ECLI:NL:RBNNE:2022:1717

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
30 mei 2022
Publicatiedatum
30 mei 2022
Zaaknummer
18/319078-21
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van opzettelijke brandstichting en veroordeling voor culpoze brandstichting met gevangenisstraf en bijzondere voorwaarden

Op 30 mei 2022 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die was beschuldigd van opzettelijke brandstichting. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de primair ten laste gelegde opzettelijke brandstichting, omdat niet kon worden vastgesteld dat de kans op brand onder de gegeven omstandigheden aanmerkelijk te achten was. De rechtbank oordeelde echter dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan culpoze brandstichting. De feiten waren als volgt: op 24 november 2021 had de verdachte in zijn woning in Delfzijl een rookbom gemaakt met kunstmest en suiker, wat leidde tot rookontwikkeling en schade aan het plafond van de keuken. De brandweer moest ingrijpen om de brand te blussen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig had gehandeld, wat resulteerde in gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor omwonenden. De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf op van 12 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 5 jaren en enkele bijzondere voorwaarden. De rechtbank hield rekening met de eerdere veroordelingen van de verdachte voor brandstichting en de psychologische rapportages die wezen op een persoonlijkheidsstoornis en een hoog recidiverisico. De rechtbank benadrukte het belang van behandeling en begeleiding van de verdachte.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht Locatie
Groningen
parketnummer 18/319078-21
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 30 mei 2022 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte], geboren op [geboortedatum] 1958 te

[geboorteplaats], thans gedetineerd te [instelling].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 16 mei 2022.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. I.E. Leenhouwers, advocaat te Amsterdam. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. L.G. de Graaf.

Tenlastelegging

Aan verdachte is, na nadere omschrijving van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 24 november 2021 te Delfzijl, in de gemeente Eemsdelta opzettelijk brand heeft gesticht in de keuken van een woning, gelegen aan de [straatnaam], immers heeft hij verdachte een hoeveelheid (kunst)mest (kaliumnitraat) met suiker in een pan gedaan en vervolgens aangestoken, althans open vuur in aanraking gebracht met een brandbare stof, ten gevolge waarvan het plafond van de keuken van voornoemde woning geheel of gedeeltelijk is verbrand, in elk geval brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor overige vertrekken van voornoemde woning en/of (een) naastgelegen woning(en), in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor in voornoemde naastgelegen woning(en) bevindende perso(o)n(en), in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 24 november 2021 te Delfzijl, in de gemeente Eemsdelta, grovelijk, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend en/of onachtzaam een hoeveelheid (kunst)mest (kaliumnitraat) met suiker in een pan gedaan en vervolgens aangestoken, ten gevolge waarvan het aan zijn schuld te wijten is geweest, dat het plafond van de keuken van zijn, verdachtes, woning (gelegen aan de [straatnaam]) geheel of gedeeltelijk is verbrand, in elk geval dat er brand is ontstaan, en daardoor gemeen gevaar voor overige vertrekken van voornoemde woning en/of (een) naastgelegen woning(en), in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor in voornoemde naastgelegen woning(en) bevindende perso(o)n(en), in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen ontstond.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het primair ten laste gelegde, in die zin dat er sprake is geweest van voorwaardelijk opzet. De officier van justitie heeft daartoe aangevoerd dat de kans op een onbeheersbare brand aanmerkelijk te achten was, nu verdachte in zijn woning – die ook nog eens oud en vervuild was - een mengsel van suiker en kunstmest in een pan heeft aangestoken. Verdachte was zich bewust van deze aanmerkelijke kans, nu hij voorzorgsmaatregelen heeft getroffen door het plaatsen van poederblussers. Gelet op het onbeheersbare karakter van een brand heeft verdachte de aanmerkelijke kans ook bewust aanvaard. Verdachte wist dat het een gevaarlijk experiment betrof, hij heeft naar eigen zeggen poederblussers gebruikt die niet meer gebruikt mochten worden en hij is na het blussen weggegaan uit de keuken, waarmee hij de situatie op zijn beloop heeft gelaten. Als gevolg van de brand was gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar te duchten.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van zowel het primair als het subsidiair ten laste gelegde.
De raadsvrouw heeft daartoe primair aangevoerd dat niet kan worden bewezen dat er sprake is geweest van brand(stichting) in de zin van de tenlastelegging en de tenlastegelegde strafbepalingen. Verdachte heeft consequent verklaard dat er slechts sprake is geweest van rookontwikkeling en dat van vlammen of vuur geen sprake was. Dat ligt ook voor de hand, nu verdachte een rookbom wilde maken. Weliswaar volgt uit het proces-verbaal van aanhouding dat verdachte heeft verklaard dat er een klein beetje brand uitbrak, maar deze verklaring dient op grond van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering te worden uitgesloten van het bewijs, nu uit het proces-verbaal niet blijkt dat aan verdachte de cautie is gegeven. Voorts geldt dat het dossier geen enkele eerstehands verklaring bevat over het waarnemen van vuur, vlammen of brand en dat uit het politieonderzoek niet blijkt van concrete sporen van brand.
Subsidiair heeft de raadsvrouw aangevoerd dat uit het dossier niet volgt dat er gemeen gevaar voor personen of goederen te duchten was. Ten aanzien van gemeen gevaar voor personen geldt dat getuige [getuige 1] zeer stellig heeft verklaard dat hiervan geen sprake was en verbalisant [verbalisant] heeft verklaard dat hieromtrent geen uitspraak kan worden gedaan. Ten aanzien van gemeen gevaar voor goederen geldt dat het moet gaan om goederen die niet in eigendom zijn van de brandstichter. Het dossier bevat echter onvoldoende aanknopingspunten om te kunnen concluderen dat er gevaar voor de eigendommen van anderen te duchten is geweest.
Meer subsidiair heeft de raadsvrouw, ten aanzien van het primair ten laste gelegde, betoogd dat niet kan worden bewezen dat verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op het stichten van brand. Op basis van het dossier kan niet worden vastgesteld dat het maken van een rookbom met behulp van kunstmest en suiker in een hoog pannetje een aanmerkelijke kans op brand in een woning oplevert. Ook blijkt uit het dossier niet dat verdachte deze (al dan niet aanmerkelijke) kans bewust heeft aanvaard.
Oordeel van de rechtbank
Op grond van de stukken in het dossier en het onderzoek ter terechtzitting stelt de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden vast. Op 24 november 2021 is de politie naar aanleiding van een melding ter plaatse gekomen bij de woning van verdachte op het adres [straatnaam] te Delfzijl. Aldaar bleek er rook uit de woning van verdachte te komen. De verbalisanten zijn naar binnen gegaan en hebben vastgesteld dat de gehele woning vol rook stond en dat het plafond van de keuken gloeide aan de randen. De brandweer is ter plaatse gekomen en nadien is onderzoek gedaan in de woning van verdachte. Daar is geconstateerd dat er verbrande resten van het plafond op en naast het fornuis lagen en dat het plafond boven het fornuis was aangetast. Bij de politie heeft verdachte verklaard dat hij in zijn keuken, in een pan, een rookbom heeft gemaakt van kunstmest en suiker.
Brand
De rechtbank ziet zich allereerst voor de vraag gesteld of sprake is geweest van brand, zoals bedoeld in de artikelen 157 en 158 van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank overweegt hiertoe het volgende. De politie heeft blijkens de aantekeningen bij het ‘proces-verbaal forensisch onderzoek PD brand’ ter plaatse geconstateerd dat het plafond smeulde, als gevolg waarvan de brandweer werd ingeschakeld. De brandweer heeft brand onder het plafond en onder het dak van de woning geconstateerd en heeft de brand vervolgens geblust. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het niet anders kan dan dat sprake is geweest van (een smeulende) brand in de woning van verdachte. Dit wordt nog eens bevestigd door de bevindingen van verbalisant [verbalisant]. De rechtbank komt niet toe aan de bespreking van het verweer dat ziet op de bewijsuitsluiting van de verklaring van verdachte in het proces-verbaal van aanhouding, nu de rechtbank deze verklaring niet zal bezigen voor het bewijs.
De rechtbank stelt op basis van bovengenoemde omstandigheden voorts vast dat het niet anders kan dan dat de brand is ontstaan door een handeling van verdachte. De brand heeft immers plaatsgevonden op de plek waar verdachte de rookbom heeft gemaakt en naast verdachte was niemand anders aanwezig in de woning.
Gemeen gevaar voor goederen en/of personen
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of door de brand gemeen gevaar voor goederen en/of gemeen gevaar voor andere personen te duchten viel.
De rechtbank overweegt dat uit het dossier volgt dat de woning van verdachte een vrijstaande woning betreft in een smalle straat. De naastgelegen woningen staan op ongeveer een meter aan weerszijden van de woning. De vloeren, balken en het dakbeschot van de woning zijn van hout. De woning was ten tijde van de brand sterk vervuild en bedekt met afval, karton, papier en andere spullen. Uit de bevindingen van verbalisant [verbalisant] volgt dat de brand zich door tijdige ontdekking en door tijdig ingrijpen van de brandweer niet verder heeft kunnen ontwikkelen. Wel was het plafond boven het fornuis al aangetast door de brand. Verbalisant [verbalisant] concludeert dat als de brand zich had ontwikkeld tot een volledige woningbrand, de brand gevaar had kunnen opleveren voor de naastgelegen panden. Gemeen gevaar voor goederen was volgens haar dan ook te duchten geweest. De rechtbank neemt deze conclusie over en is van oordeel dat gemeen gevaar voor – zowel eigen als andermans - goederen te duchten viel.
De rechtbank is op basis van voornoemde omstandigheden van oordeel dat het te duchten gevaar voor de naastgelegen panden, in deze zaak eveneens zorgt voor te duchten levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel. De rechtbank overweegt hiertoe allereerst dat de buurvrouw van verdachte ten tijde van de brand thuis was. Zij heeft een branderige lucht geroken en de rook is haar woning in gekomen. Daarnaast is het gelet op de tijd waarop de brand heeft plaatsgevonden niet ondenkbaar dat ook de bewoners van andere omliggende panden thuis waren. De rechtbank acht het te duchten gevaar voor de naastgelegen panden dan ook onlosmakelijk verbonden met de – potentiële – aanwezigheid van bewoners dan wel derden in die woningen. De rechtbank merkt nog op dat zij geen doorslaggevende waarde toekent aan hetgeen getuige [getuige 1] omtrent het te duchten levensgevaar heeft verklaard, nu deze verklaring slechts is gebaseerd op een aanname en niet wordt gestaafd door onderzoek.
Overwegingen ten aanzien van opzet en schuld
De rechtbank is van oordeel dat uit het dossier niet kan worden afgeleid dat verdachte vol opzet heeft gehad op de brand. De rechtbank ziet zich dan ook voor de vraag gesteld of bij verdachte sprake is geweest van voorwaardelijk opzet. De rechtbank stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals hier de ontstane brand – aanwezig is indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. In deze zaak moet worden beoordeeld of het aansteken van suiker in combinatie met kaliumnitraat in een pan een aanmerkelijke kans op brand oplevert.
Naar het oordeel van de rechtbank kan op basis van de informatie uit het dossier niet worden vastgesteld dat de kans op het uitbreken van een brand onder de gegeven omstandigheden aanmerkelijk te achten was. Weliswaar volgt uit het dossier dat het gevaar bestaat dat het mengsel bij een te hoge temperatuur, gedurende het karamelliseren, vlam zal vatten, maar dat gevaar is blijkens het dossier mede afhankelijk van de gebruikte verhoudingen. De rechtbank stelt vast dat op basis van onderzoek niet is komen vast te staan welke verhoudingen suiker en kaliumnitraat verdachte exact heeft gebruikt en op basis van het dossier kan niet worden vastgesteld of de verhoudingen die verdachte ter terechtzitting heeft genoemd zorgen voor een aanmerkelijk te achten kans op het uitbreken van brand. Gelet op het voorgaande acht de rechtbank het primair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen, zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken.
Voor een bewezenverklaring van hetgeen subsidiair aan verdachte is ten laste gelegd dient aan de zijde van verdachte (op zijn minst) sprake te zijn van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid of onoplettendheid. De rechtbank is op basis van de hierna te noemen bewijsmiddelen van oordeel dat verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig heeft gehandeld. Verdachte, die door eerdere veroordelingen gewaarschuwd was voor de gevolgen van zijn experimenteergedrag, heeft met behulp van informatie van het internet een rookbom gemaakt in de keuken van zijn woning, waarbij brand is uitgebroken. De woning van verdachte was ten tijde van de brand zwaar vervuild en lag vol met troep. Verdachte heeft het mengsel gedurende het maken van de rookbom geblust met een brandblusser (die niet was goedgekeurd) waarbij, zoals verdachte zelf aanneemt, smeulende of brandende delen van het mengsel uit de pan zijn gevlogen. Direct daarna heeft verdachte zijn keuken verlaten. Verdachte heeft naar eigen zeggen in een uur tijd slechts twee keer in de keuken gekeken of alles goed ging en heeft nagelaten de hulpdiensten te alarmeren, terwijl er kennelijk sprake was van ernstige rookvorming in de woning. Het is dan ook aan de schuld van verdachte te wijten dat brand is ontstaan in zijn woning, waardoor de rechtbank wettig en overtuigend bewezen acht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het subsidiair ten laste gelegde.
De rechtbank past ten aanzien van het hierna subsidiair bewezenverklaarde de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte ter zitting van 16 mei 2022 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Ik heb een rookbommetje gemaakt. Ik had een pan op het fornuis gezet in de keuken. Daar is een laag plafond. Ik had drie scheppen suiker en wat salpeter in de pan gedaan. Ik heb het aangestoken en dat ging langzaam smeulen. Het rookte vrij goed. Ik heb een brandblusser van de kringloop gebruikt om het uit te maken. Die mocht officieel niet meer gebruikt worden. Die straal is waarschijnlijk te krachtig geweest. Ik ben weggegaan en ik ging in de schuur bezig. Ik ben in een tijdsbestek van een uur nog twee keer naar binnen gegaan. Ik heb op internet opgezocht hoe het moest.
De verbouwing zou bijna gaan starten, waardoor het echt een zooi was in huis. U vraagt mij of ik het ermee eens ben dat sprake was van een gevaarlijke situatie ter plaatse. Ja, dat wel. U vraagt mij of ik voorzorgsmaatregelen had genomen. Ja, dat doe ik standaard. Achteraf gezien had ik het professioneler moeten aanpakken.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 25 november2021, opgenomen op pagina 32 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2021321899 d.d. 16 december 2021, inhoudend de verklaring van [getuige 2]:
Ik woon aan de [straatnaam] te Delfzijl. Op 24 november 2021 deed ik het badkamerraam open. Ik zag dat het buiten mistig was. Ik rook een branderige lucht. Ik zag dat er uit het pijpje op het dak van de woning van [verdachte] dikke grijze rook kwam. Ik zag even later dat er zelfs rook onder de metalen strip langs de dakrand door kwam.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aanhouding [verdachte] d.d. 24 november 2021, opgenomen op pagina 9 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van verbalisanten:
Op 24 november 2021 omstreeks 11:20 uur kregen wij, verbalisanten, de opdracht om te gaan naar de [straatnaam] te Delfzijl. Aldaar zou melder last hebben van rook afkomstig van de buurman die woonachtig is op perceel [nummer]. Ter plaatse zagen wij rook uit de woning komen. De rook kwam drie meter naast de voordeur onder de boeidelen vandaan. Na meerdere keren kloppen werd uiteindelijk de deur geopend door de bij ons ambtshalve bekende [verdachte], geboren
[geboortedatum] 1958 te [geboorteplaats]. Vervolgens zijn wij, verbalisanten, met [verdachte] mee naar binnen gelopen. Bij binnenkomst zagen wij dat het in de woning een grote bende was. Wij zagen een grote zwarte brandplek ter hoogte van de keuken. Vervolgens zijn wij direct de woning weer uit gegaan omdat het qua rook niet meer te doen was. Op het perceel [straatnaam] staat een vrijstaande woning. De woning grenst direct aan de openbare weg. De [straatnaam] is een smalle straat en dient als eenrichtingsweg. De woningen aan de [straatnaam] staan dicht op elkaar gebouwd. Ten opzichte van perceel [nummer] staat perceel [nummer] direct links van perceel [nummer]. Beide woningen worden gescheiden middels een smalle brandgang van ongeveer 100 tot 150 centimeter. Rechts van perceel [nummer] bevindt zich perceel [nummer]. Perceel [nummer] ligt gescheiden van perceel [nummer] middels een smalle brandgang van ongeveer 100 centimeter. Aan de achterzijde van perceel [nummer] bevindt zich een tuin welke grenst aan woningen.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 25 november 2021,opgenomen op pagina 8 van voornoemd dossier, inhoudend het relaas van verbalisant:
Op 24 november 2021 ben ik in de woning op het perceel [straatnaam] te Delfzijl geweest. Na lang contact maken met de bewoner die in de woning was, werd de deur geopend door de bewoner die ik ambtshalve ken als [verdachte]. Toen ik de woning instapte in de hal bij de voordeur, zag ik dat de gehele woning onder de rook zat. In de keuken zag ik dat het plafond kapot was en dat het plafond gloeide aan de randen.
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal aanvraag forensisch onderzoek PD brand
d.d. 24 november 2021, opgenomen op pagina 21 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend het relaas van verbalisant:
Melding
Adres meldster: [straatnaam].
10:48 24-11-2021. PO SMD. Buurman is vuur aan het stoken binnen. Rook komt bij meldster in huis. Meldster heeft ramen al dicht gedaan.
11:16 24-11-2021. RSC. Zelfde meldster. Komt nu rook uit de woning.
11:25 24-11-2021. POL. Rookbommetje in de woning afgestoken. Plafond smeult. Graag brandweer.
11:25 24-11-2021. POL. Iedereen uit de woning.
11:39 24-11-2021. BRW. Plafond is er deels uit. Brand onder plafond. Zijn aan het blussen.
11:48 24-11-2021. BRW. Brand in de woning onder controle. Onder het dak blijft het branden.
6. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 28 november 2021, opgenomen op pagina 51 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend het relaas van verbalisant:
Op 26 november 2021 sloot ik mij aan bij de zoeking. Het te onderzoeken pand betrof een vrijstaande woning binnen de bebouwde kom van Delfzijl. De naastgelegen woningen stonden op ongeveer een meter aan weerszijden van de woning en de woning was gesitueerd langs een eenrichtingsweg. De vloeren bestonden uit houten planken en balken en ook het dakbeschot bestond uit een houten basis. De gehele woning gaf een zwaar vervuilde en chaotische indruk. Ik zag dat de gehele vloer was bedekt met afval, veel karton, papier, allerlei goederen en spullen. Ik zag dat in de keuken brand was geweest op het gasfornuis. Er lagen brandresten en voor het fornuis zag ik een brandblusser op de vloer liggen. Tevens zag ik verbrande resten van het plafond op en naast het fornuis liggen. Op het fornuis zag ik, naast de verbrande resten, ook een aardewerken fonduepan staan. Het plafond boven het fornuis was aangetast door de brand. Wanneer de brand zich had ontwikkeld tot een volledige woningbrand, had dit zeker gevaar kunnen opleveren voor de naastgelegen panden, die op ongeveer een meter aan weerszijden van de woning gelegen waren. Overslag van het pand [straatnaam] naar naastgelegen panden was dan zeer aannemelijk geweest. In onderhavige casus was er gemeen gevaar voor goederen te duchten geweest.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op 24 november 2021 te Delfzijl, in de gemeente Eemsdelta, aanmerkelijk onvoorzichtig een hoeveelheid kunstmest (kaliumnitraat) met suiker in een pan heeft gedaan en vervolgens heeft aangestoken, ten gevolge waarvan het aan zijn schuld te wijten is geweest dat het plafond van de keuken van zijn, verdachtes, woning, gelegen aan de [straatnaam], gedeeltelijk is verbrand, en daardoor gemeen gevaar voor overige vertrekken van voornoemde woning en naastgelegen woningen en levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor in voornoemde naastgelegen woningen bevindende personen is ontstaan.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde Het bewezen verklaarde levert op:

subsidiairaan zijn schuld brand te wijten zijn, terwijl daardoor gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander ontstaat.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake het primair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, waarvan 20 maanden voorwaardelijk en een proeftijd van 5 jaren, met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering. Daarnaast heeft de officier van justitie oplegging van de gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel op grond van artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht gevorderd. De officier van justitie heeft in haar strafeis rekening gehouden met de conclusie van psycholoog J.A.M. Gresnigt, waaruit volgt dat het ten laste gelegde in verminderde mate aan verdachte kan worden toegerekend. In strafverzwarende zin heeft de officier van justitie rekening gehouden met het feit dat verdachte tweemaal eerder onherroepelijk is veroordeeld wegens brandstichting.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft allereerst gepleit voor oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf die gelijk is aan de duur van het voorarrest en daarnaast een voorwaardelijke gevangenisstraf, met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering. De reclassering heeft in verband met het vinden van een passende woonplek weliswaar voorgesteld om de proeftijd niet eerder in te laten gaan dan 13 juni 2022, maar het is niet realistisch dat binnen die termijn een passende woonplek wordt gevonden voor verdachte. De voorgestelde startdatum van de proeftijd moet er dan ook niet toe leiden dat verdachte nog langer vast blijft zitten.
De raadsvrouw heeft de rechtbank tot slot verzocht niet de gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel aan verdachte op te leggen, nu de door de reclassering geformuleerde voorwaarden en de door de officier van justitie voorgestelde proeftijd volstaan.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de rapportages van de reclassering en de psycholoog, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte houdt zich al jaren bezig met diverse hobby’s, waaronder pyrotechniek. In zijn woning, die ernstig vervuild was, werden diverse poeders en chemicaliën aangetroffen en zelfgemaakte constructies die deden denken aan scheikundige opstellingen. In deze situatie heeft verdachte een rookbom gemaakt in de keuken van zijn woning. Verdachte heeft daarbij aanmerkelijk onvoorzichtig gehandeld, als gevolg waarvan brand is uitgebroken in zijn woning. Verdachte heeft met zijn handelen niet alleen schade veroorzaakt aan goederen, maar heeft ook een levensgevaarlijke situatie gecreëerd voor personen in de nabijheid van zijn woning. Het is aan de buurvrouw van verdachte te danken dat de hulpdiensten tijdig zijn ingeschakeld, waardoor de gevolgen beperkt zijn gebleven tot schade aan de woning van verdachte zelf. Dergelijke gebeurtenissen brengen over het algemeen gevoelens van onrust en onveiligheid bij buurtbewoners teweeg. De rechtbank neemt verdachte dit alles kwalijk, temeer nu verdachte van meet af aan een bagatelliserende houding heeft aangenomen ten aanzien van het ten laste gelegde. Verdachte lijkt er van overtuigd dat hij alles onder controle had en dat er weinig gevaar was, terwijl de brandweer sprak van een levensgevaarlijke situatie.
Bij het bepalen van de strafmaat weegt de rechtbank in strafverzwarende zin mee dat verdachte, blijkens het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie van 25 april 2022, tweemaal eerder onherroepelijk is veroordeeld wegens culpoze brandstichting en het veroorzaken van een ontploffing. Gelet op het voorgaande is een forse gevangenisstraf passend en geboden.
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank ook gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Uit de omtrent verdachte opgemaakte Pro Justitia rapportage d.d. 10 februari 2022, opgemaakt door psycholoog J.A.M. Gresnigt, volgt dat bij verdachte sprake is van een gespecificeerde persoonlijkheidsstoornis met narcistische, schizo typische en antisociale kenmerken. Als gevolg van zijn persoonlijkheidsproblematiek kent verdachte tekortschietende mogelijkheden tot adequate coping in het omgaan met zijn drang om zich te manifesteren op het gebied van pyrotechniek. Verdachte heeft een narcistische overtuiging alles onder controle te hebben en bij verdachte is sprake van een narcistisch gekleurde zelfoverschatting. Verder geldt dat verdachte problemen heeft in de impulsbeheersing, is bij hem sprake van een geïsoleerde levenswijze en staat hij nauwelijks tot niet stil bij de consequenties van zijn handelen. De psycholoog geeft de rechtbank dan ook in overweging om het ten laste gelegde in verminderde mate toe te rekenen aan verdachte.
De rechtbank verenigt zich ten aanzien van de toerekenbaarheid met hetgeen de psycholoog hierover heeft gerapporteerd, nu dit deugdelijk en inzichtelijk is onderbouwd. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het bewezen verklaarde in verminderde mate aan verdachte kan worden toegerekend.
De psycholoog concludeert dat sprake is van een hoog recidiverisico en heeft de rechtbank geadviseerd om aan verdachte de gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel op grond van artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht op te leggen. Gelet op de langdurige aanwezigheid van het probleemgedrag en het feit dat sprake is van recidive, is het van belang dat verdachte wordt behandeld, langdurig wordt begeleid en dat langdurig toezicht op hem wordt gehouden.
De rechtbank heeft voorts acht geslagen op de omtrent verdachte opgemaakte reclasseringsrapportages d.d. 2 mei 2022 en 10 mei 2022. De reclassering adviseert de rechtbank om aan verdachte de gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel op grond van artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht in combinatie met een deels voorwaardelijke gevangenisstraf met daaraan gekoppeld bijzondere voorwaarden op te leggen. Er is bij verdachte sprake van recidive en langlopend probleemgedrag. Het probleembesef is echter beperkt en verdachte kan moeilijk reflecteren op zijn eigen handelen. Hij neemt onvoldoende verantwoordelijkheid voor zijn handelen en verdachte heeft weinig hulpvragen aangaande zijn gedrag. De reclassering schat het risico op recidive eveneens hoog in en acht het van belang dat verdachte langdurig wordt begeleid en dat langdurig toezicht op hem wordt gehouden.
Al met al zal de rechtbank een deels voorwaardelijke gevangenisstraf aan verdachte opleggen. De rechtbank zal gelet op de problematiek van verdachte en het hoge recidiverisico een forse proeftijd en de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering verbinden aan het voorwaardelijk strafdeel. De rechtbank komt tot oplegging van een lagere gevangenisstraf dan is gevorderd door de officier van justitie, nu de rechtbank een minder zware variant van het ten laste gelegde bewezen acht.
Hoewel de rechtbank het advies van de psycholoog en de reclassering met betrekking tot het opleggen van de gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel op grond van artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht kan volgen, komt de rechtbank niet toe aan oplegging hiervan. De rechtbank heeft het subsidiair ten laste gelegde feit bewezen verklaard, waardoor – gelet op de strafbedreiging van dit feit - niet is voldaan aan de voorwaarden om over te gaan tot oplegging van deze maatregel.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c en 158 van het Wetboek van Strafrecht. Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte primair is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het subsidiair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en acht verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden.

Bepaalt dat van deze gevangenisstraf (
een gedeelte, groot 5 maanden), niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op 5 jaren, de hierna te noemen voorwaarden niet heeft nageleefd.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
Dat de veroordeelde zich binnen zeven dagen na het ingaan van de proeftijd meldt bij de reclassering van het Leger des Heils op het adres [straatnaam] te Groningen en meewerkt aan afspraken en/of huisbezoeken op een andere locatie. De veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
Dat de veroordeelde zich door een organisatie voor ambulante forensische psychiatrie en/of verslavingszorg laat behandelen, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling, ook als dit het meewerken aan een dagbehandeling betekent;
De veroordeelde werkt, indien de reclassering dit nodig acht, mee aan plaatsing in een instelling voor beschermd/begeleid wonen of maatschappelijke opvang, zolang de reclassering dit nodig acht. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en afspraken die de instelling in overleg met de reclassering voor hem opstelt;
Indien de veroordeelde niet wordt geplaatst in een instelling voor beschermd/begeleid wonen, werkt de veroordeelde mee aan ambulante woonbegeleiding. De veroordeelde houdt zich aan de afspraken die de woonbegeleiding in overleg met de reclassering voor hem opstelt;
De veroordeelde houdt zich aan afspraken omtrent drugsgebruik, ook als dit inhoudt dat hij geendrugs mag gebruiken. De veroordeelde werkt mee aan controle, teneinde inzicht te geven in het gebruik. De controle gebeurt middels urineonderzoek. De reclassering bepaalt hoe vaak de veroordeelde wordt gecontroleerd;
De veroordeelde houdt zich aan afspraken omtrent alcoholgebruik, ook als dit inhoudt dat hij geenalcohol mag gebruiken. De veroordeelde werkt mee aan controle om inzicht te geven in het alcoholgebruik. De reclassering bepaalt met welke controlemiddelen en hoe vaak de veroordeelde wordt gecontroleerd;
De veroordeelde werkt mee aan het verkrijgen en behouden van dagbesteding. Indien geenpassende dagbesteding voorhanden is, zulks ter beoordeling van de reclassering, werkt de veroordeelde mee aan een aanmelding voor dagbesteding. De veroordeelde houdt zich aan de afspraken die de organisatie voor dagbesteding in overleg met de reclassering voor hem opstelt;
De veroordeelde verandert niet van adres zonder toestemming van de reclassering;
De veroordeelde houdt zich aan afspraken die hij met de reclassering maakt over experimenten die gevaar kunnen vormen voor hemzelf en/of zijn omgeving en volgt de aanwijzingen hieromtrent op.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen vaneen of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van het tijdstip waarop de duur van deze hechtenis gelijk wordt aan de duur van de aan verdachte onvoorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.B.W. Venema, voorzitter, mr. J. Edgar en mr. H. Supèr, rechters, bijgestaan door mr. E.F. Jonkman, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 30 mei 2022.
mrs. J. Edgar en H. Supèr zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.