In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 18 mei 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een man en een vrouw over de verevening van pensioenaanspraken na hun echtscheiding. Partijen waren op 7 juni 1985 gehuwd, maar hun huwelijk is op 6 december 2004 ontbonden. Voorafgaand aan hun huwelijk hebben zij huwelijkse voorwaarden opgesteld, waarin een koude uitsluiting zonder verrekenbeding is opgenomen. In het echtscheidingsconvenant, dat op 10 en 13 oktober 2004 is getekend, zijn afspraken gemaakt over de vermogensrechtelijke afwikkeling van het huwelijk, inclusief de verevening van pensioenaanspraken onder de Wet Verevening Pensioenrechten bij Scheiding (Wet VP). De man vorderde dat de rechtbank zou verklaren dat bepaalde pensioenaanspraken niet onder de Wet VP vallen en dat deze niet zouden worden verevend. De vrouw voerde verweer en stelde dat de afspraken in het echtscheidingsconvenant juist inhielden dat alle opgebouwde pensioenen zouden worden verevend.
De rechtbank oordeelde dat de man niet voldoende had aangetoond dat partijen de verevening van de specifieke polissen hadden uitgesloten. De rechtbank benadrukte dat een uitsluiting van verevening expliciet in de overeenkomst moet worden vastgelegd. Aangezien dit niet was gebeurd, concludeerde de rechtbank dat de polissen onder de Wet VP vallen en dat de vrouw recht heeft op verevening van de pensioenaanspraken. De rechtbank wees de vorderingen van de man af en compenseerde de proceskosten, zodat ieder zijn eigen kosten draagt. Deze uitspraak benadrukt het belang van duidelijke schriftelijke afspraken in echtscheidingsconvenanten met betrekking tot pensioenverevening.