ECLI:NL:RBNNE:2022:1722

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
19 mei 2022
Publicatiedatum
30 mei 2022
Zaaknummer
18/750013-18
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor hennepteelt en wapenbezit met vrijspraak voor diefstal elektriciteit

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 19 mei 2022 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van hennepteelt en het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie. De verdachte werd beschuldigd van het telen van 259 hennepplanten in een professionele kwekerij, die was aangetroffen in een kelderruimte van een pand. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, door zijn betrokkenheid bij de hennepkwekerij, bijdroeg aan het illegale hennepcircuit en de daarmee samenhangende criminaliteit, wat de volksgezondheid in gevaar brengt. Daarnaast werd vastgesteld dat de verdachte een semiautomatisch wapen en munitie voorhanden had, wat bijdraagt aan een gevoel van onveiligheid in de maatschappij. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de diefstal van elektriciteit, omdat er onvoldoende bewijs was dat hij betrokken was bij het illegaal afnemen van elektriciteit voor de kwekerij. De rechtbank legde een taakstraf van tachtig uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden op, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn van de procedure.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
Parketnummer 18/750013-18
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 19 mei 2022 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 1966 te [geboorteplaats], wonende te [straatnaam], [woonplaats].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 14 april 2022. Het onderzoek is gesloten ter terechtzitting van 12 mei 2022.
Verdachte is ter zitting van 14 april 2022 verschenen, bijgestaan door mr. R.P. Snorn, advocaat te Heerenveen. Ter terechtzitting van 12 mei 2022 zijn beiden niet verschenen. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting van 14 april 2022 vertegenwoordigd door mr. R.G. de Graaf, en ter terechtzitting van 12 mei door mr. H.J. Veen.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 13 oktober 2017 tot en met 13 februari 2018 te [plaats], (althans) in de gemeente De Marne, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een kelderruimte van een pand (perceel [straatnaam], aldaar) (een) hoeveelhe(i)d(en), althans 259, hennepplanten, in elk geval (een) hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal van (in totaal) meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij in of omstreeks de periode van 13 oktober 2017 tot en met 13 februari 2018, te [plaats], (althans) in de gemeente De Marne, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, elektriciteit, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde partij]., in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of die weg te nemen elektrische energie onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking;
3.
hij op of omstreeks 13 maart 2018 te Drachten, (althans) in de gemeente Smallingerland, een vuurwapen van categorie III onder 1, te weten een (geladen) semiautomatisch pistool (Walther/PPK) en/of munitie van categorie III, te weten 31 kogelpatronen (7.65 mm/.32 Auto), voorhanden heeft gehad;
De in deze tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voor zover daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor alle ten laste gelegde feiten. Ten aanzien van het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft de officier van justitie aangevoerd dat uit het dossier blijkt dat verdachte meermalen in het pand is geweest waar de kwekerij is aangetroffen. Aanvankelijk heeft verdachte zich tijdens zijn verhoren bij de politie veelal op zijn zwijgrecht beroepen. Tijdens zijn verhoor bij de rechter-commissaris heeft verdachte verklaard dat hij hand- en spandiensten heeft verricht. Verdachte heeft deze verklaring ter terechtzitting anders ingekleurd. Deze verklaring ter terechtzitting moet als ongeloofwaardig worden bestempeld. Verdachte is als medepleger betrokken geweest bij de aangetroffen hennepkwekerij. In het verlengde hiervan moet verdachte ook als medepleger van diefstal van de elektriciteit worden aangemerkt, aldus de officier van justitie.
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde heeft de officier van justitie gesteld dat het bewijs daarvoor is gelegen in de bekennende verklaring van verdachte en het onderzoek aan het bij hem aangetroffen wapen en de munitie.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 1 en 2 ten laste gelegde. Hij heeft daartoe aangevoerd dat verdachte het ten laste gelegde ter terechtzitting heeft ontkend. Verdachte had goede redenen om zich tijdens zijn verhoren bij de politie op zijn zwijgrecht te beroepen. Het zwijgen van verdachte komt voort uit zijn culturele achtergrond en het advies daartoe van zijn toenmalige raadsman. Dat verdachte zich toen op zijn zwijgrecht heeft beroepen, moet hem daarom niet worden tegengeworpen. Uit het dossier blijkt weliswaar dat verdachte meermalen in of bij het pand aan de [straatnaam] te [plaats] is geweest, maar er kan niet meer worden vastgesteld dan dat verdachte als bezoeker in het pand aanwezig is geweest. Hieruit blijkt nog niet dat sprake is geweest van de vereiste nauwe en bewuste samenwerking ten aanzien van de hennepkwekerij. In het verlengde hiervan dient verdachte ook van het onder 2 ten laste gelegde te worden vrijgesproken. Subsidiair heeft de raadsman ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde aangevoerd dat uit het strafdossier niet blijkt dat er door verdachte handelingen zijn gepleegd met betrekking tot de diefstal van de elektriciteit. Er is voorts niet gebleken dat verdachte daarmee op enige wijze bemoeienis heeft gehad, zodat het wettig bewijs voor medeplegen van de diefstal ontbreekt, aldus de raadsman.
Het onder 3 ten laste gelegde feit kan wettig en overtuigend bewezen worden.
Oordeel van de rechtbank Bewijsmiddelen ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde
De rechtbank past ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte ter zitting van 14 april 2022 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Ik kwam in de periode van oktober 2017 tot begin 2018 regelmatig in het pand van [naam] in [plaats].
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte bij de rechtercommissaris d.d. 16 maart 2018:
Ik ben inderdaad wel in [plaats] geweest en heb daar hand- en spandiensten verricht. Andere locaties weet ik niets van. Ik ben bang.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aantreffen hennepkwekerij d.d. 25 mei2018, opgenomen op pagina 1552 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer BVH 2017186587 d.d. 12 maart 2019, inhoudend als relaas van verbalisanten:
Op 13 februari (de rechtbank begrijpt: 2018) stelden wij een onderzoek in op perceel [straatnaam] te [plaats]. Tijdens het onderzoek werd door ons in het pand, in een verborgen ruimte (kelder) onder een horecazaaltje een professionele, in werking zijnde hennepkwekerij aangetroffen. Na het binnentreden zagen wij dat er in totaal 259 hennepplanten stonden. De gemiddelde hoogte van de planten was ongeveer 95 centimeter. Per m² stonden er 20 planten. Wij constateerden, op grond van onze kennis en ervaring opgedaan bij eerdere ontmantelingen van hennepkwekerijen, dat het hennepplanten waren. Wij constateerden gezien de waargenomen uiterlijke kenmerken, kleur en vorm, en daarnaast de herkenbare geur, dat de aangetroffen planten hennepplanten betroffen.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 13 oktober 2017,opgenomen op pagina 1522a e.v. van voornoemd dossier, inhoudend het relaas van verbalisant:
Op 13 oktober 2017 tussen 19:30 uur en 21:00 uur werd door mij een onderzoek ingesteld met behulp van een warmtebeeldcamera. Het onderzoek richtte zich op de zijkant van perceel [straatnaam] te [plaats]. Ik zag op de zijgevel een dubbele deur met daarboven isolatiemateriaal. Rechts van de ramen met isolatie zag ik een rond rooster. Links van de dubbele deur zag ik een regenpijp welke breder was dan de overige regenpijpen welke verdeeld was aan de zijkant van het pand. Ik zag dat de dikke regenpijp links van de dubbele deur direct een afwijkend warmtebeeld gaf. Ik zag op de warmtebeeldcamera dat het beeld-scherm wit oplichtte op deze positie. Op de warmtebeeldcamera was duidelijk zichtbaar dat van de regenpijp veel warmte vrij kwam, ook was te zien dat er een afwijkend warmtebeeld rechts van de dubbele deur was. Dit is net boven de grond waar te nemen. Ik hoorde tijdens de warmtebeeld meting een zoemend geluid uit de hoek van de zijgevel. Bovenstaande bevindingen duiden erop dat er aan de zijkant van perceel [straatnaam] te [plaats], een afvoer van een warmtebron aanwezig was. Dit kan wijzen op de aanwezigheid van een hennepkwekerij in van perceel [straatnaam] te [plaats].
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van observatie d.d. 11 januari 2018,opgenomen op pagina 1542 van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisanten:
Wij hebben op 10 januari 2018 tussen 21.00 uur en 22.45 uur geobserveerd en daarbij hebben wij de volgende waarnemingen, bevindingen gedaan:
21:23 uur: Ik zag dat een Volkswagen Caddy, voorzien van het kenteken [kenteken] geparkeerd stond naast perceel [straatnaam] te [plaats]. Ik zag dat de rechter schuifdeur van de Caddy open stond. Ik zag door de geopende deur van het voornoemde perceel een man staan.
21:24 uur: Ik zag dat de Caddy vertrok.
21:37 uur: Ik zag dat er twee personen in de Caddy zaten. Ik herkende de passagier als [verdachte], geboren op [geboortedatum] 1966 en wonende te [woonplaats].
6. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 15 maart 2018,opgenomen op pagina 1545 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisanten:
Er werd een observatiecamera geplaatst met het zicht op de [straatnaam] te [plaats]. Door mij zijn de beelden nader bekeken en daarbij is het volgende bevonden:
Op 8 februari 2018 omstreeks 20:50 uur zag ik dat er een witte of lichtkleurige bestelwagen vanaf rechts voor de voormalige snackbar langs reed. Na twee minuten zag ik dat er een blanke man, met bril en rokend, aan de linkerkant het beeld kwam inlopen. Ik zag dat deze man het haar achterover droeg en dat hij inhammen had. Tevens zag ik dat hij een donkerkleurig colbertjasje droeg met een lichtkleurig overhemd. De man herkende ik als de mij ambtshalve bekende [verdachte].
7. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 1 maart 2018,opgenomen op pagina 59 van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant:
Op dinsdag 27 februari 2018 ontving ik van de BOB-kamer Noord Nederland de printlijst historische verkeersgegevens telefonie tussen de periode 20-08-2017 en 19-02-2018 van [verdachte], geboren
[geboortedatum]-1966 te [geboorteplaats]. Op deze printlijst zag ik dat het telefoonnummer van [verdachte] meerdere keren de telecommast op de [straatnaam] te [plaats] aanstraalt, 2 dagen een gesprek en 22 dagen dataverkeer. Namelijk op de volgende data:
  • 13 september 2017 (dataverkeer)
  • 20 september 2017 (dataverkeer)
  • 3 oktober 2017 (dataverkeer)
  • 16 oktober 2017 (dataverkeer)
  • 26 oktober 2017 (dataverkeer)
  • 7 november 2017 (dataverkeer)
  • 11 november 2017 (dataverkeer)
  • 12 november 2017 (dataverkeer)
  • 13 november 2017 (dataverkeer)
  • 16 november 2017 (dataverkeer)
  • 18 november 2017 (dataverkeer)
  • 22 november 2017 (gesprek)
  • 4 december 2017 (dataverkeer)
  • 13 december 2017 (dataverkeer)
  • 18 december 2017 (dataverkeer)
  • 19 december 2017 (dataverkeer)
  • 20 december 2017 (dataverkeer)
  • 29 december 2017 (gesprek)
  • 8 januari 2018 (dataverkeer)
  • 10 januari 2018 (dataverkeer)
  • 15 januari 2018 (dataverkeer)
  • 8 februari 2018 (dataverkeer)
8. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor d.d. 22 februari 2018, opgenomen op pagina 1685 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [naam]:
V: Waar woon je?
A: [plaats], [straatnaam].
V: Wanneer bent u exact begonnen met telen van hennep?
A: 12 à 13 weken geleden ben ik begonnen. Ik denk zelfs wel 14 weken geleden.
Bewijsoverwegingen met betrekking tot het onder 1 ten laste gelegde
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank als volgt. Aan de hand de inhoud van het strafdossier stelt de rechtbank vast dat verdachte meermalen in de ten laste gelegde periode in en bij het pand aan de [straatnaam] te [plaats] is geweest. Dit blijkt uit onder meer uit de observaties van de politie, waarbij verdachte wordt herkend, en de mastgegevens, waaruit blijkt dat de telefoon van verdachte 22 keer een mast aanstraalt in [plaats]. Verdachte heeft ter terechtzitting ook verklaard dat hij in de ten laste gelegde periode regelmatig bij medeverdachte [naam] in [plaats] kwam. Verdachte heeft ter terechtzitting echter iedere betrokkenheid bij de daar aangetroffen hennepkwekerij ontkend.
Verdachte heeft tijdens zijn verhoor bij de rechter-commissaris op 16 maart 2018 verklaard dat hij wel in [plaats] is geweest en dat hij daar hand- en spandiensten heeft verricht, maar dat hij van de andere locaties niets afwist (de vordering tot bewaring hield ook in dat verdachte bij andere hennepkwekerijen betrokken zou zijn geweest). Bovendien heeft hij verklaard dat hij bang was. Uit het proces-verbaal van dit verhoor blijkt dat verdachte bekend was met de verdenking dat hij bij hennepteelt betrokken was. Deze verklaring kan daarom naar het oordeel van de rechtbank niet anders gelezen worden dan dat zij betrekking heeft op de op 13 februari 2018 aangetroffen hennepkwekerij in [plaats]. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij bij de rechtercommissaris niet de gelegenheid had om de hand- en spandiensten nader te omschrijven en dat hij met deze hand- en spandiensten niet doelde op de aangetroffen hennepkwekerij in [plaats]. De rechtbank acht dit ongeloofwaardig. Verdachte heeft namelijk zijn verklaring bij de rechter-commissaris afgelegd in aanwezigheid van zijn raadsman en heeft de verklaring zelf ondertekend. De rechtbank acht onaannemelijk dat verdachte niet in de gelegenheid is geweest deze hand-en-spandiensten nader te specificeren. Daarnaast is verdachte op 27 maart 2018 nogmaals hierover ondervraagd door de politie. Verdachte heeft toen de inhoud van de door hem bij de rechter-commissaris afgelegde verklaring bevestigd en zich verder op zijn zwijgrecht beroepen. Pas jaren later geeft verdachte zijn bij de rechter-commissaris afgelegde verklaring een andere betekenis. Verdachte heeft verklaard dat de hand- en spandiensten niet zagen op de hennepkwekerij, maar dat hij medeverdachte [naam] onder meer hielp met het verplaatsen van een biljarttafel. Daarnaast zou verdachte vaak ‘voor de gezelligheid’ bij medeverdachte [naam] komen. In zijn verhoor van 14 maart 2018 bij de politie heeft verdachte echter verklaard dat hij bijna nooit in [plaats] kwam en dat hij niemand specifiek kent in [plaats], geen mensen waarvoor hij klussen heeft uitgevoerd. De rechtbank acht het alternatieve scenario dat verdachte ter terechtzitting heeft geschetst gelet op het voorgaande ongeloofwaardig en schuift deze verklaring terzijde.
De rechtbank overweegt vervolgens met betrekking tot het medeplegen van de hennepteelt als volgt. Vooropgesteld dient te worden dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezen verklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking. De materiële en/of intellectuele bijdrage van de verdachte aan het strafbare feit zal van voldoende gewicht moeten zijn. Uit de bewijsmiddelen leidt de rechtbank met betrekking tot de betrokkenheid van verdachte bij het ten laste gelegde af dat verdachte in de ten laste gelegde periode op een behoorlijk aantal momenten bij de hennepkwekerij is geweest. Verdachte heeft daar naar eigen zeggen hand- en spandiensten verricht. Naar het oordeel van de rechtbank kan daarmee niet anders zijn bedoeld dan dat verdachte werkzaamheden heeft verricht in/aan de hennepkwekerij. Gelet op de hoeveelheid van de bezoeken, bezien in samenhang met de handelingen die verdachte kennelijk heeft verricht, is de rechtbank van oordeel dat verdachte zodanig nauw betrokken was bij de hennepkwekerij dat van medeplegen van het telen van hennep gesproken kan worden.
Ten slotte overweegt de rechtbank met betrekking tot de ten laste gelegde periode dat uit het dossier blijkt dat er onderzoek is gedaan met een warmtebeeldcamera naar het pand waarin de kwekerij is aangetroffen. Op 13 oktober 2017 volgde hieruit dat er aanwijzingen waren dat er een
hennepkwekerij in het pand zou zijn. Op 13 februari 2018 waren de hennepplanten bij het aantreffen van de kwekerij gemiddeld ongeveer 95 centimeter hoog. Dit duidt erop dat deze planten er gedurende een langere periode stonden. Medeverdachte [naam] heeft verklaard dat de kwekerij reeds veertien weken in werking was. Naar het oordeel van de rechtbank kan gelet op deze omstandigheden worden bewezen dat de hennepkwekerij gedurende de gehele ten laste gelegde periode in het pand aanwezig was.
Vrijspraak van het onder 2 ten laste gelegde
De rechtbank acht het onder 2 ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen, zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt hiertoe het volgende.
In gevallen als het onderhavige, waarin het aantreffen van een hennepkwekerij gepaard gaat met het aantreffen van aanwijzingen dat de elektriciteit die wordt gebruikt voor die kwekerij, kort gezegd, ‘buiten de meter om’ wordt afgenomen, en de verdachte op die grond ook de diefstal van elektriciteit wordt verweten, verdient die diefstal zelfstandige aandacht in de bewijsvoering. De betrokkenheid van de verdachte bij de teelt van hennep brengt immers op zichzelf nog niet mee dat hij zich ook schuldig maakt aan het opzettelijk wegnemen van de daarbij gebruikte elektriciteit. Wel kunnen concrete gedragingen van de verdachte en de omstandigheden waaronder de teelt plaatsvond meebrengen dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte zich ook heeft schuldig gemaakt aan het wegnemen van de daarbij gebruikte elektriciteit.
1
Aan de hand van het dossier en hetgeen ter terechtzitting is besproken stelt de rechtbank vast dat er op 13 februari 2018 een hennepkwekerij is aangetroffen in de kelder van een pand aan de [straatnaam] te [plaats]. Uit het proces-verbaal van aantreffen hennepkwekerij blijkt dat is vastgesteld dat de stroom ten behoeve van de hennepkwekerij illegaal werd afgenomen. De stroom werd na de hoofdzekering en hoofdschakelaar voor de elektriciteitsmeter en de zekeringen omgeleid. Medeverdachte [naam] heeft tijdens zijn verhoor bij de politie op 22 februari 2018 verklaard dat hijzelf de elektra in de kwekerij heeft aangelegd. Van omstandigheden die erop wijzen dat verdachte bemoeienis heeft gehad met de aanleg van de elektra in de hennepkwekerij is de rechtbank niet gebleken. Voorts zijn er geen omstandigheden gebleken waaruit kan worden afgeleid dat verdachte daarna op enige wijze betrokken is geweest bij het wegnemen van de elektriciteit. De rechtbank spreekt verdachte daarom vrij van het medeplegen van diefstal van elektriciteit.
Bewijsmiddelen ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde
De rechtbank acht het onder 3 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte dit feit duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 14 april 2022;
een schriftelijk stuk, te weten een kennisgeving van inbeslagname, d.d. 21 maart 2018, opgenomenop p. 896 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend het relaas van verbalisanten;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal onderzoek vuurwapen en munitie d.d. 1 mei 2018, opgenomen op pagina 2227 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend het relaas van verbalisant.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het onder 1 en 3 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
onder 1:
hij in de periode van 13 oktober 2017 tot en met 13 februari 2018 te [plaats], tezamen en in vereniging met een ander, meermalen opzettelijk heeft geteeld in een kelderruimte van een pand, perceel [straatnaam], 259 hennepplanten, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
onder 3:
hij op 13 maart 2018 te Drachten, in de gemeente Smallingerland,
een vuurwapen van categorie III onder 1, te weten een geladen semiautomatisch pistool,
Walther/PPK, en munitie van categorie III, te weten 31 kogelpatronen. 7.65 mm/.32 Auto, voorhanden heeft gehad.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde Het bewezen verklaarde levert op:

1. medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
3. handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen en munitie van categorie III.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van alle ten laste gelegde feiten wordt veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis, en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee maanden met een proeftijd van twee jaren. De officier van justitie heeft aangevoerd dat hij bij het bepalen van zijn eis rekening heeft gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) is overschreden en dat deze overschrijding moet worden verdisconteerd in de strafoplegging. Om die reden verzoekt de raadsman te volstaan met een geheel voorwaardelijke straf voor het onder 3 ten laste gelegde feit.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting, de rapportages van de reclassering, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van hennepteelt. Er zijn 259 hennepplanten aangetroffen. Gelet op de wijze waarop de hennepkwekerij was opgezet en het aantal aanwezige hennepplanten was het een professionele hennepkwekerij. Verdachte heeft, door aldus te handelen, bijgedragen aan het in stand houden van het illegale hennepcircuit en de daaraan gerelateerde criminaliteit. Door de productie van hennep wordt de volksgezondheid in gevaar gebracht en verdachte heeft daaraan bijgedragen. Daarnaast is algemeen bekend dat de activiteiten waarmee verdachte zich heeft ingelaten veelal gepaard gaan met sociale overlast en andere vormen van criminaliteit. Verdachte heeft zich hiermee welbewust ingelaten, kennelijk gedreven door financiële motieven. Daarnaast heeft verdachte een semiautomatisch wapen en munitie voorhanden gehad. Door een wapen en munitie voorhanden te hebben heeft verdachte bijgedragen aan het gevoel van onveiligheid in de maatschappij. Het is algemeen bekend dat het ongecontroleerde bezit van wapens een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen veroorzaakt. Dit alles rekent de rechtbank verdachte aan.
De rechtbank heeft tevens in aanmerking genomen dat verdachte niet eerder onherroepelijk is veroordeeld. Blijkens het reclasseringsrapport van 8 december 2020 heeft verdachte huisvesting, een gezin en werk. Hij gebruikt geen drugs. Verdachte moet in staat worden geacht een taakstraf te verrichten.
In artikel 6, eerste lid, van het EVRM is het recht van iedere verdachte gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Een strafzaak moet in beginsel twee jaar nadat verdachte mag verwachten dat hij vervolgd zal gaan worden met een einduitspraak worden afgedaan. In dit geval is die redelijke termijn fors overschreden: verdachte is op 13 maart 2018 in verzekering gesteld. Op dat moment is de termijn aangevangen. De einduitspraak is op 19 mei 2022. Naar vaste rechtspraak moet overschrijding van de redelijke termijn in beginsel tot strafvermindering leiden. De rechtbank zal daarom bij het bepalen van de strafmaat rekening houden met dit tijdsverloop.
Gelet op de landelijk gehanteerde oriëntatiepunten voor straftoemeting wordt voor een hennepkwekerij van een dergelijke omvang in beginsel een taakstraf voor de duur van honderdtwintig uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van één maand, passend geacht. Voor het voorhanden hebben van vuurwapens zoals dat van verdachte worden in beginsel onvoorwaardelijke gevangenisstraffen van enkele maanden opgelegd. Gelet op de vastgestelde overschrijding van de redelijke termijn matigt de rechtbank de straf en acht de rechtbank voor deze twee feiten, alles afwegende, een taakstraf voor de duur van tachtig uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee maanden met een proeftijd van twee jaren passend en geboden.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14c, 22c, 22d, 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen van de 3 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 26 en 55 van Wet wapens en munitie.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 2 is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 3 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van twee maanden.

Bepaalt dat deze gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op
twee jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.

een taakstraf voor de duur van tachtig uren.

Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van veertig dagen zal worden toegepast.
Beveelt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van twee uren per dag inverzekeringstelling of voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. N.A. Vlietstra, voorzitter, mr. A. de Jong en mr. M.M. Spooren, rechters, bijgestaan door mr. D.H. Röben, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 19 mei 2022.