ECLI:NL:RBNNE:2022:1656

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
28 april 2022
Publicatiedatum
20 mei 2022
Zaaknummer
21/2273
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke procedure inzake mijnbouwschade en bewijsvermoeden

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Noord-Nederland op 28 april 2022, hebben eisers, wonende te [woonplaats], beroep ingesteld tegen het besluit van het Instituut Mijnbouwschade Groningen. Dit besluit verklaarde hun bezwaar tegen een eerder toegekende schadevergoeding voor aardbevingsschade ongegrond. De eisers, vertegenwoordigd door hun gemachtigde mr. L. Brouwers, stelden dat de schade aan hun woning was verergerd door mijnbouwactiviteiten en dat het bewijsvermoeden voor bepaalde schades onvoldoende was weerlegd door verweerder. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden rondom de schade en de besluiten van de deskundigen zorgvuldig overwogen. De rechtbank concludeert dat de deskundigen, waaronder F. Werkman, I. Hermans en J. N. Handgraaf, voldoende bewijs hebben geleverd dat de schade aan de aanbouw van de woning niet het gevolg is van mijnbouwactiviteiten, maar van andere oorzaken zoals ongelijke zetting. De rechtbank oordeelt dat verweerder zich op de adviezen van deze deskundigen heeft mogen baseren en dat de beroepsgrond van eisers niet slaagt. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, waardoor het bestreden besluit in stand blijft. Er is geen aanleiding voor vergoeding van griffierecht of proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 21/2273

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 april 2022 in de zaak tussen

[eiser 1] en [eiser 2] , uit [woonplaats] , eisers

(gemachtigde: mr. L. Brouwers),
en

Instituut Mijnbouwschade Groningen, verweerder

(gemachtigden: mr. K. Winterink en R.L. Langeveld).

Procesverloop

In het besluit van 28 april 2020 (primair besluit) heeft verweerder een schadevergoeding toegekend voor geleden aardbevingsschade.
In het besluit van 11 juni 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 15 maart 2022 op zitting behandeld. [eiser 1] is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde en vergezeld van schade-expert P.J. Vrieling, werkzaam bij Vergnes Expertise B.V (Vergnes). Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden en werd vergezeld door N. Handgraaf, deskundige van het schade-expertisebureau 10BE.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Eisers zijn eigenaar van de woning aan de [adres] te [woonplaats] . Eisers hebben op 16 november 2018 een aanvraag om schadevergoeding bij de rechtsvoorganger van verweerder ingediend. Eisers wensen vergoeding van geleden aardbevingsschade aan hun woning.
1.2.
Verweerder heeft een deskundige aangewezen om de schade te taxeren. De deskundige F. Werkman, verbonden aan ingenieurs- en bouwkundig taxatiebureau 10BE (10BE), heeft op 16 oktober 2019 een adviesrapport uitgebracht aan verweerder. Op 26 november 2019 is door eisers een zienswijze op het rapport ingediend.
1.3.
Naar aanleiding van de zienswijze zijn de schades opnieuw beoordeeld. Op 20 februari 2020 is door deskundige I. Hermans, eveneens verbonden aan 10BE, een herzien rapport uitgebracht.
1.4.
In het primaire besluit heeft verweerder, onder overname van het herziene adviesrapport, aan eisers een schadevergoeding toegekend van € 11.418,14 voor schades 1 tot en met 25. Daarnaast is € 1040,- voor bijkomende kosten en € 299,94 voor wettelijke rente aan eisers toegekend.
1.5.
Eisers hebben bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. Eisers hebben tijdens de bezwaarschiftprocedure een contra-expertiserapport ingediend van schade-expert Vrieling van Vergnes van 23 februari 2021.
1.6.
Deskundige Werkman heeft op 10 december 2020 in een addendum een overzicht van de precieze trillingssnelheden van de afgelopen jaren en een overzicht van de samenstelling van de ondiepe bodem ter plaatse de woning van eisers gegeven. Op 12 april 2021 heeft deskundige Werkman in een addendum de uitkomsten van een onderzoek naar de fundering van Archipunt toegevoegd dat op 25 september 2019 heeft plaatsgevonden. Dit onderzoek is betrokken bij het adviesrapport en het herziene adviesrapport.
1.7.
Op 9 mei 2021 heeft deskundige J. N. Handgraaf, eveneens verbonden aan 10BE, een nader advies uitgebracht waarin hij reageert op het contra-expertiserapport van Vergnes.
1.8.
Eisers hebben hun bezwaren toegelicht tijdens de zitting van de Bezwaaradviescommissie van het Instituut Mijnbouwschade Groningen (de commissie) op 19 mei 2021. Hierbij hebben eisers zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde, mr. L. Brouwers, vergezeld van deskundige Vrieling. Verweerder heeft zich tijdens de hoorzitting laten vertegenwoordigen door mr. U. Pellikaan. Op deze hoorzitting was ook deskundige J. Gunnink, verbonden aan 10BE, aanwezig.
1.9.
In het advies van 25 mei 2021 heeft de commissie geadviseerd het bezwaar ongegrond te verklaren.
1.10.
In het bestreden besluit heeft verweerder, onder overname van het advies van de commissie, het bezwaar van eisers ongegrond verklaard.
1.11.
Gedurende de beroepsprocedure heeft deskundige Handgraaf op 24 januari 2022 een aanvullend advies uitgebracht. Verder is door Everts Geotechniek B.V. een onderzoek naar de verdichtingsgevoeligheid van de ondergrond verricht, waarvan op 21 januari 2022 een rapport is uitgebracht.
2. Eisers voeren aan dat verweerder het bewijsvermoeden ten aanzien van schades 5 t/m 7, 9 t/m 13, 16, 17 en 22 t/m 26 – de schades aan de aanbouw - onvoldoende heeft weerlegd. Ook voeren eisers aan dat er voor de schades waarvan niet kan worden uitgesloten dat zij verergerd zijn door mijnbouwschade, ten onrechte geen herstelkosten zijn toegekend.
Weerlegging bewijsvermoeden voor de schades aan de aanbouw
3.1.
Eisers betogen dat het bewijsvermoeden ten aanzien van schades 5 t/m 7, 9 t/m 13, 16, 17 en 22 t/m 26 onvoldoende door verweerder is weerlegd. Verweerder heeft volgens eisers ten onrechte gesteld dat de schade is ontstaan door ongelijke zetting wegens het verschil in fundering tussen de woning en de aanbouw. Volgens eisers is door verweerder ten onrechte gesteld dat de fundering van de aanbouw gebrekkig is omdat er met de bouw zou zijn begonnen voordat de vergunning was verleend. Er is namelijk met de bouw van het gedeelte van de fundering begonnen dat vergunningsvrij is, maar de hele aanbouw is wel bij de vergunningverlening beoordeeld. Omdat de vergunning voor de gehele aanbouw is verleend en hierbij ook aandacht is besteed aan de fundering, is het onwaarschijnlijk dat de schade een gevolg is van een onjuiste wijze van funderen. De stelling van verweerder dat de stoep rust op de achterkant van de aanbouw en hierdoor ongelijke zetting ontstaat, is tevens onjuist. De stoep heeft volgens eisers een eigen fundering. Om dit te onderbouwen hebben eisers bij de stoep zelf een sleuf gegraven en foto’s van deze fundering overgelegd. Ten slotte kan de verzakking volgens eisers ook ontstaan zijn door diepe bodemdaling veroorzaakt door mijnbouwactiviteiten. In recente onderzoeken zijn de (in)directe effecten hiervan voor de locatie waar de woning van eisers zich bevindt, niet uitgesloten.
3.2.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat de schade aan de aanbouw is ontstaan door zetting. Uit het funderingsonderzoek van 25 september 2019 is gebleken dat de aanbouw los staat van de woning en een andere fundering heeft dan de woning. De oorspronkelijke woning is gefundeerd op een gemetselde strokenfundering, de aanbouw is ter plaatse van de zijgevel gefundeerd op palen en ter plaatse van de achterzijde gefundeerd op staal. De fundering op staal heeft meer last van seizoensinvloeden door vochtigheid van de ondergrond. Daardoor is sprake van ongelijke zetting. Verder zorgt de stoep aan de achterzijde van de aanbouw voor een extra belasting op de fundering van de aanbouw. Er bevinden zich namelijk geen poeren onder de fundering van de stoep aan de zijde van de aanbouw. De poer die door Vergnes is gevonden bevindt zich aan de zijde van de stoep, het verst van de woning af. Deskundige Handgraaf stelt in zijn nadere adviezen verder dat de aanbouw anders is uitgevoerd dan op de tekening en de daarin berekende belastingen. De aanbouw is niet op palen gefundeerd, maar op korte poeren. Er is bovendien later een verdieping op de aanbouw geplaatst. De kapconstructie met doorgetrokken achtergevel is later aangebracht en het doorgetrokken dak geeft een extra belasting op de poeren. Dit verklaart de (extra) zetting van de aanbouw. Naast de primaire zetting is ook sprake van secundaire zetting, de bodem blijft namelijk vervormen onder de opgelegde belasting. Verder blijkt uit onderzoeken (TU Delft 2018, Green en Boomer 2019, advies Van Staalduinen en Evers) dat verzakking niet door verdichting of verweking ten gevolge van trillingen door mijnbouwactiviteiten kan zijn ontstaan, omdat de trillingen daarvoor niet sterk genoeg zijn geweest. Ook blijkt uit onderzoek van TU Delft en TNO van 9 maart 2021 dat de directe effecten van diepe bodemdaling niet leiden of hebben geleid tot schade aan gebouwen. Het bewijsvermoeden is dus volgens verweerder voldoende weerlegd.
3.3.
De rechtbank overweegt eerst dat voor het evident en aantoonbaar weerleggen van het bewijsvermoeden door verweerder, mede technische en bouwkundige kennis is vereist. Daarbij dient, gelet op genoemd criterium, met een hoge mate van zekerheid vast te staan dat uitsluitend een of meerdere andere oorzaken dan beweging van de bodem als gevolg van mijnbouwactiviteiten, de schade hebben doen ontstaan. Verweerder heeft zich in zijn oordeelsvorming gebaseerd op het onderzoek en de bevindingen van drie onafhankelijke deskundigen Werkman, Hermans en Handgraaf. Deze drie deskundigen hebben aangegeven dat andere oorzaken dan beweging van de bodem als gevolg van mijnbouwactiviteiten, de schades in eisers woning hebben doen ontstaan. Verweerder is op grond van hun rapporten tot de conclusie gekomen dat het bewijsvermoeden van artikel 6:177a van het BW voor alle in geschil zijnde schades is weerlegd.
3.4.
De rechtbank moet beoordelen of eisers ten minste voldoende twijfel hebben gezaaid over de door de onafhankelijke deskundigen vastgestelde uitsluitende oorzaken ten aanzien van de schades 5 t/m 7, 9 t/m 13, 16, 17 en 22 t/m 26, dat het weerleggen van het bewijsvermoeden door verweerder geen stand houdt. De rechtbank verwijst voor dit beoordelingskader naar de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRvS) van 24 februari 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:374).
3.5.
De rechtbank stelt vast dat door de drie verschillende deskundigen, Werkman, Hermans en Handgraaf, is geconcludeerd dat de schades aan de aanbouw veroorzaakt zijn door zetting ten gevolge van het gebruik van verschillende funderingen en dat aan deze conclusies een uitgevoerd funderingsonderzoek ten grondslag ligt. De rechtbank overweegt verder dat verweerder mag uitgaan van een advies van een deskundige als die deskundige op een objectieve en onpartijdige wijze verslag heeft gedaan van het verrichte onderzoek en op inzichtelijke wijze heeft aangegeven welke feiten en omstandigheden aan de conclusies ten grondslag zijn gelegd en deze conclusies ook niet onbegrijpelijk zijn. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich hiervan voldoende heeft vergewist. Ook voor de rechtbank is, gelet op wat kort samengevat hierover onder 3.2 is weergegeven, voldoende inzichtelijk welke feiten en omstandigheden aan de conclusies ten grondslag zijn gelegd en zijn de daaruit getrokken conclusies niet onbegrijpelijk. Voorts heeft de door verweerder ingeschakelde deskundige Handgraaf meermaals, bij nader advies van 9 mei 2021 en bij nader advies van 24 januari 2022, gereageerd op de stellingen van eisers en de door hen ingeschakelde contra-expert. Eisers hebben hier niet middels een nieuw contra-expertiserapport op gereageerd. Verder is de rechtbank van oordeel dat eisers ook ten aanzien van de nadere adviezen van de onafhankelijk deskundige Handgraaf onvoldoende hebben aangevoerd om te twijfelen aan de juistheid van de conclusies van deze deskundige, welke conclusies bovendien in lijn liggen met de eerdere conclusies van de andere twee deskundigen.
3.6.
Van belang acht de rechtbank verder dat verweerder alsnog een onderzoek naar de verdichtingsgevoeligheid van de ondergrond heeft laten verrichten. Uit het nieuwe beoordelingskader van 1 juli 2021, dat ten tijde van het nemen van het bestreden besluit nog niet van toepassing was, volgt dat er bij trillingssnelheden van 16 mm/s of hoger in geval van een ondergrond die in bepaalde mate uit zand bestaat namelijk extra onderzoek nodig is. Uit dit onderzoek is gebleken dat de zandlagen beneden de fundering van het pand van eisers niet gevoelig zijn voor verdichting in geval van trillingssnelheden die niet groter zijn dan 43 mm/s. In dit geval was de maximale trillingssnelheid 23,52 mm/s bij een overschrijdingskans van 1%. Hiermee is dus ook uitgesloten dat de zetting is ontstaan door verdichting van de ondergrond door trillingen veroorzaakt door mijnbouwactiviteiten. Eisers hebben bovendien, gelet op de daarover naar voren gelegde onderzoeken door verweerder, onvoldoende onderbouwd dat de schade zou kunnen zijn ontstaan door diepe bodemdaling als gevolg van mijnbouwactiviteiten. Gelet op het feit dat door meerdere deskundigen met hoge mate van zekerheid tot dezelfde beoordeling over de schades is gekomen, deze conclusies door uitgevoerde onderzoeken worden ondersteund en er naar oordeel van de rechtbank door eisers onvoldoende aanknopingspunten voor twijfel aan de adviesrapporten naar voren zijn gebracht, is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich heeft mogen baseren op de adviezen van de door haar ingeschakelde deskundigen. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
Herstelkosten voor verergering schades
4.1.
Eisers stellen dat door verweerder niet goed is onderbouwd dat eventuele verergering van de schades door bodembeweging door mijnbouwactiviteiten – die volgens verweerder niet uitgesloten kan worden - geen invloed heeft op de herstelkosten. Tijdens de hoorzitting is aangegeven dat niet kan worden uitgesloten dat de schade kan zijn verergerd door mijnbouwactiviteiten. Hierbij is aangegeven dat dit echter geen invloed heeft op de herstelkosten. Deze stelling is volgens eisers niet onderbouwd. Bovendien moet de verergering van de mijnbouwschade volgens het advies van het Panel van Deskundigen van 22 januari 2019 (het Paneladvies) gelijk worden gesteld met het veroorzaken van de schade door mijnbouwschade, waardoor het bewijsvermoeden niet is weerlegd indien de verergering niet kan worden uitgesloten.
4.2.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat de eventuele verergering van de schade enkel ziet op het wellicht iets breder worden van bepaalde scheuren, maar dat de scheuren niet langer en daarmee groter in omvang zullen zijn geworden. Hierbij verwijst verweerder naar de foto’s uit de NAM-rapporten van 18 juli en 19 november 2014, waarop te zien is dat de schade toen al aanwezig was. Strikt gezien kan dus niet worden uitgesloten dat de schade is verergerd, maar de herstelkosten zijn hierdoor dus niet hoger geworden. Omdat verweerder enkel de herstelkosten hoeft te vergoeden van het deel van de schade dat mogelijk is verergerd door mijnbouwactiviteiten, en die herstelkosten hier begroot zijn op
€ 0, hoeft verweerder dus geen herstelkosten voor de eventuele verergering van de schades toe te kennen. Voor zover eisers stellen dat uit het Paneladvies volgt dat de verergering van schades door mijnbouwactiviteiten gelijk moet worden gesteld aan het veroorzaken van schades door mijnbouwactiviteiten, stelt verweerder dat de passage uit het Paneladvies waar eisers naar verwijzen, betrekking heeft op de vraag of het bewijsvermoeden van toepassing is. Het Paneladvies zegt verder niets over de wijze van begroting zodra er een andere autonome oorzaak is vastgesteld, zoals hier het geval is, aldus verweerder.
4.3.
De rechtbank is van oordeel dat eisers beroepsgrond niet slaagt. Zowel in het nadere advies als ter zitting heeft deskundige Handgraaf inzichtelijk en niet onbegrijpelijk toegelicht dat er alleen sprake kan zijn van verergering van de schade die een vergroting van de herstelkosten met zich meebrengt, als sprake is van het langer worden van de scheur. In dit geval zou de scheur enkel iets breder kunnen zijn geworden en dit brengt geen verhoging van de herstelkosten met zich mee. Dat de scheur enkel breder zou kunnen zijn geworden blijkt uit het feit dat ten tijde van de opname voor de NAM-rapportage al sprake was van verzakking. Verder volgt de rechtbank verweerder in zijn standpunt dat de passage uit het Paneladvies waar eisers naar verwijzen betrekking heeft op de vraag wanneer het bewijsvermoeden van toepassing is en dat deze passage dus in dit geval niet ter zake doet. De rechtbank is gelet op dit alles van oordeel dat verweerder voldoende heeft onderbouwd dat een eventuele verergering van de schade door trillingen ten gevolge van mijnbouwactiviteiten geen invloed heeft op de hoogte van de herstelkosten.

Conclusies

5.1.
Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft.
5.2.
Er is geen aanleiding om het door eisers betaalde griffierecht te vergoeden. Evenmin bestaan er gronden om een proceskostenvergoeding uit te spreken.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. van Waterschoot, rechter, in aanwezigheid van mr. E. T. de Boer, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 28 april 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Bijlage

Artikel 6:177a van het BW
1. Bij fysieke schade aan gebouwen en werken, die naar haar aard redelijkerwijs schade door beweging van de bodem als gevolg van de aanleg of de exploitatie van een mijnbouwwerk ten behoeve van het winnen van gas uit het Groningenveld of gasopslag bij Norg zou kunnen zijn, wordt vermoed dat die schade veroorzaakt is door de aanleg of de exploitatie van dat mijnbouwwerk.
2. De benadeelde kan zich slechts beroepen op het vermoeden, bedoeld in het eerste lid, indien hij de exploitant, bedoeld in artikel 177, op diens verzoek de relevante bescheiden betreffende het gebouw of werk ter inzage geeft indien hij daarover beschikt, en de exploitant genoegzaam gelegenheid geeft de schade te onderzoeken.