ECLI:NL:RBNNE:2022:1683

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
24 mei 2022
Publicatiedatum
23 mei 2022
Zaaknummer
LEE 22/1496
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening inzake rechtmatigheidsoordeel bij verkoop vastgoed

Op 24 mei 2022 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tussen een verzoeker en de minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening, met Woningstichting Sint Joseph Almelo als derde-partij. De zaak betreft een verzoek om een voorlopige voorziening naar aanleiding van een besluit van de minister, waarin goedkeuring werd geweigerd voor de verkoop van vastgoed aan de verzoeker. De verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit en vroeg de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening te treffen.

Tijdens de zitting op 18 mei 2022 is het verzoek behandeld. De verzoeker was aanwezig met zijn gemachtigde, terwijl de minister werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde en een derde persoon. De derde-partij, Woningstichting Sint Joseph Almelo, was niet verschenen. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat het verzoek om een voorlopige voorziening niet kan worden toegewezen, omdat het gevraagde rechtmatigheidsoordeel niet als een voorziening in de zin van de wet kan worden aangemerkt. Dit oordeel is een tussenstap en geen schorsing van het bestreden besluit.

De voorzieningenrechter concludeert dat de verzoeker geen voorziening vraagt zoals bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en wijst het verzoek af. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 22/1496

uitspraak van de voorzieningenrechter van 24 mei 2022 in de zaak tussen

[verzoeker] , uit [woonplaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. T.D. Polak),
en
de minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening (Autoriteit Woningcorporaties), verweerder
(gemachtigde: dr. E.D.J. Peeters).
Derde-partij:
Woningstichting Sint Joseph Almelo(gemachtigde: mr. R.F.A. Rorink).

Procesverloop

In het besluit van 24 maart 2022, gericht tot derde-partij, heeft verweerder besloten geen goedkeuring te verlenen aan het besluit van derde-partij om het vastgoed gelegen aan [adres] te verkopen aan verzoeker.
Verzoeker heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 18 mei 2022 op zitting behandeld. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en door F. Smeets. Derde-partij is, met kennisgeving, niet verschenen.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2.1
Artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) luidt als volgt: Indien tegen een besluit bij de bestuursrechter beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de bestuursrechter, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, kan de voorzieningenrechter van de bestuursrechter die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2.2
Uit de wetsgeschiedenis en de rechtspraak blijkt dat een verzoek om voorlopige voorziening in de eerste plaats kan inhouden dat een bestreden besluit wordt geschorst. Dit houdt verband met de bestuursrechtelijke hoofdregel dat het bezwaar tegen een besluit geen schorsende werking heeft. Een voorziening kan ook een andere aard hebben dan een schorsing en er bijvoorbeeld toe strekken dat de betrokkene voorlopig wordt geacht wel over een vergunning of andere toestemming te beschikken.
2.3
In het verzoekschrift vraagt verzoeker het bestreden besluit te schorsen en een voorlopig rechtmatigheidsoordeel uit te spreken over het bestreden besluit.
2.4
Ter zitting heeft verzoeker beaamd dat een schorsing er niet toe leidt dat er wel goedkeuring is voor de voorgenomen transactie. Verzoeker vraagt een voorlopig rechtmatigheidsoordeel, waarna in bezwaar hopelijk een ander, voor hem positief, oordeel volgt.
2.5
De voorzieningenrechter overweegt dat een schorsing van het bestreden besluit in dit geval niet als een zinvolle voorziening kan worden aangemerkt. Over het daarnaast gevraagde voorlopige rechtmatigheidsoordeel merkt de voorzieningenrechter op dat dit in beginsel niet aangemerkt kan worden als een voorziening in de zin van de wet. Een dergelijk oordeel is een tussenstap op basis waarvan eventueel een voorziening getroffen kan worden. Dit zou mogelijk anders zijn als een eenduidige rechtsvraag voorligt en de beantwoording daarvan door de voorzieningenrechter richting kan geven in de verdere besluitvorming. Een dergelijke situatie doet zich hier echter niet voor omdat de kern van het geschil een evenredigheidsbeoordeling betreft. Dit hoort bij uitstek bij de heroverweging in de bezwaarprocedure en leent zich niet goed voor een voorlopige beoordeling door de voorzieningenrechter.
2.6
Op grond van het bovenstaande concludeert de voorzieningenrechter dat verzoeker geen voorziening vraagt als bedoeld in artikel 8:81 van de Awb. Om die reden wijst de voorzieningenrechter het verzoek af.
2.7
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L. Willems-Keekstra, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. H.A. Hulst, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 24 mei 2022.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.