Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het ten laste gelegde tot een taakstraf van
180 uur. De officier van justitie acht de verklaring van het slachtoffer, [slachtoffer] , betrouwbaar. Dat [slachtoffer] zich bepaalde dingen niet meer herinnert bij het studioverhoor is gelet op haar jonge leeftijd begrijpelijk. Dat zij dit aangeeft, maakt haar verklaring juist betrouwbaar. Daarnaast is de verklaring van [slachtoffer] consistent en kan zij de handelingen van verdachte ook concreet voordoen met een pop. Verder vindt de verklaring van [slachtoffer] voldoende steun in de aangifte van haar moeder en in de verklaring van verdachte. Verdachte bevestigt namelijk de concrete context waarin het voorval heeft plaatsgevonden. Hij geeft aan dat hij [slachtoffer] heeft opgepakt en dat het zou kunnen dat hij daarbij met zijn hand op een plekje is gekomen dat zij niet lekker heeft gevonden, zoals haar benen of haar bips.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen, zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt hiertoe het volgende.
Op 21 april 2018 heeft mevrouw [naam] namens haar dochter, [slachtoffer] , aangifte gedaan tegen verdachte, de overbuurman. Ze heeft verklaard dat [slachtoffer] die dag bij haar is gekomen om te vragen of zij een ijsje mocht halen bij verdachte. Vervolgens is [slachtoffer] enkele minuten in de woning van verdachte geweest. Toen zij weer thuis was, heeft ze verteld dat verdachte een kast had met allemaal snoepjes en dat ze daaruit mocht kiezen als ze haar plassertje liet zien. Dit heeft [slachtoffer] niet gedaan. Verdachte heeft haar vervolgens in de billen geknepen en daarbij een vinger tussen haar billen gedaan. [slachtoffer] heeft verteld dat ze verdachte een kusje heeft gegeven en dat verdachte haar ook een kusje heeft gegeven. Daarnaast heeft ze ook bij verdachte op schoot gezeten.
In het studioverhoor heeft [slachtoffer] aangegeven dat verdachte haar heeft opgetild en dat hij met zijn vingers tussen haar billen heeft gezeten en heeft geknepen.
Ter terechtzitting en bij de politie heeft verdachte het ten laste gelegde ontkend. Hij heeft aangegeven dat [slachtoffer] bij hem in de woning is geweest omdat zij een ijsje wilde. Ze heeft bij hem op schoot gezeten en hij heeft haar ook opgetild en heen en weer geschommeld. Als hij daarbij haar billen heeft aangeraakt, is dit volgens verdachte per ongeluk gebeurd. Toen [slachtoffer] weer naar huis ging, heeft ze hem een kusje op de wang gegeven. Verdachte heeft ontkent dat hij haar ook een kusje heeft gegeven.
De rechtbank stelt voorop dat zedenzaken zich veelal kenmerken door de aanwezigheid van slechts twee personen bij de (veronderstelde) ontuchtige handelingen: de persoon die stelt slachtoffer te zijn geweest en de verdachte. Ook in deze zaak is dat het geval. Er zijn geen andere personen die de ten laste gelegde handelingen hebben waargenomen.
Volgens artikel 342 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering kan het bewijs dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Uit vaste jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat deze bepaling de rechter verbiedt om tot een bewezenverklaring te komen ingeval de door één getuige genoemde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. De vraag of aan het bewijsminimum is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval. Uit de jurisprudentie van de Hoge Raad kan voorts worden opgemaakt dat niet is vereist dat het ten laste gelegde steun vindt in ander bewijsmateriaal, maar dat het afdoende is wanneer de verklaring van de aangever op bepaalde punten bevestiging vindt in andere bewijsmiddelen. Tussen de verklaring en het overige gebezigde bewijsmateriaal mag dan geen sprake zijn van een te ver verwijderd verband.
De rechtbank merkt op dat de door [slachtoffer] afgelegde verklaring betrouwbaar overkomt. Dat gegeven alleen is echter, zoals uit de hierboven weergegeven wettelijke bepaling en de uitleg daarvan door de Hoge Raad blijkt, niet genoeg om tot een bewezenverklaring te kunnen komen. De rechtbank ziet zich derhalve voor de vraag gesteld of er naast de verklaring van [slachtoffer] voldoende ondersteunende bewijsmiddelen voorhanden zijn.
Op basis van het studioverhoor van [slachtoffer] , de aangifte van [naam] en de verklaring van verdachte staat voor de rechtbank vast dat er op verschillende manieren sprake is geweest van fysiek contact tussen [slachtoffer] en verdachte in de enkele minuten dat [slachtoffer] in de woning van verdachte is geweest. Dit fysieke contact heeft onder andere bestaan uit het optillen van [slachtoffer] . Verdachte heeft echter stellig ontkend dat dit contact ontuchtig is geweest.
De aangifte van [naam] betreft naar het oordeel van de rechtbank een zogenaamde de audituverklaring. Deze verklaring kan om die reden niet als voldoende ondersteunend bewijsmiddel worden gebruikt naast de verklaring van [slachtoffer] aangezien beide verklaringen afkomstig zijn uit dezelfde bron.
Daarnaast kan ook de verklaring van verdachte naar het oordeel van de rechtbank niet gelden als voldoende ondersteunend bewijs. Verdachte heeft weliswaar aangegeven dat er sprake is geweest van fysiek contact, maar hij heeft het ontuchtige karakter van zijn handelingen ten stelligste ontkend.
Nu ook in de overige inhoud van het dossier geen bewijs aanwezig is dat voldoende steun biedt aan de verklaring van [slachtoffer] , als het gaat om het ontuchtig karakter van handelingen, is de rechtbank van oordeel dat onvoldoende wettig en overtuigend bewijs aanwezig is voor het ten laste gelegde. De rechtbank zal verdachte van deze feiten dan ook vrijspreken.
Tot slot merkt de rechtbank nog op dat uit het aanvullend proces-verbaal van bevindingen van 15 maart 2021 blijkt dat er over een periode van acht jaren meerdere meldingen zijn binnengekomen over grensoverschrijdend gedrag van verdachte tegenover jonge kinderen. In dit proces-verbaal staat omschreven dat op meerdere momenten verbalisanten in gesprek zijn gegaan met verdachte en dat hierbij afspraken zijn gemaakt dat verdachte geen kinderen in zijn woning zou laten, dat hij zich niet zou ophouden op plaatsen waar kinderen zich begeven en dat hij geen kinderen meer op zijn tuinbankje zou uitnodigen. Ter zitting heeft verdachte aangegeven dat hij zich helemaal niets herinnert van deze gesprekken en de afspraken die daarbij gemaakt zijn. Dat komt de rechtbank niet heel plausibel voor. Wat daar verder ook van zij, de rechtbank gaat uit van de juistheid van het ambtsedig opgemaakte proces-verbaal en wil verdachte adviseren om zich aan deze afspraken/aanwijzingen te houden aangezien het contact van verdachte met jonge kinderen voor zowel verdachte, als zijn omgeving bepaalde risico’s met zich mee lijkt te brengen. Dat verdachte het bij vlagen doet voorkomen alsof hij als volwassene het niet in de hand heeft hoeveel contact hij met kinderen heeft en hoe nabij die kinderen komen, dat baart de rechtbank zorgen.