V: Waar woon je?
A: [plaats], [straatnaam].
V: Wanneer bent u exact begonnen met telen van hennep?
A: 12 à 13 weken geleden ben ik begonnen. Ik denk zelfs wel 14 weken geleden.
Bewijsoverwegingen met betrekking tot het onder 1 ten laste gelegde
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank als volgt. Aan de hand de inhoud van het strafdossier stelt de rechtbank vast dat verdachte meermalen in de ten laste gelegde periode in en bij het pand aan de [straatnaam] te [plaats] is geweest. Dit blijkt uit onder meer uit de observaties van de politie, waarbij verdachte wordt herkend, en de mastgegevens, waaruit blijkt dat de telefoon van verdachte 22 keer een mast aanstraalt in [plaats]. Verdachte heeft ter terechtzitting ook verklaard dat hij in de ten laste gelegde periode regelmatig bij medeverdachte [naam] in [plaats] kwam. Verdachte heeft ter terechtzitting echter iedere betrokkenheid bij de daar aangetroffen hennepkwekerij ontkend.
Verdachte heeft tijdens zijn verhoor bij de rechter-commissaris op 16 maart 2018 verklaard dat hij wel in [plaats] is geweest en dat hij daar hand- en spandiensten heeft verricht, maar dat hij van de andere locaties niets afwist (de vordering tot bewaring hield ook in dat verdachte bij andere hennepkwekerijen betrokken zou zijn geweest). Bovendien heeft hij verklaard dat hij bang was. Uit het proces-verbaal van dit verhoor blijkt dat verdachte bekend was met de verdenking dat hij bij hennepteelt betrokken was. Deze verklaring kan daarom naar het oordeel van de rechtbank niet anders gelezen worden dan dat zij betrekking heeft op de op 13 februari 2018 aangetroffen hennepkwekerij in [plaats]. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij bij de rechtercommissaris niet de gelegenheid had om de hand- en spandiensten nader te omschrijven en dat hij met deze hand- en spandiensten niet doelde op de aangetroffen hennepkwekerij in [plaats]. De rechtbank acht dit ongeloofwaardig. Verdachte heeft namelijk zijn verklaring bij de rechter-commissaris afgelegd in aanwezigheid van zijn raadsman en heeft de verklaring zelf ondertekend. De rechtbank acht onaannemelijk dat verdachte niet in de gelegenheid is geweest deze hand-en-spandiensten nader te specificeren. Daarnaast is verdachte op 27 maart 2018 nogmaals hierover ondervraagd door de politie. Verdachte heeft toen de inhoud van de door hem bij de rechter-commissaris afgelegde verklaring bevestigd en zich verder op zijn zwijgrecht beroepen. Pas jaren later geeft verdachte zijn bij de rechter-commissaris afgelegde verklaring een andere betekenis. Verdachte heeft verklaard dat de hand- en spandiensten niet zagen op de hennepkwekerij, maar dat hij medeverdachte [naam] onder meer hielp met het verplaatsen van een biljarttafel. Daarnaast zou verdachte vaak ‘voor de gezelligheid’ bij medeverdachte [naam] komen. In zijn verhoor van 14 maart 2018 bij de politie heeft verdachte echter verklaard dat hij bijna nooit in [plaats] kwam en dat hij niemand specifiek kent in [plaats], geen mensen waarvoor hij klussen heeft uitgevoerd. De rechtbank acht het alternatieve scenario dat verdachte ter terechtzitting heeft geschetst gelet op het voorgaande ongeloofwaardig en schuift deze verklaring terzijde.
De rechtbank overweegt vervolgens met betrekking tot het medeplegen van de hennepteelt als volgt. Vooropgesteld dient te worden dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezen verklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking. De materiële en/of intellectuele bijdrage van de verdachte aan het strafbare feit zal van voldoende gewicht moeten zijn. Uit de bewijsmiddelen leidt de rechtbank met betrekking tot de betrokkenheid van verdachte bij het ten laste gelegde af dat verdachte in de ten laste gelegde periode op een behoorlijk aantal momenten bij de hennepkwekerij is geweest. Verdachte heeft daar naar eigen zeggen hand- en spandiensten verricht. Naar het oordeel van de rechtbank kan daarmee niet anders zijn bedoeld dan dat verdachte werkzaamheden heeft verricht in/aan de hennepkwekerij. Gelet op de hoeveelheid van de bezoeken, bezien in samenhang met de handelingen die verdachte kennelijk heeft verricht, is de rechtbank van oordeel dat verdachte zodanig nauw betrokken was bij de hennepkwekerij dat van medeplegen van het telen van hennep gesproken kan worden.
Ten slotte overweegt de rechtbank met betrekking tot de ten laste gelegde periode dat uit het dossier blijkt dat er onderzoek is gedaan met een warmtebeeldcamera naar het pand waarin de kwekerij is aangetroffen. Op 13 oktober 2017 volgde hieruit dat er aanwijzingen waren dat er een
hennepkwekerij in het pand zou zijn. Op 13 februari 2018 waren de hennepplanten bij het aantreffen van de kwekerij gemiddeld ongeveer 95 centimeter hoog. Dit duidt erop dat deze planten er gedurende een langere periode stonden. Medeverdachte [naam] heeft verklaard dat de kwekerij reeds veertien weken in werking was. Naar het oordeel van de rechtbank kan gelet op deze omstandigheden worden bewezen dat de hennepkwekerij gedurende de gehele ten laste gelegde periode in het pand aanwezig was.
Vrijspraak van het onder 2 ten laste gelegde
De rechtbank acht het onder 2 ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen, zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt hiertoe het volgende.
In gevallen als het onderhavige, waarin het aantreffen van een hennepkwekerij gepaard gaat met het aantreffen van aanwijzingen dat de elektriciteit die wordt gebruikt voor die kwekerij, kort gezegd, ‘buiten de meter om’ wordt afgenomen, en de verdachte op die grond ook de diefstal van elektriciteit wordt verweten, verdient die diefstal zelfstandige aandacht in de bewijsvoering. De betrokkenheid van de verdachte bij de teelt van hennep brengt immers op zichzelf nog niet mee dat hij zich ook schuldig maakt aan het opzettelijk wegnemen van de daarbij gebruikte elektriciteit. Wel kunnen concrete gedragingen van de verdachte en de omstandigheden waaronder de teelt plaatsvond meebrengen dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte zich ook heeft schuldig gemaakt aan het wegnemen van de daarbij gebruikte elektriciteit.
1
Aan de hand van het dossier en hetgeen ter terechtzitting is besproken stelt de rechtbank vast dat er op 13 februari 2018 een hennepkwekerij is aangetroffen in de kelder van een pand aan de [straatnaam] te [plaats]. Uit het proces-verbaal van aantreffen hennepkwekerij blijkt dat is vastgesteld dat de stroom ten behoeve van de hennepkwekerij illegaal werd afgenomen. De stroom werd na de hoofdzekering en hoofdschakelaar voor de elektriciteitsmeter en de zekeringen omgeleid. Medeverdachte [naam] heeft tijdens zijn verhoor bij de politie op 22 februari 2018 verklaard dat hijzelf de elektra in de kwekerij heeft aangelegd. Van omstandigheden die erop wijzen dat verdachte bemoeienis heeft gehad met de aanleg van de elektra in de hennepkwekerij is de rechtbank niet gebleken. Voorts zijn er geen omstandigheden gebleken waaruit kan worden afgeleid dat verdachte daarna op enige wijze betrokken is geweest bij het wegnemen van de elektriciteit. De rechtbank spreekt verdachte daarom vrij van het medeplegen van diefstal van elektriciteit.
Bewijsmiddelen ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde
De rechtbank acht het onder 3 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte dit feit duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt: