ECLI:NL:RBNNE:2022:168

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
27 januari 2022
Publicatiedatum
27 januari 2022
Zaaknummer
18/137819-21
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het voorhanden hebben van voorwerpen bestemd voor hennepteelt en witwassen van geld

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 27 januari 2022 uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1967, die werd beschuldigd van het voorhanden hebben van voorwerpen bestemd voor hennepteelt en het witwassen van een geldbedrag van €36.680,-. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 26 mei 2021 in Meppel voorwerpen voorhanden had die bestemd waren voor het plegen van strafbare feiten volgens de Opiumwet. Daarnaast heeft hij in de periode van 6 januari 2021 tot 7 juni 2021 meerdere geldbedragen witgewassen, die bestemd waren voor het opzetten van een hennepkwekerij. De verdachte heeft deze feiten bekend tijdens de terechtzitting op 22 december 2021.

De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor de ten laste gelegde feiten, terwijl de verdediging zich heeft gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. De rechtbank heeft de bewezenverklaring van de feiten als wettig en overtuigend bewezen beschouwd, mede op basis van de bekennende verklaring van de verdachte en proces-verbaal van bevindingen van de politie. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte strafbaar is, omdat er geen omstandigheden zijn die de strafbaarheid uitsluiten.

Bij de strafbepaling heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en eerdere veroordelingen voor soortgelijke feiten. De rechtbank heeft besloten tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. De rechtbank heeft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis opgeheven en het vonnis is uitgesproken in een openbare terechtzitting.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht Locatie Assen
parketnummer 18/137819-21

Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d.

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum 1] 1967 te [geboortedatum 2] , wonende te [adres] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 22 december 2021.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. G. Meijer , advocaat te Veendam. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. B. Rademacher.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 26 mei 2021 te Meppel, althans in Nederland, in een pand geleden aan of bij de [adres] , tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen stoffen en/of voorwerpen heeft bereid, bewerkt, verwerkt, te koop aangeboden, verkocht, afgeleverd, verstrekt, vervoerd, vervaardigd of voorhanden gehad, te weten (meerdere)
  • assimilatielampen en/of armaturen, en/of
  • groepenkasten en/of stroomkasten, en/of
  • (afvoer)buizen, en/of
  • ventilatoren, en/of
  • een gasaggregaat, en/of- temperatuur- en/of hydrometers dan wel vervoermiddelen, ruimten, gelden, andere betaalmiddelen en/of gegevens voorhanden heeft gehad, waarvan hij en zijn mededader(s) wist(en) of ernstige reden had(den) te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van een van de in artikel 11, derde en vijfde lid van de Opiumwet strafbaar gestelde feiten;
2. hij in of omstreeks de periode 6 januari 2021 t/m 7 juni 2021, te Veendam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen (van) één of meerdere geldbedragen (totaal €36,680,-), althans een of meer voorwerpen
  • de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing heeftverborgen en/of heeft verhuld, dan wel
  • heeft verborgen en/of heeft verhuld wie de rechthebbende(n) op dat /die voorwerp(en) was/waren,en/of
  • heeft verborgen en/of heeft verhuld wie dat/die voorwerp(en) voorhanden had(den) en/of dit voorwerp c.q. deze voorwerpen,
  • heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen, heeft omgezet, en/of
  • gebruik heeft gemaakt terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijsmoest(en) vermoeden dat/die voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig (eigen) misdrijf.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het onder 1 en 2 ten laste gelegde.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich met betrekking tot de bewezenverklaring van het onder 1 en 2 ten laste gelegde gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het onder 1 en 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte deze feiten duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
de bekennende verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 22 december 2021;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 26 mei 2021,opgenomen op pagina 58 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL01002021136286 d.d. 6 juli 2021, inhoudend het relaas van verbalisant [verbalisant] ;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 22 juni 2021,opgenomen op pagina 144 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend het relaas van verbalisant [verbalisant] ;
3. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 22 juni 2021, opgenomen op pagina 144 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend het relaas van verbalisant [verbalisant] .

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het onder 1 en 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1.
hij op 26 mei 2021 te Meppel, in een pand geleden aan de [adres] , voorwerpen voorhanden heeft gehad, te weten
  • assimilatielampen en armaturen, en
  • groepenkasten en/of stroomkasten, en
  • (afvoer)buizen, en
  • ventilatoren, en
  • een gasaggregaat, en
  • temperatuur- en/of hydrometers,waarvan hij wist dat zij bestemd waren tot het plegen van een van de in artikel 11, derde en vijfde lid van de Opiumwet strafbaar gestelde feiten;
2.
hij in de periode 6 januari 2021 t/m 7 juni 2021, in Nederland, van meerdere geldbedragen (totaal €
36.680,-),
  • de herkomst heeft verhuld en
  • heeft verhuld wie de rechthebbende op die voorwerpen was, en- heeft verhuld wie die voorwerpen voorhanden hadden en deze voorwerpen,
  • voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen, en
  • gebruik heeft gemaakt terwijl hij wist, dat die voorwerpen - onmiddellijk of middellijk - afkomstigwaren uit enig misdrijf.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
Medeplegen van voorwerpen voorhanden hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om tevermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van een van de in artikel 11, derde lid en vijfde lid, van de Opiumwet strafbaar gestelde feiten;
witwassen.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van feit 1 en 2 wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gepleit voor oplegging van een taakstraf in combinatie met een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf. Gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte acht de raadsman een onvoorwaardelijke gevangenisstraf niet aangewezen.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de rapportage van Reclassering Nederland d.d. 12 april 2021 en d.d. 20 juli 2021, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van voorwerpen bestemd tot het plegen van grootschalige en/of beroepsmatige hennepteelt. Verdachte was kennelijk bezig een hennepkwekerij op te zetten. Daarnaast heeft hij zich schuldig gemaakt aan het witwassen van een geldbedrag van € 36.680,- ten behoeve van het opzetten van een hennepkwekerij. Met zijn handelen heeft de verdachte de illegale hennepteelt en hennephandel gefaciliteerd. Deze illegale activiteiten brengt allerlei maatschappelijke onwenselijke effecten met zich.
De rechtbank rekent het verdachte met name aan dat hij opnieuw is overgegaan tot het opzetten van een grootschalige hennepkwekerij terwijl tegelijkertijd een strafzaak liep waarbij hij eveneens verdacht werd van het medeplegen van het telen van grote hoeveelheden hennep in meerdere hennepkwekerijen. Zoals de reclassering in haar rapport van 20 juli 2021 ook heeft geconcludeerd is er sprake van recidive en een duidelijk delictpatroon waarbij verdachte vanuit financiële overwegingen overgaat tot het plegen van dergelijke delicten. Het recidiverisico wordt door de reclassering dan ook hoog ingeschat, omdat van enig vooruitzicht op verbetering van de financiële situatie van verdachte op korte termijn geen sprake lijkt te zijn.
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank tevens gelet op het grootschalige karakter van de hennepkwekerij in aanbouw en daarnaast heeft de rechtbank acht geslagen op de landelijke oriëntatiepunten van het LOVS met betrekking tot het telen van hennep en het witwassen. Ook heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat verdachte in 2005, 2006, 2009 en 2012 eerder onherroepelijk is veroordeeld voor (soortgelijke) strafbare feiten en dat deze eerdere veroordelingen verdachte er kennelijk niet van hebben weerhouden om opnieuw dergelijke strafbare feiten te plegen.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat gelet op het bovenstaande niet kan worden volstaan met een taakstraf van maximale duur en dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden. De rechtbank zal daarom verdachte veroordelen conform de eis van de officier van justitie tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 57 en 420bis Sr van het Wetboek van Strafrecht en artikel 11a van de Opiumwet.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het onder 1 en 2 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.A.M. Wolters, voorzitter, mr. E. Läkamp en mr. G. Eelsing, rechters, bijgestaan door mr. E.E. de Vries, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 27 januari 2022.
Mr. Eelsing is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.