeft de raadsman aangevoerd dat door de erfenis het vermogen van verdachte niet feitelijk is toegenomen. Verdachte was slechts op papier voor een gering deel eigenaar van het onroerend goed en hij kon daar niet vrijelijk over beschikken. Nu verdachte geen voordeel heeft genoten was er voor hem ook geen aanleiding om de sociale dienst van dit bezit op de hoogte te stellen.
De raadsman heeft daarnaast betoogd dat verdachte niet opzettelijk heeft nagelaten de benodigde gegevens te verstrekken, omdat verdachte niet wist en ook redelijkerwijs niet kon vermoeden dat de betreffende gegevens van belang waren voor de vaststelling van zijn uitkering. Verdachte had daarnaast mondeling én schriftelijk geïnformeerd moeten worden over de inlichtingenplicht en de mogelijke gevolgen van het zich niet houden aan die inlichtingenplicht. Nu dit niet althans niet op correcte wijze heeft plaatsgevonden is verdachte niet opzettelijk nalatig geweest in het doorgeven van de betreffende gegevens.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte ter zitting van 21 december 2021 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Het klopt dat ik een erfenis heb ontvangen waardoor ik gedeeltelijk eigenaar ben geweest van een stuk grond en van een woning. Achteraf weet ik dat ik dat had moeten doorgeven aan de sociale dienst.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 17 januari 2019,opgenomen op pagina 111 van het dossier van de sociale recherche van het Werkplein Drentsche Aa met nummer 170062 d.d. 17 januari 2019, inhoudend als relaas van [naam 1] en als verklaring van [naam 2] :
Uit een ingesteld onderzoek is gebleken dat [verdachte] , voornoemd, kennelijk opzettelijk onjuiste informatie heeft verstrekt of verzwegen bij de aanvraag van de uitkering en/of gedurende de periode dat de uitkering werd ontvangen. De feiten over inkomen, werk en vermogen werden niet of onjuist aangegeven op de formulieren of werden niet opgegeven middens de mutatieformulieren.
[verdachte] heeft zich beziggehouden met grootschalige hennepteelt en heeft vermogen in de vorm van onroerend goed in het buitenland verzwegen.
Wanneer [verdachte] de feitelijke situatie bekend had gemaakt aan WPDA of de rechtsvoorganger daarvan, dan was er geen uitkering verstrekt of was dit van invloed op de hoogte van de lopende uitkering.
Gelet op het bovenstaande doe ik aangifte van het valselijk opmaken c.q. vervalsen van geschriften en deze in te leveren bij het WPDA dan wel van het niet opgeven van informatie of het geven van onjuiste informatie, waardoor het recht op uitbetaling de bijstandsuitkering is ontstaan.
3. Een schriftelijk bescheid, te weten een beschikking d.d. 21 april 2011 van het dagelijks bestuur van de (toenmalige) Intergemeentelijke Sociale Dienst te Assen met bijlage, gericht aan verdachte en zijn toenmalige partner, opgenomen op pagina 82 e.v. van voornoemd dossier, voor zover inhoudende:
Melding
Op 1 februari 2011 meldde u zich bij Werkplein Baanzicht voor een uitkering volgens de Wet Werk en Bijstand (WWB).
Toekenning
U krijgt een uitkering met ingang van 17 februari 2011 naar de norm voor gehuwden van 27 tot 65 jaar. (…)
Inkomsten
Als u naast uw uitkering ook inkomsten ontvangt, dan geeft u dat door. U kunt hiervoor het mutatieformulier gebruiken. De inkomsten worden verrekend met uw uitkering.
Wat wordt er van u verwacht?
Een uitkering is niet vrijblijvend. U heeft ook verplichtingen. Deze staan voor u in de bijlage.
Lees de bijlage goed door.
Bijlage: Ik ontvang een uitkering, waar moet ik om denken?
Als u een uitkering op grond van de Wet Werk en Bijstand (WWB) ontvangt, dan heeft u rechten maar ook plichten. In deze bijlage wordt uitgelegd wat deze rechten en plichten nu zijn.
Waar moet u om denken?
Inlichtingenplicht
U geeft de nodige informatie als u daarom wordt gevraagd en u geeft zelf ook informatie door. Het gaat dan om informatie die van invloed kan zijn op uw uitkering of op uw mogelijkheden om te werken. U gebruikt hiervoor het mutatieformulier of u neemt contact op.
Niet nakomen verplichtingen
Als u deze verplichtingen niet of onvoldoende nakomt, kan uw uitkering worden verlaagd of tijdelijk gestopt. Uiteindelijk kan uw uitkering ook helemaal gestopt worden.
4. Een schriftelijk bescheid, te weten een brief d.d. 23 mei 2015 van het dagelijks bestuur van de (toenmalige) Intergemeentelijke Sociale Dienst te Assen met bijlage, gericht aan verdachte, opgenomen op pagina 101 e.v. van voornoemd dossier, voor zover inhoudende:
Bijlage: Ik ontvang bijzondere bijstand, waar moet ik om denken?
Als u bijzondere bijstand ontvangt op grond van de Participatiewet dan heeft u rechten maar ook plichten. In deze bijlage wordt uitgelegd wat deze rechten en plichten zijn.
Inlichtingenplicht
Wanneer aan u aanvullende informatie wordt gevraagd dient u deze te verstrekken
U dient zelf ook informatie te verstrekken die van invloed kan zijn op uw bijzondere bijstand.
Denk hierbij aan:
• alles wat met werk te maken heeft (ook als het vrijwilligerswerk betreft)
• alles wat met uw inkomen te maken heeft
• veranderingen in uw gezins- of thuissituatie
• veranderingen in uw verblijfplaats
• veranderingen in uw vermogen
Voor het doorgeven van wijzigingen gebruikt u het mutatieformulier.
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen met bijlagen d.d. 8 mei
2018, opgenomen op pagina 1117 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2017009943 (Onderzoek: NNRAA17031-Miograna) d.d. 28 augustus 2018, inhoudend als relaas van verbalisant [verbalisant 1] :
In totaal zijn er 225 (kassa)bonnen aangetroffen. Ik zag dat er veel aangekochte goederen contant zijn betaald. Om mijn beeld te concretiseren heb ik de aangetroffen bonnen in een Excel bestand bezet. (...)
Alle bonnen bij elkaar opgeteld, kom ik uit op een bedrag van € 32.644,- wat contant is betaald. Er zijn 222 bonnen afkomstig uit de periode juni 2016 tot en met november 2017. Daarnaast zijn er in 2015 twee betalingen geweest in verband met de aankoop van een bank bij [bedrijf 1] te Assen ad €
1.349,-. Daarnaast is er een factuur aangetroffen waar geen datum op vermeld staat. Het betreft een factuur van € 2.300,- bij [bedrijf 2] voor de aanschaf van 120 Gavita lampen. Deze factuur is aangetroffen op de grond in de woonkamer, samen met 116 andere bonnen. De datum van de andere aangetroffen 116 bonnen, ligt tussen april 2015 en november 2017. Ik vind het aannemelijk dat deze factuur tevens uit deze periode afkomstig is.
6. Een schriftelijk bescheid, te weten een “beschikking over de erfenis” d.d. 4 oktober 2015, opgenomen op pagina 1552 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2017009943 (Onderzoek: NNRAA17031-Miograna) d.d. 28 augustus 2018, voor zover inhoudende:
Na het overlijden van de heer [naam 3] (..), overleden op [datum] (..) Er wordt vastgesteld dat zijn nalatenschap bestaat uit:
I Onroerend goed. ingeschreven in het kadastraal bestand [nummer] , kadastraal district Marina II Als zijn erfgenaam op grond van de wet wordt [verdachte] , verklaard, zoon van [naam 3] , (..) in het geheel.
III Het kantongerecht in Split - vast kantoor in Trogir, als bevoegde rechtbank in kadasterzaken, zal de overdracht van het eigendomsrecht, na de rechtsgeldigheid van deze beschikking, het eigendoms- en mede-eigendomsrecht, van de naam van de erflater op de naam van de erfgenaam zetten, op de wijze zoals in het punt II van de beschikking, in overeenstemming met de regels van het kadasterrecht.
Motivering
De erflater heeft geen testament nagelaten, zodat het hier gaat om het erven op grond van de Wet. Op de bespreking over de erfenis zijn de erfgenamen in de I. graad opgeroepen, de echtgenote van de erflater [naam 4] en de zoon van de erflater [verdachte] .
De echtgenote van de erflater [naam 4] heeft de erfenis aangenomen die haar op grond van de wet toebehoort, en tegelijkertijd heeft ze haar erfdeel in het geheel afgestaan aan haar zoon [verdachte]
.
De zoon van de erflater [verdachte] heeft de erfenis aangenomen die hem op grond van de Wet toebehoort, net als het afgestane deel van zijn moeder [naam 4].
7. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen met bijlagen d.d. 14 augustus 2018, opgenomen op pagina 1225 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2017009943 (Onderzoek: NNRAA17031-Miograna) d.d. 28 augustus 2018, inhoudend als relaas van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2]:
Inzake onderzoek Miograna hebben wij, verbalisanten, onderzoek ingesteld naar de contante inkomsten en uitgaven binnen het huishouden van verdachte [verdachte] ( [geboortedatum] 1981). Hierbij hebben wij gebruik gemaakt van de berekeningsmethode Eenvoudige Kasopstelling (EKO) ex artikel 36e lid 3 Sr. De onderzoeksperiode van deze Eenvoudige Kasopstelling betreft 1 mei 2014 tot en met 22 november 2017. (…)
Het doel van deze Eenvoudige Kasopstellinq is aantonen dat [verdachte] en zijn gezin gedurende langere tijd substantiële contante uitgaven hebben gedaan, waarvoor zij geen legale bron van inkomsten hadden. (…)
Op basis van bovengenoemde gegevens kan worden berekend welk bedrag aan contant geld verdachte [verdachte] en zijn gezin gedurende de onderzoeksperiode ter beschikking hadden voor het doen van uitgaven. Het beginsaldo contant geld (€ 180,-) plus de legale contante ontvangsten (€
16.750,-) minus het eindsaldo contant geld (€ 980,-) komt uit op € 15.950,- (positief). (…)
De feitelijke contante uitgaven in de onderzoeksperiode bedragen in totaal € 71.053,63. (…) Op basis van de berekeningsmethode Eenvoudige Kasopstelling is aangetoond dat verdachte [verdachte] en zijn gezin in de periode 1 mei 2014 tot en met 22 november 2017 minimaal € 55.103,63 contant geld hebben uitgegeven waarvoor zij geen legale bron van inkomsten hadden.
8. De inhoud van het vonnis van de meervoudige kamer in deze rechtbank van heden,
27 januari 2021, inhoudende een bewezenverklaring en bewijsmotivering onder parketnummer 18/950095-17 tegen veroordeelde gewezen.
Bewijsoverweging
De rechtbank overweegt als volgt. Een (bijstands)uitkering op grond van de Wet werk en bijstand (vanaf 1 januari 2015: de Participatiewet) is, kort gezegd, een voorziening in de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan voor diegene die in zodanige omstandigheden verkeert of dreigt te geraken dat hij niet over de middelen beschikt om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien. Tot dergelijke middelen worden alle vermogens- en inkomensbestanddelen gerekend waarover iemand beschikt of redelijkerwijs kan beschikken. Er bestaat recht op bijstand indien het in aanmerking te nemen inkomen beneden de bijstandsnorm is en er geen in aanmerking te nemen vermogen is.
Op grond van artikel 17 van deze wet was verdachte verplicht op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling te doen van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moest zijn dat zij van invloed konden zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand. Dit is de zogenoemde inlichtingenplicht.
De rechtbank leidt uit voornoemde bewijsmiddelen af dat verdachte de op hem rustende inlichtingenplicht heeft geschonden door in de periode van 1 mei 2014 tot en met 18 december 2018 zijn werkzaamheden uit arbeid (hennepteelt) en andere inkomsten en bezittingen niet aan de sociale dienst te melden.
Gelet op het namens verdachte gevoerde verweer, overweegt de rechtbank in dit verband nog als volgt. Verdachte bestrijdt dat hij in deze periode bedoelde inkomsten uit arbeid en andere inkomsten heeft gehad en dat hij voordeel heeft genoten van de bezittingen die hij heeft geërfd. Daarnaast is door de verdediging aangevoerd dat verdachte niet op de hoogte was van de inlichtingenplicht en dat hij daarom deze niet opzettelijk heeft geschonden.
De rechtbank is van oordeel dat niet is komen vast te staan dat het gebruik van de bestelbus van Wrent in ruil voor het verrichten van reparaties van zodanige aard is dat kan worden gesproken van inkomsten die onder de inlichtingenplicht vallen. Verdachte zal daarom van dit gedeelte van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
De rechtbank volgt verdachte niet in zijn verklaring dat hij niet wist dat het opgeven van de inkomsten en bezittingen van belang konden zijn voor zijn recht op uitkering. Werkzaamheden en inkomsten als deze zijn onmiskenbaar van belang voor het recht op bijstand. De rechtbank acht bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het telen van hennep en dat hij daarnaast inkomsten heeft genoten die hij niet aan de sociale dienst heeft doorgegeven. Dat verdachte ook daadwerkelijk inkomsten heeft gehad die niet zijn doorgegeven blijkt onder meer uit de door verbalisanten opgemaakte eenvoudige kasopstelling, waarbij geconcludeerd wordt dat verdachte in de periode 1 mei 2014 tot en met 22 november 2017 minimaal € 55.103,63 aan contant geld moet hebben uitgegeven, terwijl niet is gebleken dat dat daar een legale bron van inkomsten tegenover stond. De rechtbank constateert dat bij de eenvoudige kasopstelling de bij verdachte aangetroffen facturen voor een totaalbedrag van € 32.644,- in de berekening zijn meegenomen. Verdachte heeft gesteld dat hij deze bonnetjes/facturen spaarde voor vrienden, maar de rechtbank acht deze enkele niet onderbouwde stelling niet geloofwaardig en schuift deze verklaring ter zijde, zodat deze facturen in de berekening kunnen worden meegenomen.
Gelet op het bovenstaande kan naar het oordeel van de rechtbank worden vastgesteld dat verdachte in de ten laste gelegde periode inkomsten heeft genoten die hij niet aan de sociale dienst heeft opgegeven en waar geen legale bron van inkomsten tegenover stond. Door deze inkomsten niet door te geven aan de sociale dienst heeft verdachte zijn inlichtingenplicht geschonden.
Met betrekking tot de door verdachte ontvangen erfenis van het stuk grond en vastgoed overweegt de rechtbank dat het onroerend goed een waarde vertegenwoordigde en daardoor mogelijk van invloed kon zijn op (de hoogte van) het recht op bijstand. De rechtbank is daarbij van oordeel dat op verdachte de plicht rustte om dergelijke gegevens aan de sociale dienst door te geven, zodat de sociale dienst kon beoordelen of en in hoeverre deze wijzigingen in de situatie van verdachte invloed hebben op de hoogte van zijn recht op bijstand. Het is niet aan verdachte om die beoordeling te maken. Door na te laten deze wijzigingen in zijn situatie door te geven aan de sociale dienst, heeft verdachte de sociale dienst de mogelijkheid ontnomen om te controleren of deze inkomsten en bezittingen gevolgen zouden moeten hebben voor zijn recht op bijstand. De vraag of verdachte al dan niet voordeel heeft genoten is daarbij niet van doorslaggevend belang.
Met betrekking tot het standpunt van de verdediging dat verdachte de inlichtingenplicht niet opzettelijk heeft geschonden, overweegt de rechtbank als volgt. Uit het dossier volgt dat verdachte bij de toekenningsbeschikking van 21 april 2011 en voorts op verschillende momenten nadien onder andere in 2015 en (in de jaren daarna) in ieder geval schriftelijk, (zoals bij beschikkingen van de sociale dienst op aanvragen van verdachte om toeslagen) telkenmale uitdrukkelijk is gewezen op de inlichtingenplicht.
Daarnaast volgt uit het dossier dat verdachte op 12 april 2016 (bij afzonderlijk mutatieformulier) bij de sociale dienst heeft aangegeven dat zijn ex-partner tijdelijk weer bij hem op het adres woont.
1Alleen al daaruit blijkt dat verdachte wist dat hij wijzigingen moest doorgeven aan de sociale dienst. Bovendien is verdachte op 7 december 2011 door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden eerder veroordeeld voor overtreding van artikel 227b Wetboek van Strafrecht, zodat verdachte op de hoogte moet zijn geweest van de eventuele gevolgen van het niet doorgeven van wijzigingen in zijn inkomen en vermogen. De rechtbank verwerpt daarom het verweer van de verdediging dat verdachte niet op de hoogte was van de inlichtingenplicht en daarom niet opzettelijk de inlichtingenplicht zou hebben geschonden. Dat niet is gebleken dat verdachte nadrukkelijke mondeling gewezen is op de inlichtingenplicht maakt dit gelet op het bovenstaande niet anders.
De rechtbank acht dan ook bewezen dat verdachte opzet heeft gehad op het nalaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, terwijl hij wist dat die gegevens van belang waren voor zijn recht op een uitkering, dan wel de hoogte daarvan.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij in de periode van 1 mei 2014 tot en met 18 december 2018 te Assen, in strijd met een hem bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, te weten artikel 17 van de Participatiewet (voorheen artikel 17 van de Wet werk en bijstand), opzettelijk heeft nagelaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, en dit feit kon strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander, terwijl hij, verdachte, wist dat die gegevens van belang waren voor de vaststelling van verdachtes of eens anders recht op een verstrekking of tegemoetkoming, te weten een (bijstand)uitkering krachtens die
Participatiewet (voorheen Wet werk en bijstand) via het Werkplein Drentsche Aa (voorheen
Intergemeentelijke Sociale Dienst Aa en Hunze, Assen en Tynaarlo, ISD), dan wel voor de hoogte of de duur van die verstrekking of tegemoetkoming, door aan dat Werkplein (voorheen ISD) in het geheel niet te melden dat in voornoemde periode
  • hij, verdachte, een erfenis en een of meer schenkingen (te weten onroerend goed) heeft aanvaarden verkregen, en
  • hij, verdachte, werkzaamheden had verricht vanwege hennepkweek en inkomsten had genoten,zulks terwijl dat toen wel het geval was.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde Het bewezen verklaarde levert op:

In strijd met een hem bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, opzettelijk nalaten tijdig de benodigde gegevens verstrekken, terwijl het feit kan strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander, en terwijl hij weet dat de gegevens van belang zijn voor de vaststelling van zijn of eens anders recht op een verstrekking of tegemoetkoming dan wel de hoogte of de duur van een verstrekking of tegemoetkoming.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 76 dagen.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair gepleit voor vrijspraak. Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf niet wenselijk is gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte en de ondersteunende rol die hij heeft voor mensen in zijn omgeving. De raadsman heeft daarom verzocht om bij een eventuele veroordeling te volstaan met oplegging van een taakstraf.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich gedurende een lange periode, vanaf 1 mei 2014 tot en met 18 december 2018, schuldig gemaakt aan uitkeringsfraude door te verzwijgen dat hij inkomsten had uit werkzaamheden in het kader van hennepteelt. Daarnaast heeft hij verzwegen dat zijn bezit was toegenomen als gevolg van een erfenis en een schenking, in die zin dat verdachte onroerend goed op zijn naam heeft gekregen. Hierdoor is het de sociale dienst onmogelijk geweest om het recht op bijstand te bepalen.
Volgens de zich in het dossier bevindende fraudeberekening (pg 192) heeft verdachte in de bewezenverklaarde periode de sociale dienst benadeeld voor in totaal € 52.562,07 netto. Daardoor is (ook), indirect, de samenleving benadeeld. Verdachte heeft misbruik gemaakt van het sociale stelsel zoals dat in Nederland bestaat.
Een uitkering is bedoeld om mensen die om wat voor reden dan ook niet in hun eigen onderhoud kunnen voorzien, te verzekeren van een aanvaardbaar inkomen. Door het handelen van verdachte wordt het stelsel van sociale zekerheid ondermijnd. Hiervan worden uiteindelijk de mensen die op dit stelsel zijn aangewezen de dupe. De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan.
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank tevens gelet op de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Voor fraude met een benadelingsbedrag tussen de € 10.000,- en € 70.000,- gaat het LOVS uit van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee tot vijf maanden of een taakstraf.
De rechtbank heeft tevens in aanmerking genomen dat verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor uitkeringsfraude. Daarnaast houdt zij er rekening mee dat het feit meer dan twee jaar geleden is gepleegd. De rechtbank is van oordeel dat sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn waarbinnen de vervolging dient plaats te vinden op grond van artikel 6 van het EVRM. Zij acht een strafkorting daarom op zijn plaats.
Het uitgangspunt voor de rechtbank zou een gevangenisstraf voor de duur van 90 dagen zijn geweest, maar gezien het tijdsverloop zal zij een strafkorting toepassen van 15 procent. Alles afwegende acht de rechtbank, conform de eis van de officier van justitie, een gevangenisstraf voor de duur van 76 dagen passend en geboden.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op artikel 227b van het Wetboek van Strafrecht.
Dit voorschrift is toegepast, zoals deze ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens gold dan wel ten tijde van deze uitspraak geldt.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 76 dagen.

Dit vonnis is gewezen door mr. G. Eelsing, voorzitter, mr. E. Läkamp en mr. M.A.M. Wolters, rechters, bijgestaan door mr. E.E. de Vries, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 27 januari 2022. Mr. Eelsing is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
1 Een schriftelijk bescheid, te weten een mutatieformulier ISD - Aa & Hunze, Assen en Tynaarlo, ondertekend door verdachte op 12 april 2016 en op 14 april 2016 ingekomen bij de ISD - Aa & Hunze, Assen en Tynaarlo, opgenomen op pagina 106 e.v. van het dossier van de sociale recherche van het Werkplein Drentsche Aa met nummer 170062 d.d. 17 januari 2019.