ECLI:NL:RBNNE:2022:1692

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
24 mei 2022
Publicatiedatum
24 mei 2022
Zaaknummer
18/830086-19
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling met een mes in Groningen

Op 24 mei 2022 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot zware mishandeling. De zaak vond zijn oorsprong in een incident dat plaatsvond op 11 mei 2019 in Groningen, waar de verdachte een steekwond toebracht aan het slachtoffer met een mes. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de primair ten laste gelegde zware mishandeling, maar achtte het subsidiair ten laste gelegde, namelijk de poging tot zware mishandeling, wel bewezen. De rechtbank baseerde haar oordeel op getuigenverklaringen en medische rapportages die de ernst van de verwondingen bevestigden. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 dagen en een taakstraf van 120 uren, met vervangende hechtenis van 60 dagen indien de taakstraf niet naar behoren werd verricht. De rechtbank hield rekening met de overschrijding van de redelijke termijn van berechting en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die geen eerdere veroordelingen had.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht Locatie
Groningen
parketnummer 18/830086-19
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 24 mei 2022 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 1965 te [geboorteplaats], wonende te [straatnaam], [woonplaats].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 10 mei 2022.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. M. van Diest, advocaat te Groningen. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. I. Kluiter.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 11 mei 2019 te Groningen aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een (diepe) steek- en/of snijwond in de bovenarm, heeft toegebracht (waarbij een actieve inwendige bloeding uit de borstspier is ontstaan en die [slachtoffer] een operatie heeft moeten ondergaan) en/of het litteken blijvend zal zijn, door met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de bovenarm van die [slachtoffer] te steken en/of te snijden;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 11 mei 2019 te Groningen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon, (te weten [slachtoffer]), opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de bovenarm van die [slachtoffer] heeft gestoken en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 11 mei 2019 te Groningen, [slachtoffer] heeft mishandeld door met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de bovenarm van die [slachtoffer] te steken.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd van het primair ten laste gelegde.
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het subsidiair ten laste gelegde.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte integraal moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde. Hij heeft daartoe allereerst aangevoerd dat de verklaringen van [slachtoffer] en getuige [naam] niet bruikbaar zijn voor het bewijs. Ten aanzien van de verklaring van [slachtoffer] geldt dat deze kennelijk leugenachtig is, nu hij heeft verklaard dat hij verdachte niet met een stok heeft geslagen. Ten aanzien van getuige [naam] geldt dat hij niet als getuige, maar als verdachte dient te worden aangemerkt. Getuige [naam] is bevriend met [slachtoffer] en heeft een grotere rol in het geheel gehad dan uit zijn verklaring volgt. Daarnaast geldt dat verdachte vanaf het begin stellig heeft ontkend, dat geen van de getuigen daadwerkelijk heeft gezien dat er is gestoken en dat niet kan worden vastgesteld van wie het bloed is op het bij verdachte aangetroffen mes. Bovendien heeft verdachte verklaard dat hij dit mes van de grond heeft opgepakt toen [slachtoffer] op de grond viel en heeft verdachte verklaard dat [slachtoffer] zich tijdens de val heeft verwond aan uitstekende randen van een autospiegel. Als gevolg daarvan heeft [slachtoffer] letsel opgelopen aan zijn arm.
Oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van de bruikbaarheid van de getuigenverklaring van [naam] overweegt de rechtbank het volgende. Uit het dossier volgt dat zich in en rondom winkelcentrum Paddepoel een incident heeft voorgedaan tussen verdachte en [slachtoffer]. Getuige [naam] is van het begin tot aan het eind getuige geweest van het incident en heeft direct na het incident een getuigenverklaring afgelegd bij de politie. Daar heeft hij zowel belastend verklaard over de rol van verdachte, als over de rol van [slachtoffer]. Sterker nog, getuige [naam] heeft verklaard dat [slachtoffer] is begonnen met het toepassen van geweld. Daarnaast wordt de verklaring van getuige [naam] ondersteund door de overige getuigenverklaringen in het dossier. Uit al die verklaringen volgt dat sprake was van een ruzie tussen twee mannen en dat een derde man de boel probeerde te sussen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat van partijdigheid geenszins is gebleken en acht de verklaring geloofwaardig, betrouwbaar en derhalve bruikbaar voor het bewijs.
De rechtbank komt niet toe aan de bespreking van het verweer dat ziet op de bruikbaarheid van de verklaring van [slachtoffer], nu de rechtbank deze verklaring niet zal bezigen voor het bewijs.
Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat geen wettig en overtuigend bewijs aanwezig is voor het primair ten laste gelegde, zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken.
De rechtbank past ten aanzien van het hierna subsidiair bewezen verklaarde de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 11 mei 2019,opgenomen op pagina 72 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2019119097 d.d. 27 juni 2019, inhoudend als verklaring van [naam]:
Vandaag moest ik naar de Op is Op winkel in Paddepoel te Groningen en ben daarheen gegaan. In het winkelcentrum kwam ik [slachtoffer] tegen. Ik zag dat [slachtoffer] verderop [verdachte] zag en dat ze naar elkaar toeliepen. Ze zochten elkaar bewust op. Ik zag dat [slachtoffer] een houten stok uit zijn jas haalde. Ik zag toen dat [slachtoffer] met zijn stok op [verdachte] begon te slaan. Nadat
[verdachte] geraakt was met de stok, kon ik hem wegkrijgen. [verdachte] liet mij toen een mes zien. [verdachte] wilde terug naar [slachtoffer] en hem wat terugdoen. Ze kwamen elkaar weer tegen en de ruzie begon opnieuw. [verdachte] had het mes opengeklapt en ik zag dat hij uithaalde en [slachtoffer] in zijn bovenarm raakte. Ik zag de beweging met het mes naar de bovenarm van [slachtoffer], maar ik kon niet goed zien of het raak was. Toen we verderop voor de flat stonden ontdekte ik dat er bloed zat op de jas en arm van [slachtoffer].
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aanhouding [verdachte] inclusiefbijlagen d.d. 11 mei 2019, opgenomen op pagina 38 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisanten:
Op 11 mei 2019 bevonden wij ons voor de kruising Zonnelaan met de Pleiadenlaan in Groningen. Wij zagen twee mannen naar ons zwaaien. Bij de mannen aangekomen hoorden wij ze tegelijkertijd iets zeggen wat klonk als: “Hij is gestoken! Kijk naar zijn linkerarm. Die man die het heeft gedaan loopt daar! Hij moet naar het ziekenhuis! Het bloedt allemaal!". Bij de ingang bij het winkelcentrum vroegen wij nogmaals aan het slachtoffer en de getuige wat er precies was gebeurd. Op het moment dat de getuige aan het vertellen was, zagen we hem wijzen en het volgende roepen: "Hij is diegene die heeft gestoken!”. Ik, verbalisant, ben naar de man toegelopen. Ik hoorde hem zeggen dat hij [verdachte] heette. Toen ik de verdachte in de boeien deed, zag ik duidelijk in zijn rechter jaszak een zakmes.
3. Een schriftelijk bescheid, te weten een kennisgeving van inbeslagneming, opgenomen op pagina 21
e.v. van voornoemd dossier, voor zover inhoudend:
Inbeslagneming
Plaats: Pleiadenlaan Groningen.
Datum: 11 mei 2019.
Omstandigheden: Het slachtoffer had de jas aan tijdens het incident. Er is een gat te zien in de jas.
Beslagene: [slachtoffer], geboren op [geboortedatum] 1968 te [geboorteplaats].
Object: Jas.
4. Een schriftelijk bescheid, te weten een kennisgeving van inbeslagneming, opgenomen op pagina 23
e.v. van voornoemd dossier, voor zover inhoudend:
Inbeslagneming
Datum: 11 mei 2019.
Omstandigheden: Gedragen tijdens het feit.
Beslagene: [slachtoffer], geboren op [geboortedatum] 1968 te [geboorteplaats].
Object: Shirt.
Bijzonderheden: Beschadiging (gat) linkermouw.
5. Een schriftelijk bescheid, te weten een deskundigenrapport afkomstig van de GGD Groningen d.d. 1 december 2021 inclusief bijlagen, opgemaakt door T. van Mesdag, op de door hem/haar afgelegde algemene belofte als forensisch arts, los gevoegd bij voornoemd dossier, voor zover inhoudend als zijn/haar verklaring:
Letselbeschrijving:
Aan de voorzijde van de linker bovenarm, ongeveer ter hoogte van het schoudergewricht is een diagonaal verlopende, scherprandige, sterk afwijkende huidklieving zichtbaar van bij benadering 5 centimeter lang.
Aanvullende letselinformatie uit de geneeskundige verklaring van behandelaar:
Op 11 mei 2019 werden op de spoedeisende hulp van het Martini ziekenhuis te Groningen de volgende letsels geconstateerd:
  • Steekverwonding linker bovenarm;
  • Actieve inwendige slagaderlijke bloeding uit de borstspier bij de steekverwonding in de linker bovenarm.
Er is een slagaderlijke bloeding van de borstspier geconstateerd en behandeld. De precieze lokalisatie van deze bloeding wordt in de geneeskundige verklaring niet vermeld, maar omdat er geen ander steek- of snijletsel wordt beschreven, is het aannemelijk dat het vaatletsel gerelateerd is aan de wond aan de linker bovenarm.
De behandelaar beschrijft geen klieving van de deltaspier, waardoor het zeer aannemelijk is dat de bloeding in de borstspier is ontstaan door scherp penetrerend letsel, ofwel steekletsel. Het letsel bij aangever heeft, gelet op de lengte en de aangenomen diepte, zowel kenmerken van een snijletsel als van een steekletsel. Er is daarom geen sprake van zuiver steekletsel, maar een combinatie van een snijletsel en een steekletsel.
Concluderend kan worden gesteld dat het letsel is ontstaan door scherp penetrerend geweld in combinatie met scherend of snijdend inwerkend geweld met een puntig voorwerp, met ten minste één scherpe snijdende zijde. Het bij verdachte aangetroffen mes (zie bijlage A, foto 3 en 4) voldoet aan deze omschrijving.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende. Uit de verklaring van getuige [naam] volgt dat verdachte met een mes heeft uitgehaald naar de bovenarm van [slachtoffer]. Kort daarna heeft getuige [naam] bloed op de jas en de arm van [slachtoffer] waargenomen. [slachtoffer] is met een verwonding in zijn bovenarm naar het ziekenhuis gebracht en uit de letselrapportage volgt dat sprake is van letsel dat is ontstaan door scherp penetrerend geweld. Verdachte is zeer korte tijd na het steekincident, nabij de ingang van het winkelcentrum, aangehouden met een mes op zak, dat voldoet aan de kenmerken van het voorwerp waarmee het letsel is toegebracht. Anders dan verdachte heeft verklaard, volgt uit het proces-verbaal van aanhouding dat verdachte op het moment van aanhouding op de hoogte was van het feit dat er een steekincident had plaatsgevonden. De rechtbank acht de ontkennende verklaring van verdachte – in het licht van bovengenoemde omstandigheden - dan ook volstrekt ongeloofwaardig en is van oordeel dat het door verdachte – en zijn raadsman - alternatief geschetste scenario geen steun vindt in het dossier. De rechtbank acht dan ook bewezen dat verdachte [slachtoffer] met een mes in zijn bovenarm heeft gestoken. De rechtbank merkt nog op dat het feit dat de overige getuigen geen mes bij verdachte hebben gezien, niet afdoet aan een bewezenverklaring.
De rechtbank is van oordeel dat het handelen van verdachte een poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel oplevert. Gelet op de foto’s van de verwondingen van [slachtoffer], het feit dat een slagaderlijke bloeding bij de borstspier is ontstaan en de overige informatie uit de letselrapportage, bestond naar het oordeel van de rechtbank de aanmerkelijke kans dat [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel zou bekomen. De rechtbank is voorts van oordeel dat de gedraging van verdachte naar zijn uiterlijke verschijningsvorm kan worden aangemerkt als zozeer op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel te zijn gericht dat het, behoudens aanwijzingen voor het tegendeel, niet anders kan zijn geweest dan dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans op dat gevolg heeft aanvaard. Van dergelijke aanwijzingen is naar het oordeel van de rechtbank niet gebleken.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op 11 mei 2019 te Groningen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een mes in de bovenarm van die [slachtoffer] heeft gestoken en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de
bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde Het bewezen verklaarde levert op:

subsidiairpoging tot zware mishandeling.

Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake het subsidiair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden, met aftrek van voorarrest. De officier van justitie heeft bij het bepalen van de eis in het bijzonder rekening gehouden met de ernst van het feit en het tijdsverloop in deze zaak.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen strafmaatverweer gevoerd, gelet op de bepleite vrijspraak.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en het reclasseringsrapport, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling. Verdachte heeft het slachtoffer naar aanleiding van een langlopend conflict op klaarlichte dag, pal voor een winkelcentrum, in zijn arm gestoken. Op de spoedeisende hulp in het ziekenhuis is bij het slachtoffer een steekverwonding in de bovenarm en een actieve inwendige slagaderlijke bloeding uit de borstspier bij de steekverwonding geconstateerd. De steekverwonding in de bovenarm moest worden gehecht en de slagaderlijke bloeding moest worden gestelpt. Verdachte heeft zich niet om het slachtoffer bekommerd, maar is na het steken teruggelopen naar het winkelcentrum. De rechtbank rekent dit verdachte aan. Tijdens het incident heeft ook het slachtoffer geweld gebruikt. Verdachte en het slachtoffer hebben in en rondom het winkelcentrum telkens de confrontatie met elkaar gezocht. De rechtbank neemt het verdachte kwalijk dat hij alle kansen om zich te onttrekken aan het conflict onbenut heeft gelaten.
Gelet op het voorgaande, alsmede de oriëntatiepunten van het LOVS, is oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf in beginsel passend.
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank ook gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte. De rechtbank heeft kennisgenomen van het omtrent verdachte opgemaakte reclasseringsrapport d.d. 14 mei 2021. Uit dat rapport volgt dat de reclassering reclasseringsinterventies niet noodzakelijk acht. De reclassering schat het risico op recidive in als laag, nu het ten laste gelegde een incident lijkt te zijn. Verdachte is niet eerder veroordeeld voor enig strafbaar feit, zo blijkt ook uit het uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 12 april 2022.
De rechtbank constateert dat sprake is van overschrijding van de redelijke termijn waarbinnen berechting dient plaats te vinden, nu het vonnis meer dan 24 maanden na 11 mei 2019, de dag waarop verdachte in verzekering is gesteld, wordt gewezen. Er is geen sprake van bijzondere omstandigheden die deze overschrijding rechtvaardigen. De rechtbank zal bij de bepaling van de straf rekening houden met de overschrijding van de redelijke termijn, zoals hierna uiteen gezet.
Al met al zal de rechtbank aan verdachte een gevangenisstraf opleggen die gelijk is aan de duur van het voorarrest. Anders dan de officier van justitie acht de rechtbank oplegging van een nadere gevangenisstraf niet passend, gelet op de overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank zal in plaats daarvan een onvoorwaardelijke taakstraf van na te noemen duur aan verdachte opleggen.

Inbeslaggenomen goederen

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het inbeslaggenomen voorwerp teruggegeven dient te worden aan verdachte.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich aangesloten bij het standpunt van de officier van justitie.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat het inbeslaggenomen voorwerp, te weten een geldbedrag van € 780,-, moet worden teruggegeven aan verdachte, nu het belang van strafvordering zich daartegen niet verzet.

Benadeelde partij

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 1.207,25 ter vergoeding van materiële schade en € 4.000,- ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering toewijsbaar is tot een bedrag van € 62,-, bestaande uit materiële schade, te weten de daggeldvergoeding wegens verblijf in het ziekenhuis, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Voor het overige dient de vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich, gelet op de bepleite vrijspraak, primair op het standpunt gesteld dat de vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Subsidiair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de vordering afgewezen dient te worden, nu er sprake is van een fors aandeel eigen schuld van [slachtoffer].
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering tot schadevergoeding. De rechtbank overweegt daartoe dat een deel van de schadeposten niet is onderbouwd, dat er getwijfeld kan worden aan het causale verband tussen een deel van de schadeposten en het bewezenverklaarde en dat er nadrukkelijk sprake is van eigen schuld aan de zijde van de benadeelde partij. Schorsing van het onderzoek om de benadeelde partij de hoogte van de schade alsnog te laten aantonen, zal leiden tot een onevenredige belasting van het strafgeding en daartoe zal dan ook niet worden overgegaan. De rechtbank zal de vordering daarom niet ontvankelijk verklaren. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 9, 22c, 22d, 45 en 302 van het Wetboek van Strafrecht. Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte primair is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het subsidiair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en acht verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 6 dagen.

Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.

een taakstraf voor de duur van 120 uren.

Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 60 dagen zal worden toegepast.
Ten aanzien van het beslag
Gelast de teruggave van het inbeslaggenomen voorwerp aan verdachte, te weten een geldbedrag van € 780,-.
Ten aanzien van de vordering van [slachtoffer]
Verklaart de vordering van [slachtoffer] niet-ontvankelijk. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Bepaalt dat [slachtoffer] zijn eigen proceskosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. van Bruggen, voorzitter, mr. H.R. Bracht en mr. A.G.D. Overmars, rechters, bijgestaan door mr. E.F. Jonkman, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 24 mei 2022. mr. A.G.D. Overmars is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.