ECLI:NL:RBNNE:2022:1653

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
4 mei 2022
Publicatiedatum
20 mei 2022
Zaaknummer
18/176875-21
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Pogingen tot afpersing en vernieling door minderjarige verdachte

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 4 mei 2022 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 2006, die zich schuldig heeft gemaakt aan twee pogingen tot afpersing en de vernieling van een struik. De verdachte heeft op 9 juni 2021 en 17 mei 2021, samen met anderen, geprobeerd om twee slachtoffers te dwingen tot de afgifte van hun mobiele telefoons door hen te bedreigen met een hamer en een vuurwapen gelijkend voorwerp. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte de initiatiefnemer was in beide gevallen en dat de uitvoering van de misdrijven niet is voltooid. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een werkstraf van 180 uren, waarvan 120 uren voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. Daarnaast zijn er bijzondere voorwaarden verbonden aan het voorwaardelijke deel van de werkstraf, zoals toezicht door de jeugdreclassering en deelname aan hulpverlening. De rechtbank heeft ook de vorderingen van de benadeelde partijen toegewezen, waarbij de verdachte hoofdelijk aansprakelijk is gesteld voor de schadevergoeding aan beide slachtoffers. De rechtbank heeft de impact van de feiten op de slachtoffers en de jeugdige leeftijd van de verdachte in haar overwegingen meegenomen, evenals het advies van deskundigen over de verminderde toerekenbaarheid van de verdachte.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht Locatie
Leeuwarden
parketnummer 18/176875-21
ter terechtzitting gevoegd parketnummer 18/195116-21
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken van 4 mei 2022 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte
[verdachte],geboren op [geboortedatum] 2006 te [geboorteplaats], wonende te [straatnaam], [woonplaats].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 21 april 2022.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. P.R. Logemann, advocaat te Leeuwarden.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. H.J. Veen.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
Parketnummer 18/176875-21
1.
hij op of omstreeks 9 juni 2021 te Leeuwarden tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot de afgifte van een mobiele telefoon, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 1], in elk geval aan een derde, toebehoorde(n) die [slachtoffer 1] achterna is/zijn gerend en/of in/bij de nek heeft/hebben gegrepen/gepakt en/of vastgehouden en/of tegen het lichaam heeft/hebben geduwd en/of een hamer en/of een (op een) pistool/vuurwapen (gelijkend voorwerp) en/of een (op een) mes (gelijkend voorwerp) ter hand heeft/hebben genomen en/of met die hamer zwaaiende bewegingen heeft/hebben gemaakt (in de richting van die [slachtoffer 1]) en/of aan die [slachtoffer 1] heeft/hebben toegevoegd; "Geef me je telefoon" en/of "Als je begint te schreeuwen dan sla ik je", althans woorden van gelijke (dreigende) aard of strekking, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid
2.
hij op of omstreeks 17 mei 2021 te Leeuwarden tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen [slachtoffer 2] heeft gedwongen tot de afgifte van een mobiele telefoon, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 2], in elk geval aan een derde, toebehoorde(n) die [slachtoffer 2] tot stoppen heeft/hebben gedwongen en/of (daarmee) de vrije doorgang heeft/hebben belet/belemmerd en/of een (op een) vuurwapen (gelijkend voorwerp) ter hand heeft/hebben genomen en/of getoond en/of aan die [slachtoffer 2] heeft/hebben toegevoegd dat hij zijn telefoon af moest geven, althans woorden van gelijke (dreigende) aard of strekking, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Parketnummer 18/195116-21hij in of omstreeks de periode van 9 april 2021 tot en met 10 april 2021 te Leeuwarden, opzettelijk en wederrechtelijk een struik/bosje, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [benadeelde partij] (gelegen aan de [straatnaam]), in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling voor alle feiten, ten laste gelegd in de zaak met parketnummer 18/176875-21 onder 1 en 2, en ten laste gelegd in de zaak met parketnummer 18/195116-21, gevorderd.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat alle feiten, ten laste gelegd in de zaak met parketnummer
18/176875-21 onder 1 en 2, en ten laste gelegd in de zaak met parketnummer 18/195116-21, wettig en overtuigend kunnen worden bewezen.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank volstaat ten aanzien van het hierna in de zaak met parketnummer 18/176875-21 onder 1 en 2 bewezen verklaarde met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, nu verdachte het hierna bewezen verklaarde duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend.
Deze opgave luidt als volgt:
de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 21 april 2022;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van 9 juni 2021, opgenomenop pagina 119 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2021151676 van 14 september 2021, inhoudend de verklaring van [slachtoffer 1];
een naar wettelijk voor schrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor minderjarige verdachte van
28 juni 2021 op pagina 76 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van [medeverdachte 1];
4. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 17 mei 2021, opgenomenop pagina 65 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2021127893 d.d. 14 september 2021, inhoudende de verklaring van [slachtoffer 2];
5. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor aangever d.d. 6 juli 2021,opgenomen op pagina 72 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 2];
6. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 11 juli 2021,opgenomen op pagina 86 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [medeverdachte 2];
7. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor minderjarige verdachte d.d.10 juli 2021, opgenomen op pagina 53 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [medeverdachte 3].
De rechtbank volstaat eveneens ten aanzien van het hierna in de zaak met parketnummer 18/195116-21 bewezen verklaarde met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, nu verdachte het hierna bewezen verklaarde duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend.
Deze opgave luidt als volgt:
de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 21 april 2022;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van 24 april 2021,opgenomen op pagina 1 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2021105277 van 11 augustus 2021, inhoudend de verklaring van [naam 2];
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 20 mei 2021,opgenomen op pagina 19 e.v. inhoudend het relaas van verbalisant [verbalisant].

Bewezenverklaring

De rechtbank acht in de zaak met parketnummer 18/176875-21 de feiten 1 en 2 wettig en overtuigend bewezen met dien verstande dat:
1. hij op 9 juni 2021 te Leeuwarden tezamen en in vereniging met anderen, ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededaders voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen [slachtoffer 1] hebben gedwongen tot de afgifte van een mobiele telefoon, die geheel aan [slachtoffer 1] toebehoorde, immers zijn verdachte en zijn mededaders die [slachtoffer 1] achterna gerend en hebben zij haar in de nek gegrepen en vastgehouden en tegen het lichaam geduwd en een hamer en een op een vuurwapen gelijkend voorwerp en een mes ter hand genomen en met die hamer zwaaiende bewegingen gemaakt in de richting van die [slachtoffer 1] en
hebben zij aan die [slachtoffer 1] toegevoegd; "Geef me je telefoon" en/of "Als je begint te schreeuwen dan sla ik je", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
2.
hij op 17 mei 2021 te Leeuwarden tezamen en in vereniging met een ander, ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededader voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen [slachtoffer 2] heeft gedwongen tot de afgifte van een mobiele telefoon, die geheel aan [slachtoffer 2] toebehoorde, immers hebben verdachte en zijn mededader [slachtoffer 2] tot stoppen gedwongen en daarmee de vrije doorgang belemmerd en een op een vuurwapen gelijkend voorwerp ter hand genomen en getoond en aan die [slachtoffer 2] toegevoegd dat hij zijn telefoon af moest geven, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De rechtbank acht in de zaak met parketnummer 18/195116-21 wettig en overtuigend bewezen met dien verstande dat:
hij op 10 april 2021 te Leeuwarden, opzettelijk en wederrechtelijk een struik, die geheel aan [benadeelde partij], gelegen aan de [straatnaam], toebehoorde, heeft vernield.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde Het bewezen verklaarde levert op:

Parketnummer 18/176875-21

poging tot afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
poging tot afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Parketnummer 18/195116-21
Opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het in de zaak met parketnummer
18/176875-21 onder 1 en 2 ten laste gelegde, en het ten laste gelegde in de zaak met parketnummer 18/195116-21, wordt veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 60 uren en een voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van 30 dagen met een proeftijd van twee jaren. Aan de proeftijd dienen de bijzondere voorwaarden te worden gekoppeld zoals opgenomen in het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de RvdK).
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gepleit voor een werkstraf voor de duur van 60 uren onvoorwaardelijk en daarnaast een flinke voorwaardelijke werkstraf, met een proeftijd van 2 jaren. De raadsman heeft gelet op het blanco strafblad van verdachte en het advies van de psycholoog om de strafbare feiten in verminderde mate toe te rekenen, bepleit om geen voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting, het rapport van de RvdK van 7 april 2022, het psychologisch Pro Justitiarapport opgesteld door drs. H. Schoenmaker, GZ-psycholoog, van 29 oktober 2021, het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman.
De ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan twee pogingen tot afpersing en de vernieling van een struik. De pogingen tot afpersing heeft hij samen met anderen gepleegd. Uit het dossier kan worden afgeleid dat verdachte beide keren de initiatiefnemer is geweest. Het motief was ook beide keer hetzelfde: iemand beroven om snel geld te verdienen. Door verdachte en zijn mededaders zijn bij de strafbare feiten zowel nepvuurwapens als een hamer en een mes gebruikt. Met deze wapens is geprobeerd om de slachtoffers te bewegen tot afgifte van hun telefoons. De rechtbank acht het zorgelijk dat jongens in de leeftijd van twaalf tot en met veertien jaar oud, met wapens op straat lopen en hiermee strafbare feiten plegen om snel geld te verdienen. Het is niet aan verdachte en zijn mededaders te danken dat ze geen buit hebben gemaakt.
Uit de verklaringen van beide slachtoffers en de stukken die zij hebben ingediend in het kader van de vordering van de benadeelde partij, blijkt dat de impact van de strafbare feiten groot zijn. Het slachtoffer [slachtoffer 1] ervaart nog steeds gevoelens van onveiligheid als ze buiten gaat wandelen. Bij het slachtoffer [slachtoffer 2] heeft het ook een tijdje geduurd voordat hij weer alleen over straat durfde te gaan. Verdachte en zijn mededaders hebben een grote inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van beide slachtoffers. Bovendien vergroten dergelijke feiten ook gevoelens van angst en onveiligheid in de maatschappij. Verdachte en zijn mededaders hebben niet aan deze gevolgen gedacht. Zij hebben alleen maar gedacht aan een manier waarop ze snel geld konden krijgen. De rechtbank neemt dit verdachte kwalijk.
De persoon van verdachte
Verdachte was ten tijde van de ten laste gelegde feiten slechts veertien jaar oud. Uit het strafblad volgt dat hij nog niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten.
In voornoemd rapport van deskundige H. Schoenmaker, GZ-psycholoog, staat vermeld dat bij verdachte sprake is van ADHD en een achterstand in zijn sociaal emotionele ontwikkeling. Naast een tekort aan zelfcontrole is er ook sprake van een onrijpe gewetensontwikkeling, samenhangend met een gebrek aan mentaliserend vermogen en een egocentrisch perspectief. Dit was ook ten tijde van de ten laste gelegde feiten het geval. De motivatie van verdachte om een straatroof te willen plegen was gericht op zijn eigen behoeften, te weten geld. Vervolgens hebben zijn beperkte mentaliserend vermogen en onrijpe gewetensontwikkeling een onvoldoende remmende invloed gehad. Daarnaast was ten tijde van beide delicten de medicatie uitgewerkt, waardoor hij sneller mee is gegaan in het gedrag van anderen en niet heeft stilgestaan bij zichzelf. Met name de achterstand in de sociaalemotionele ontwikkeling is van invloed geweest op de ten laste gelegde feiten. Daarom wordt door de psycholoog geadviseerd om de pogingen tot afpersing in verminderde mate toe te rekenen. Daarnaast adviseert de psycholoog om MDFT behandeling als bijzondere voorwaarde op te leggen in combinatie met toezicht en begeleiding door de jeugdreclassering.
De rechtbank neemt het advies om de feiten in verminderde mate toe te rekenen over en is van oordeel dat het in de zaak met parketnummer 18/176875-21 onder 1 en 2 ten laste gelegde in verminderde mate aan verdachte kan worden toegerekend.
De RvdK acht op dit moment het belangrijkste dat verdachte oorzaak en gevolg leert inschatten zodat hij tijdig afstand kan doen van anderen in probleemsituaties. Daarnaast is het van belang dat hij zich bewust is van zijn impulsiviteit en beïnvloedbaarheid en goede keuzes kan maken. Met behulp van de hulpverlening vanuit Accare en MDFT kan hieraan worden gewerkt. De RvdK adviseert daarom om dit als bijzondere voorwaarde op te leggen. Daarnaast dient de jeugdreclassering betrokken te blijven voor de juiste begeleiding en ondersteuning van verdachte. De RvdK adviseert om een onvoorwaardelijke werkstraf op te leggen. Daarnaast adviseert ze om een voorwaardelijke jeugddetentie als stok achter de deur op te leggen en daaraan de meldplicht, meewerken aan hulpverlening (o.a. Accare en MDFT) en het volgen van onderwijs, als bijzondere voorwaarden te koppelen.
Taakstrafverbod
Artikel 77ma van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) bepaalt dat bij misdrijven waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van zes jaren of meer is gesteld en die een ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit ven het slachtoffer ten gevolge hebben gehad, niet alleen een werkstraf kan worden opgelegd. Naast de werkstraf dient eveneens een jeugddetentie, de maatregel betreffende het gedrag of de maatregel plaatsing in een inrichting voor jeugdigen worden opgelegd.
Poging tot afpersing is een strafbaar feit waarop een gevangenisstraf van zes jaren of meer is gesteld. De poging tot afpersing heeft voor het slachtoffer [slachtoffer 1] beperkt lichamelijk letsel ten gevolge gehad, te weten rode wondjes in de nek. In de gevallen waarin het misdrijf beperkt lichamelijk letsel ten gevolge heeft gehad, is geen sprake van een zo ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit dat daarom het opleggen van een taakstraf wordt uitgesloten. De poging tot afpersing heeft voor het slachtoffer [slachtoffer 2] geen lichamelijk letsel tot gevolg gehad. In dit geval is dus ook geen sprake van een inbreuk op de lichamelijke integriteit dat daarom het opleggen van een taakstraf wordt uitgesloten. Dat de strafbare feiten een grote impact hebben gehad op de slachtoffers, kan de rechtbank buiten twijfel vaststellen. De eventuele psychische gevolgen van het strafbare feit kunnen niet onder een ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit worden verstaan. De rechtbank acht het taakstrafverbod in beide zaken daarom niet van toepassing.
Overwegingen met betrekking tot de strafsoort en strafmaat
De rechtbank neemt als uitgangspunt voor de op te leggen straf voor deze feiten de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (hierna: LOVS). Het LOVS heeft als oriëntatiepunt voor straftoemeting ten aanzien van een straatroof/afpersing een taakstraf voor de duur van 60 uren gesteld.
Als straf vermeerderende factoren houdt de rechtbank rekening met het feit dat verdachte meerdere strafbare feiten heeft begaan, het samenwerkingsverband tussen verdachte en zijn mededaders en dat hij telkens de initiatiefnemer is geweest. Verdachte heeft met verschillende wapens gedreigd en één van de slachtoffers in de nek vastgepakt. Dit heeft een grote impact gehad op de slachtoffers.
Verdachte heeft in korte tijd drie, waarvan twee ernstige, strafbare feiten begaan. Dat rechtvaardigt het opleggen van een jeugddetentie. Gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte, ziet de rechtbank aanleiding om hiervan af te wijken en een forse, grotendeels voorwaardelijke, werkstraf op te leggen. Verdachte heeft voor de duur van negen maanden moeten meewerken aan Intensieve Traject Begeleiding (ITB) Harde Kern. Dit traject is zeer intensief en duurt normaal gesproken (in het kader van de schorsing van de voorlopige hechtenis) zes maanden. Bij verdachte heeft dit traject drie maanden langer geduurd. Verdachtes vrijheid is hiermee de afgelopen tijd al flink beperkt. Daar komt bij dat verdachte de afgelopen periode een positieve ontwikkeling heeft doorgemaakt. Verdachte is kwetsbaar en heeft met name behandeling nodig voor een zo positief mogelijke verdere ontwikkeling.
Ook speelt in dit verband een rol dat de rechtbank het advies van de psycholoog om de feiten in verminderde mate toe te rekenen aan verdachte, overneemt.
Ondanks zijn jeugdige leeftijd stond verdachte wel open voor mediation. Verdachte is met het slachtoffer [slachtoffer 1] in gesprek gegaan en heeft zijn excuses aangeboden. Ter zitting heeft verdachte ook aan het slachtoffer [slachtoffer 2] zijn excuses aangeboden en een brief voorgelezen. De rechtbank houdt er bij de strafoplegging rekening mee dat verdachte berouw heeft getoond richting de slachtoffers.
Conclusie
Gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen is de rechtbank van oordeel dat oplegging van een werkstraf voor de duur van 180 uren waarvan 120 uren voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, passend en geboden is. Aan het voorwaardelijk deel van de werkstraf worden de door de RvdK geadviseerde bijzondere voorwaarden verbonden.

Benadeelde partijen

Parketnummer 18/176875-21, feit 1
[slachtoffer 1]heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 1.104,50 ter vergoeding van materiële schade en € 1.000,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld de vordering van de benadeelde partij hoofdelijk toe te wijzen, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en wettelijke rente.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat er schade is geleden maar dat er kritisch naar de hoogte van de gevorderde schadevergoeding gekeken dient te worden.
Oordeel van de rechtbankMateriële schade
De benadeelde partij heeft vergoeding ter hoogte van € 1.104,50 gevorderd wegens studievertraging. Ter zitting is door de gemachtigde van Slachtofferhulp, mevrouw [naam 3], ten aanzien van de studievertraging een toelichting gegeven. De benadeelde partij volgt de opleiding vaktherapie. Tijdens deze opleiding leert zij hoe ze mensen met psychische problemen door middel van onder andere drama, muziek, rollenspellen kan helpen. Plotseling kreeg de benadeelde partij ook last van psychische problemen vanwege de poging tot afpersing. Hierdoor kwam hetgeen wat zij tijdens de opleiding leert erg dichtbij. Dit kwam hard aan waardoor zij concentratieproblemen kreeg. Als gevolg daarvan heeft zij vervolgens studievertraging opgelopen. Naast deze toelichting bevindt zich bij de stukken ook een e-mail van de decaan ter onderbouwing van de studievertraging en de kosten daarvan. Naar het oordeel van de rechtbank is gelet op het voorgaande de materiële schade voldoende onderbouwd. De rechtbank zal dit deel van de vordering geheel toewijzen, met wettelijke rente vanaf 9 juni 2021.
Immateriële schade
De benadeelde partij heeft daarnaast vergoeding van immateriële schade gevorderd. Indien geen sprake is van lichamelijk letsel, zoals in dit geval, kan op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) slechts een vergoeding voor immateriële schade worden toegekend indien de benadeelde partij in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast. Geestelijk letsel kan pas worden aangemerkt als aantasting van de persoon, indien de psychische gevolgen voldoende ernstig zijn. Gevoelens van angst, onzekerheid, schrik en machteloosheid vormen nog geen aantasting van de persoon als bedoeld in artikel 6:106 BW. In een enkel geval kunnen de aard en de ernst van de normschending echter meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. De rechtbank stelt vast dat er gelet op de aard en ernst van de normschending sprake is van ‘aantasting van de persoon op andere wijze’. Uit het verzoek tot schadevergoeding en de slachtofferverklaring die ter zitting is voorgelezen kan worden afgeleid dat het strafbare feit een grote impact op het slachtoffer heeft gehad. Het slachtoffer wandelde in het park toen zij uit het niets van achteren in haar nek werd vastgepakt en er drie jongens voor haar stonden die haar met een hamer bedreigden. De benadeelde partij heeft duidelijk aangegeven wat de psychische gevolgen zijn geweest. De rechtbank acht het gevorderde bedrag van € 1.000,00 redelijk en zal dit bedrag daarom toewijzen, met wettelijke rente vanaf 9 juni 2021.
Hoofdelijkheid
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met anderen heeft gepleegd en dat zij (of hun ouders) naar civielrechtelijke maatstaven hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade, waarvan vergoeding wordt gevorderd. Bij de veroordeling tot betaling van de schadevergoeding zal dan ook worden bepaald dat wanneer de schadevergoeding door (de ouders van) de medeverdachten is betaald, verdachte dit bedrag niet meer aan de benadeelde partij hoeven te betalen, en andersom.
Schadevergoedingsmaatregel
Omdat vast staat dat verdachte tot het hiervoor genoemde bedrag aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed. Gelet op de leeftijd van verdachte bepaalt de rechtbank de duur waarvoor gijzeling kan worden toegepast op nul dagen.
Proceskosten
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Parketnummer 18/176875-21, feit 2
[slachtoffer 2]heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van
€ 1.000,00ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld de vordering van de benadeelde partij hoofdelijk toe te wijzen, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en wettelijke rente.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat er schade is geleden maar dat er kritisch naar de hoogte van de gevorderde schadevergoeding gekeken dient te worden.
Oordeel van de rechtbank
De benadeelde partij heeft vergoeding van immateriële schade gevorderd. Indien geen sprake is van lichamelijk letsel, zoals in dit geval, kan op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) slechts een vergoeding voor immateriële schade worden toegekend indien de benadeelde partij in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast. Geestelijk letsel kan pas worden aangemerkt als aantasting van de persoon, indien de psychische gevolgen voldoende ernstig zijn. Gevoelens van angst, onzekerheid, schrik en machteloosheid vormen nog geen aantasting van de persoon als bedoeld in artikel 6:106 BW. In een enkel geval kunnen de aard en de ernst van de normschending echter meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. De rechtbank stelt vast dat er gelet op de aard en ernst van de normschending sprake is van ‘aantasting van de persoon op andere wijze’. Uit het verzoek tot schadevergoeding en de verklaring van de moeder van de benadeelde partij die ter zitting is voorgelezen, kan worden afgeleid dat het strafbare feit een grote impact op het slachtoffer heeft gehad. De benadeelde partij heeft duidelijk aangegeven wat de psychische gevolgen zijn geweest. De rechtbank acht het gevorderde bedrag van € 1.000,00 voldoende onderbouwd en zal dit bedrag daarom toewijzen, met wettelijke rente vanaf 17 mei 2021.
Hoofdelijkheid
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met een ander heeft gepleegd en dat zij (of hun ouders) naar civielrechtelijke maatstaven hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade, waarvan vergoeding wordt gevorderd. Bij de veroordeling tot betaling van de schadevergoeding zal ook worden bepaald dat wanneer de schadevergoeding door (de ouders van) de medeverdachte is betaald, verdachte dit bedrag niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen, en andersom.
Schadevergoedingsmaatregel
Omdat vast staat dat verdachte tot het hiervoor genoemde bedrag aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed. Gelet op de leeftijd van verdachte bepaalt de rechtbank de duur waarvoor gijzeling kan worden toegepast op nul dagen.
Proceskosten
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 36f, 45, 77a, 77g, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 312, 317 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het in de zaak met parketnummer 18/176875-21 onder 1 en 2 ten laste gelegde en het ten laste gelegde in de zaak met parketnummer 18/195116-21 bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, voor de duur van 180 uren

Bepaalt dat van deze werkstraf
een gedeelte, groot 120 uren, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op twee jaren, schuldig heeft gemaakt aan de hierna te noemen algemene of bijzondere voorwaarden.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
dat veroordeelde zich binnen 14 dagen na het onherroepelijk worden van de uitspraak meldt bijRegiecentrum Bescherming en Veiligheid te Leeuwarden en dat hij zich daarna zal blijven melden zo lang en zo frequent als deze instelling dat noodzakelijk acht;
dat veroordeelde meewerkt aan ambulante hulpverlening/behandeling (o.a. Accare, & MDFT) voorzo lang de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht;
dat veroordeelde gedurende de proeftijd onderwijs zal volgen of een nuttige dagbesteding heeft.
Geeft aan Regiecentrum Bescherming en Veiligheid opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen vaneen of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking zal verlenen aan het jeugdreclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot enmet het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de jeugdreclassering zo vaak en zolang als de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Beveelt dat voor het geval de veroordeelde het onvoorwaardelijk opgelegde deel van de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende jeugddetentie voor de duur van 30 dagen zal worden toegepast.
Beveelt voorts dat, indien het mocht komen tot de tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk opgelegde deel van de werkstraf, vervangende jeugddetentie voor de duur van 60 dagen zal worden toegepast, indien de veroordeelde dat deel van de werkstraf niet naar behoren verricht.
Beveelt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde werkstraf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 uren per dag inverzekeringstelling.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Parketnummer 18/176875-21, feit 1:
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 1]toe en veroordeelt verdachte hoofdelijk, aldus dat als een (van de ouders) van mededaders betaalt, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd, om aan [slachtoffer 1] te betalen:
  • het bedrag van
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 9 juni 2021 tot de dag van algehele voldoening;
  • de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerleggingvan deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte hoofdelijk, aldus dat als (de ouders van) de mededaders betalen, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd, de verplichting op om ten behoeve van aan de Staat te betalen een bedrag van
€ 2.104,50(zegge: tweeduizendhonderdvier euro en vijftig cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 juni 2021 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit € 1.104,50 aan materiële schade en € 1.000,00 aan immateriële schade.
Bepaalt de duur waarvoor gijzeling kan worden toegepast op 0 dagen.
Bepaalt dat als verdachte of (de ouders van) de mededaders voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.
Parketnummer 18/176875-21 feit 2:
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 2]toe en veroordeelt verdachte hoofdelijk, aldus dat als (de ouders van) de mededader betalen, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd, om aan [slachtoffer 1] te betalen:
  • het bedrag van
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 17 mei 2021 tot de dag van algehele voldoening;
  • de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerleggingvan deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte hoofdelijk, aldus dat als (de ouders van) de mededader betalen, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd, de verplichting op om ten behoeve van aan de Staat te betalen een bedrag van
€ 1.000,00(zegge: duizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 17 mei 2021 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit € 1.000,00 aan immateriële schade.
Bepaalt de duur waarvoor gijzeling kan worden toegepast op 0 dagen.
Bepaalt dat als verdachte of (de ouders van) de mededader voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.
Dit vonnis is gewezen door mr. N.A. Vlietstra, voorzitter, tevens kinderrechter, mr. B.F. Hammerle en mr. M.M. Spooren, rechters, bijgestaan door mr. S.D. Rodenboog, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 4 mei 2022.
mr. N.A. Vlietstra is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.