Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1 en 2 ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 100 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden met een proeftijd van 3 jaren.
Standpunt van de verdediging
Verdachte heeft geen standpunt ingenomen met betrekking tot de strafmaat.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het telen van hennep in twee verschillende hennepkwekerijen. Hij heeft daarbij geholpen met het opbouwen en het exploiteren van de kwekerijen, door onder meer de panden op zijn naam te huren en meerdere dagen per week aanwezig te zijn in de kwekerij om het kweekproces in de gaten te houden. Dit zijn strafbare feiten die overlast veroorzaken en schade voor de maatschappij opleveren. Het is een feit van algemene bekendheid dat gebruik van de uit hennepplanten verkregen stof de gezondheid van gebruikers kan schaden. Bovendien gaat de kweek van hennep vaak - direct of indirect - gepaard met vele andere vormen van criminaliteit. Verdachte lijkt met de opbrengst van de hennepkwekerijen zijn financiële problemen te hebben willen oplossen. Door aldus te handelen heeft hij zijn eigen financiële gewin boven de belangen gesteld die door strafbaarstelling van hennepteelt worden gediend.
Om de hennepkwekerij in Meppel mogelijk te maken heeft verdachte zich bovendien samen met anderen schuldig gemaakt aan diefstal van stroom door de stroomvoorziening op illegale wijze af te tappen. Hiermee heeft hij niet alleen inbreuk gemaakt op het eigendom van een ander, maar heeft hij ook meegewerkt aan een (brand)gevaarlijke situatie, zo blijkt uit bevindingen van de Enexis Netbeheer B.V.
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank gelet op het grootschalige karakter van de hennepteelt en de prominente en organiserende rol die verdachte heeft gespeeld bij het opzetten van de hennepkwekerijen en de exploitatie daarvan. Daarnaast heeft de rechtbank acht geslagen op de landelijke oriëntatiepunten van het LOVS.
Evenals de officier van justitie bij zijn strafeis, heeft de rechtbank bij de strafoplegging rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn tussen de pleegdatum en de behandeling van de strafzaak ter terechtzitting. Ook heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat verdachte niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor (soortgelijke) strafbare feiten.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden volstaan met de door de officier van justitie gevorderde straf. De rechtbank acht een maximale taakstraf van 240 uur in beginsel passend en geboden, maar gelet op de overschrijding van de redelijke termijn zal de rechtbank de op te leggen taakstraf beperken tot 200 uren. De rechtbank zal daarnaast een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden opleggen met een proeftijd van 2 jaren ter voorkoming van het opnieuw plegen van strafbare feiten door verdachte.
Benadeelde partij
Enexis Netbeheer B.V. heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 8.285,75 ter vergoeding van materiële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan. Daarnaast heeft Enexis Netbeheer B.V. een bedrag van € 1.289,29 aan proceskosten gevorderd.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte als medepleger van de hennepkwekerij ook aansprakelijk is voor de schade die Enexis Netbeheer B.V. heeft geleden als gevolg van de hennepkwekerij, bestaande uit niet-betaalde elektriciteitskosten en kosten gemaakt na ontdekking van de kwekerij. Een veroordeling ter zake van medeplegen van diefstal van elektriciteit is voor de civielrechtelijke groepsaansprakelijkheid ex artikel 6:166 BW niet vereist. De officier van justitie acht de vordering die gebaseerd is op twee eerdere oogsten en de aangetroffen oogst hoofdelijk toewijsbaar, met toepassing van de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen verweer gevoerd ten aanzien van de vordering benadeelde partij.
Oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij materiële schade heeft geleden tot een bedrag van € 7.947,85 en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 3 bewezen verklaarde. De rechtbank acht de vordering, behoudens de kosten voor de netmeting, voldoende onderbouwd. De vordering zal daarom tot voornoemd bedrag worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 22 november 2017.
De gevorderde schade voor de netmeting à € 337,90 is naar het oordeel van de rechtbank niet voor toewijzing vatbaar, nu de meting in opdracht van de politie is gemaakt en daarom is te beschouwen als kosten van (publieke) opsporing. Deze behoren niet op individuele burgers te worden afgewenteld, dus ook niet via de privaatrechtelijke weg op verdachte. De rechtbank zal dat deel van de vordering dan ook afwijzen.
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met anderen heeft gepleegd en dat zij naar civielrechtelijke maatstaven hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade. De rechtbank zal daarom bepalen dat verdachte de schadevergoeding niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen indien een of meer medeverdachten deze al hebben betaald, en andersom (hoofdelijkheid).
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op 1.289,29, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
De rechtbank ziet geen aanleiding de schadevergoedingsmaatregel op te leggen, aangezien de benadeelde partij zelf voldoende middelen voor het innen van de toegewezen vordering ter beschikking heeft.