Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het primair ten laste gelegde, in die zin dat er sprake is geweest van voorwaardelijk opzet. De officier van justitie heeft daartoe aangevoerd dat de kans op een onbeheersbare brand aanmerkelijk te achten was, nu verdachte in zijn woning – die ook nog eens oud en vervuild was - een mengsel van suiker en kunstmest in een pan heeft aangestoken. Verdachte was zich bewust van deze aanmerkelijke kans, nu hij voorzorgsmaatregelen heeft getroffen door het plaatsen van poederblussers. Gelet op het onbeheersbare karakter van een brand heeft verdachte de aanmerkelijke kans ook bewust aanvaard. Verdachte wist dat het een gevaarlijk experiment betrof, hij heeft naar eigen zeggen poederblussers gebruikt die niet meer gebruikt mochten worden en hij is na het blussen weggegaan uit de keuken, waarmee hij de situatie op zijn beloop heeft gelaten. Als gevolg van de brand was gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar te duchten.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van zowel het primair als het subsidiair ten laste gelegde.
De raadsvrouw heeft daartoe primair aangevoerd dat niet kan worden bewezen dat er sprake is geweest van brand(stichting) in de zin van de tenlastelegging en de tenlastegelegde strafbepalingen. Verdachte heeft consequent verklaard dat er slechts sprake is geweest van rookontwikkeling en dat van vlammen of vuur geen sprake was. Dat ligt ook voor de hand, nu verdachte een rookbom wilde maken. Weliswaar volgt uit het proces-verbaal van aanhouding dat verdachte heeft verklaard dat er een klein beetje brand uitbrak, maar deze verklaring dient op grond van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering te worden uitgesloten van het bewijs, nu uit het proces-verbaal niet blijkt dat aan verdachte de cautie is gegeven. Voorts geldt dat het dossier geen enkele eerstehands verklaring bevat over het waarnemen van vuur, vlammen of brand en dat uit het politieonderzoek niet blijkt van concrete sporen van brand.
Subsidiair heeft de raadsvrouw aangevoerd dat uit het dossier niet volgt dat er gemeen gevaar voor personen of goederen te duchten was. Ten aanzien van gemeen gevaar voor personen geldt dat getuige [getuige 1] zeer stellig heeft verklaard dat hiervan geen sprake was en verbalisant [verbalisant] heeft verklaard dat hieromtrent geen uitspraak kan worden gedaan. Ten aanzien van gemeen gevaar voor goederen geldt dat het moet gaan om goederen die niet in eigendom zijn van de brandstichter. Het dossier bevat echter onvoldoende aanknopingspunten om te kunnen concluderen dat er gevaar voor de eigendommen van anderen te duchten is geweest.
Meer subsidiair heeft de raadsvrouw, ten aanzien van het primair ten laste gelegde, betoogd dat niet kan worden bewezen dat verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op het stichten van brand. Op basis van het dossier kan niet worden vastgesteld dat het maken van een rookbom met behulp van kunstmest en suiker in een hoog pannetje een aanmerkelijke kans op brand in een woning oplevert. Ook blijkt uit het dossier niet dat verdachte deze (al dan niet aanmerkelijke) kans bewust heeft aanvaard.
Oordeel van de rechtbank
Op grond van de stukken in het dossier en het onderzoek ter terechtzitting stelt de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden vast. Op 24 november 2021 is de politie naar aanleiding van een melding ter plaatse gekomen bij de woning van verdachte op het adres [straatnaam] te Delfzijl. Aldaar bleek er rook uit de woning van verdachte te komen. De verbalisanten zijn naar binnen gegaan en hebben vastgesteld dat de gehele woning vol rook stond en dat het plafond van de keuken gloeide aan de randen. De brandweer is ter plaatse gekomen en nadien is onderzoek gedaan in de woning van verdachte. Daar is geconstateerd dat er verbrande resten van het plafond op en naast het fornuis lagen en dat het plafond boven het fornuis was aangetast. Bij de politie heeft verdachte verklaard dat hij in zijn keuken, in een pan, een rookbom heeft gemaakt van kunstmest en suiker.
Brand
De rechtbank ziet zich allereerst voor de vraag gesteld of sprake is geweest van brand, zoals bedoeld in de artikelen 157 en 158 van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank overweegt hiertoe het volgende. De politie heeft blijkens de aantekeningen bij het ‘proces-verbaal forensisch onderzoek PD brand’ ter plaatse geconstateerd dat het plafond smeulde, als gevolg waarvan de brandweer werd ingeschakeld. De brandweer heeft brand onder het plafond en onder het dak van de woning geconstateerd en heeft de brand vervolgens geblust. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het niet anders kan dan dat sprake is geweest van (een smeulende) brand in de woning van verdachte. Dit wordt nog eens bevestigd door de bevindingen van verbalisant [verbalisant]. De rechtbank komt niet toe aan de bespreking van het verweer dat ziet op de bewijsuitsluiting van de verklaring van verdachte in het proces-verbaal van aanhouding, nu de rechtbank deze verklaring niet zal bezigen voor het bewijs.
De rechtbank stelt op basis van bovengenoemde omstandigheden voorts vast dat het niet anders kan dan dat de brand is ontstaan door een handeling van verdachte. De brand heeft immers plaatsgevonden op de plek waar verdachte de rookbom heeft gemaakt en naast verdachte was niemand anders aanwezig in de woning.
Gemeen gevaar voor goederen en/of personen
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of door de brand gemeen gevaar voor goederen en/of gemeen gevaar voor andere personen te duchten viel.
De rechtbank overweegt dat uit het dossier volgt dat de woning van verdachte een vrijstaande woning betreft in een smalle straat. De naastgelegen woningen staan op ongeveer een meter aan weerszijden van de woning. De vloeren, balken en het dakbeschot van de woning zijn van hout. De woning was ten tijde van de brand sterk vervuild en bedekt met afval, karton, papier en andere spullen. Uit de bevindingen van verbalisant [verbalisant] volgt dat de brand zich door tijdige ontdekking en door tijdig ingrijpen van de brandweer niet verder heeft kunnen ontwikkelen. Wel was het plafond boven het fornuis al aangetast door de brand. Verbalisant [verbalisant] concludeert dat als de brand zich had ontwikkeld tot een volledige woningbrand, de brand gevaar had kunnen opleveren voor de naastgelegen panden. Gemeen gevaar voor goederen was volgens haar dan ook te duchten geweest. De rechtbank neemt deze conclusie over en is van oordeel dat gemeen gevaar voor – zowel eigen als andermans - goederen te duchten viel.
De rechtbank is op basis van voornoemde omstandigheden van oordeel dat het te duchten gevaar voor de naastgelegen panden, in deze zaak eveneens zorgt voor te duchten levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel. De rechtbank overweegt hiertoe allereerst dat de buurvrouw van verdachte ten tijde van de brand thuis was. Zij heeft een branderige lucht geroken en de rook is haar woning in gekomen. Daarnaast is het gelet op de tijd waarop de brand heeft plaatsgevonden niet ondenkbaar dat ook de bewoners van andere omliggende panden thuis waren. De rechtbank acht het te duchten gevaar voor de naastgelegen panden dan ook onlosmakelijk verbonden met de – potentiële – aanwezigheid van bewoners dan wel derden in die woningen. De rechtbank merkt nog op dat zij geen doorslaggevende waarde toekent aan hetgeen getuige [getuige 1] omtrent het te duchten levensgevaar heeft verklaard, nu deze verklaring slechts is gebaseerd op een aanname en niet wordt gestaafd door onderzoek.
Overwegingen ten aanzien van opzet en schuld
De rechtbank is van oordeel dat uit het dossier niet kan worden afgeleid dat verdachte vol opzet heeft gehad op de brand. De rechtbank ziet zich dan ook voor de vraag gesteld of bij verdachte sprake is geweest van voorwaardelijk opzet. De rechtbank stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals hier de ontstane brand – aanwezig is indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. In deze zaak moet worden beoordeeld of het aansteken van suiker in combinatie met kaliumnitraat in een pan een aanmerkelijke kans op brand oplevert.
Naar het oordeel van de rechtbank kan op basis van de informatie uit het dossier niet worden vastgesteld dat de kans op het uitbreken van een brand onder de gegeven omstandigheden aanmerkelijk te achten was. Weliswaar volgt uit het dossier dat het gevaar bestaat dat het mengsel bij een te hoge temperatuur, gedurende het karamelliseren, vlam zal vatten, maar dat gevaar is blijkens het dossier mede afhankelijk van de gebruikte verhoudingen. De rechtbank stelt vast dat op basis van onderzoek niet is komen vast te staan welke verhoudingen suiker en kaliumnitraat verdachte exact heeft gebruikt en op basis van het dossier kan niet worden vastgesteld of de verhoudingen die verdachte ter terechtzitting heeft genoemd zorgen voor een aanmerkelijk te achten kans op het uitbreken van brand. Gelet op het voorgaande acht de rechtbank het primair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen, zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken.
Voor een bewezenverklaring van hetgeen subsidiair aan verdachte is ten laste gelegd dient aan de zijde van verdachte (op zijn minst) sprake te zijn van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid of onoplettendheid. De rechtbank is op basis van de hierna te noemen bewijsmiddelen van oordeel dat verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig heeft gehandeld. Verdachte, die door eerdere veroordelingen gewaarschuwd was voor de gevolgen van zijn experimenteergedrag, heeft met behulp van informatie van het internet een rookbom gemaakt in de keuken van zijn woning, waarbij brand is uitgebroken. De woning van verdachte was ten tijde van de brand zwaar vervuild en lag vol met troep. Verdachte heeft het mengsel gedurende het maken van de rookbom geblust met een brandblusser (die niet was goedgekeurd) waarbij, zoals verdachte zelf aanneemt, smeulende of brandende delen van het mengsel uit de pan zijn gevlogen. Direct daarna heeft verdachte zijn keuken verlaten. Verdachte heeft naar eigen zeggen in een uur tijd slechts twee keer in de keuken gekeken of alles goed ging en heeft nagelaten de hulpdiensten te alarmeren, terwijl er kennelijk sprake was van ernstige rookvorming in de woning. Het is dan ook aan de schuld van verdachte te wijten dat brand is ontstaan in zijn woning, waardoor de rechtbank wettig en overtuigend bewezen acht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het subsidiair ten laste gelegde.
De rechtbank past ten aanzien van het hierna subsidiair bewezenverklaarde de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.