ECLI:NL:RBNNE:2022:158

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
25 januari 2022
Publicatiedatum
26 januari 2022
Zaaknummer
18/060142-20
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in ontuchtzaak wegens gebrek aan bewijs

Op 25 januari 2022 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van ontuchtige handelingen met een minderjarige. De zaak kwam ter terechtzitting na een aangifte van de moeder van het slachtoffer, die verklaarde dat haar dochter op 21 april 2018 in de woning van de verdachte was geweest en daar ontuchtige handelingen zouden hebben plaatsgevonden. De officier van justitie eiste een taakstraf van 180 uur, waarbij hij de verklaring van het slachtoffer als betrouwbaar beschouwde. De verdediging betoogde echter dat de verdachte vrijgesproken moest worden, omdat er onvoldoende bewijs was voor de beschuldigingen.

De rechtbank heeft de verklaringen van het slachtoffer en de verdachte zorgvuldig gewogen. Hoewel de rechtbank de verklaring van het slachtoffer als betrouwbaar beschouwde, was er onvoldoende ondersteunend bewijs om tot een bewezenverklaring te komen. De rechtbank merkte op dat de aangifte van de moeder en de verklaring van de verdachte niet als voldoende ondersteunend bewijs konden dienen, omdat ze uit dezelfde bron afkomstig waren. Bovendien ontkende de verdachte het ontuchtige karakter van zijn handelingen stellig.

Uiteindelijk concludeerde de rechtbank dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs was voor de tenlastelegging, en sprak de verdachte vrij. De rechtbank uitte wel zorgen over het gedrag van de verdachte in het verleden, waarbij meerdere meldingen van grensoverschrijdend gedrag waren gedaan. De rechtbank adviseerde de verdachte om zich aan afspraken te houden die gemaakt waren om contact met jonge kinderen te vermijden.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht Locatie Groningen
parketnummer 18/060142-20
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 25 januari 2022 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1946 te [geboorteplaats] , wonende te [straatnaam] , [woonplaats] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 11 januari 2022.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. L.S. Slinkman, advocaat te Hoogezand.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. L. de Graaf.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 21 april 2018, in de gemeente Appingedam, met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] 2013, die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, te weten het betasten van en/of knijpen in de billen van die [slachtoffer] en/het plaatsen van één of meer vingers tussen de billen en/of bij de anus van die [slachtoffer] .

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het ten laste gelegde tot een taakstraf van
180 uur. De officier van justitie acht de verklaring van het slachtoffer, [slachtoffer] , betrouwbaar. Dat [slachtoffer] zich bepaalde dingen niet meer herinnert bij het studioverhoor is gelet op haar jonge leeftijd begrijpelijk. Dat zij dit aangeeft, maakt haar verklaring juist betrouwbaar. Daarnaast is de verklaring van [slachtoffer] consistent en kan zij de handelingen van verdachte ook concreet voordoen met een pop. Verder vindt de verklaring van [slachtoffer] voldoende steun in de aangifte van haar moeder en in de verklaring van verdachte. Verdachte bevestigt namelijk de concrete context waarin het voorval heeft plaatsgevonden. Hij geeft aan dat hij [slachtoffer] heeft opgepakt en dat het zou kunnen dat hij daarbij met zijn hand op een plekje is gekomen dat zij niet lekker heeft gevonden, zoals haar benen of haar bips.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen, zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt hiertoe het volgende.
Op 21 april 2018 heeft mevrouw [naam] namens haar dochter, [slachtoffer] , aangifte gedaan tegen verdachte, de overbuurman. Ze heeft verklaard dat [slachtoffer] die dag bij haar is gekomen om te vragen of zij een ijsje mocht halen bij verdachte. Vervolgens is [slachtoffer] enkele minuten in de woning van verdachte geweest. Toen zij weer thuis was, heeft ze verteld dat verdachte een kast had met allemaal snoepjes en dat ze daaruit mocht kiezen als ze haar plassertje liet zien. Dit heeft [slachtoffer] niet gedaan. Verdachte heeft haar vervolgens in de billen geknepen en daarbij een vinger tussen haar billen gedaan. [slachtoffer] heeft verteld dat ze verdachte een kusje heeft gegeven en dat verdachte haar ook een kusje heeft gegeven. Daarnaast heeft ze ook bij verdachte op schoot gezeten.
In het studioverhoor heeft [slachtoffer] aangegeven dat verdachte haar heeft opgetild en dat hij met zijn vingers tussen haar billen heeft gezeten en heeft geknepen.
Ter terechtzitting en bij de politie heeft verdachte het ten laste gelegde ontkend. Hij heeft aangegeven dat [slachtoffer] bij hem in de woning is geweest omdat zij een ijsje wilde. Ze heeft bij hem op schoot gezeten en hij heeft haar ook opgetild en heen en weer geschommeld. Als hij daarbij haar billen heeft aangeraakt, is dit volgens verdachte per ongeluk gebeurd. Toen [slachtoffer] weer naar huis ging, heeft ze hem een kusje op de wang gegeven. Verdachte heeft ontkent dat hij haar ook een kusje heeft gegeven.
De rechtbank stelt voorop dat zedenzaken zich veelal kenmerken door de aanwezigheid van slechts twee personen bij de (veronderstelde) ontuchtige handelingen: de persoon die stelt slachtoffer te zijn geweest en de verdachte. Ook in deze zaak is dat het geval. Er zijn geen andere personen die de ten laste gelegde handelingen hebben waargenomen.
Volgens artikel 342 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering kan het bewijs dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Uit vaste jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat deze bepaling de rechter verbiedt om tot een bewezenverklaring te komen ingeval de door één getuige genoemde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. De vraag of aan het bewijsminimum is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval. Uit de jurisprudentie van de Hoge Raad kan voorts worden opgemaakt dat niet is vereist dat het ten laste gelegde steun vindt in ander bewijsmateriaal, maar dat het afdoende is wanneer de verklaring van de aangever op bepaalde punten bevestiging vindt in andere bewijsmiddelen. Tussen de verklaring en het overige gebezigde bewijsmateriaal mag dan geen sprake zijn van een te ver verwijderd verband.
De rechtbank merkt op dat de door [slachtoffer] afgelegde verklaring betrouwbaar overkomt. Dat gegeven alleen is echter, zoals uit de hierboven weergegeven wettelijke bepaling en de uitleg daarvan door de Hoge Raad blijkt, niet genoeg om tot een bewezenverklaring te kunnen komen. De rechtbank ziet zich derhalve voor de vraag gesteld of er naast de verklaring van [slachtoffer] voldoende ondersteunende bewijsmiddelen voorhanden zijn.
Op basis van het studioverhoor van [slachtoffer] , de aangifte van [naam] en de verklaring van verdachte staat voor de rechtbank vast dat er op verschillende manieren sprake is geweest van fysiek contact tussen [slachtoffer] en verdachte in de enkele minuten dat [slachtoffer] in de woning van verdachte is geweest. Dit fysieke contact heeft onder andere bestaan uit het optillen van [slachtoffer] . Verdachte heeft echter stellig ontkend dat dit contact ontuchtig is geweest.
De aangifte van [naam] betreft naar het oordeel van de rechtbank een zogenaamde de audituverklaring. Deze verklaring kan om die reden niet als voldoende ondersteunend bewijsmiddel worden gebruikt naast de verklaring van [slachtoffer] aangezien beide verklaringen afkomstig zijn uit dezelfde bron.
Daarnaast kan ook de verklaring van verdachte naar het oordeel van de rechtbank niet gelden als voldoende ondersteunend bewijs. Verdachte heeft weliswaar aangegeven dat er sprake is geweest van fysiek contact, maar hij heeft het ontuchtige karakter van zijn handelingen ten stelligste ontkend.
Nu ook in de overige inhoud van het dossier geen bewijs aanwezig is dat voldoende steun biedt aan de verklaring van [slachtoffer] , als het gaat om het ontuchtig karakter van handelingen, is de rechtbank van oordeel dat onvoldoende wettig en overtuigend bewijs aanwezig is voor het ten laste gelegde. De rechtbank zal verdachte van deze feiten dan ook vrijspreken.
Tot slot merkt de rechtbank nog op dat uit het aanvullend proces-verbaal van bevindingen van 15 maart 2021 blijkt dat er over een periode van acht jaren meerdere meldingen zijn binnengekomen over grensoverschrijdend gedrag van verdachte tegenover jonge kinderen. In dit proces-verbaal staat omschreven dat op meerdere momenten verbalisanten in gesprek zijn gegaan met verdachte en dat hierbij afspraken zijn gemaakt dat verdachte geen kinderen in zijn woning zou laten, dat hij zich niet zou ophouden op plaatsen waar kinderen zich begeven en dat hij geen kinderen meer op zijn tuinbankje zou uitnodigen. Ter zitting heeft verdachte aangegeven dat hij zich helemaal niets herinnert van deze gesprekken en de afspraken die daarbij gemaakt zijn. Dat komt de rechtbank niet heel plausibel voor. Wat daar verder ook van zij, de rechtbank gaat uit van de juistheid van het ambtsedig opgemaakte proces-verbaal en wil verdachte adviseren om zich aan deze afspraken/aanwijzingen te houden aangezien het contact van verdachte met jonge kinderen voor zowel verdachte, als zijn omgeving bepaalde risico’s met zich mee lijkt te brengen. Dat verdachte het bij vlagen doet voorkomen alsof hij als volwassene het niet in de hand heeft hoeveel contact hij met kinderen heeft en hoe nabij die kinderen komen, dat baart de rechtbank zorgen.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.J. Schuth, voorzitter, mr. T.M.L. Veen en mr. J.G.F. van Boven, rechters, bijgestaan door mr. G. Langius, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 25 januari 2022.