ECLI:NL:RBNNE:2022:1551

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
18 mei 2022
Publicatiedatum
18 mei 2022
Zaaknummer
18/211346-21
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot ambtsdwang, bedreiging van een gemeenteambtenaar en lokaalvredebreuk

Op 18 mei 2022 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot ambtsdwang, bedreiging van een gemeenteambtenaar en lokaalvredebreuk. De rechtbank oordeelde dat de verdachte op 26 juli 2021 een ambtenaar heeft bedreigd met geweld om deze te dwingen tot het uitvoeren van een ambtsverrichting, namelijk het regelen van een bijstandsuitkering. De verdachte heeft de ambtenaar via e-mail bedreigd met de woorden dat hij zou moeten betalen, anders zou er een professioneel rattenverdelgingsbureau worden ingeschakeld. Op 6 augustus 2021 heeft de verdachte opnieuw de ambtenaar bedreigd met de dood, wat de rechtbank als zeer ernstig heeft aangemerkt. Daarnaast heeft de verdachte zich in de periode van 16 tot 21 juli 2021 wederrechtelijk toegang verschaft tot een gemeentelijk kantoorpand.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de uitlatingen van de verdachte een grote impact hebben gehad op de ambtenaar, die zich hierdoor ernstig in zijn veiligheid aangetast voelde. De rechtbank heeft ook geconstateerd dat er sprake was van een onherstelbaar vormverzuim in het voorbereidend onderzoek, omdat het verschoningsrecht van de advocaat van de verdachte niet is gerespecteerd. Dit vormverzuim heeft echter niet geleid tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie, maar resulteerde in een strafvermindering van 20 dagen op de opgelegde gevangenisstraf.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 180 dagen, onder aftrek van voorarrest. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie tot terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege afgewezen, evenals de gevorderde gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregelen, omdat deze niet passend werden geacht voor de bewezenverklaarde feiten. De rechtbank heeft ook de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke veroordeling afgewezen, rekening houdend met de lange duur van het voorarrest en de omstandigheden van de zaak.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht Locatie
Assen
parketnummer 18/211346-21
vordering na voorwaardelijke veroordeling parketnummer 18/072226-21
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 18 mei 2022 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1970 te [geboorteplaats] , wonende te [straatnaam] , [woonplaats] , thans gedetineerd te [instelling] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 10 mei 2022.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. R.G. Knegt, advocaat te Assen. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. J.G.F. van Boven.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 26 juli 2021 te Hoogeveen en/of Pesse (gemeente Hoogeveen), althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om door geweld of enige andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of enige andere feitelijkheid een ambtenaar, [slachtoffer] ( [functie-omschrijving] bij de gemeente Hoogeveen), te dwingen tot het volvoeren van een ambtsverrichting of het nalaten van een rechtmatige ambtsverrichting, te weten het regelen en/of uitbetalen van een bijstandsuitkering voor en/of aan hem, verdachte, door die [slachtoffer] schriftelijk (per e-mailbericht) de volgende tekst te sturen: "U dient uiterlijk binnen 3 dagen te betalen
  • bijstandsuitkering vanaf 10 juli 2020 = € 12.000,-
  • vakantiegeld = € 500,- inkomenstoeslag = € 400,- Incassokosten = € 1250,-
Totaal € 14.150,-
Blijft u in gebreke dan zal een professioneel rattenverdelgingsbureau worden ingeschakeld. Ik raad u aan te betalen als uw leven u lief is", terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2
hij op of omstreeks 6 augustus 2021 te Hoogeveen en/of Pesse (gemeente Hoogeveen), althans in
Nederland, een ambtenaar, te weten [slachtoffer] ( [functie-omschrijving] bij de gemeente
Hoogeveen), heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht door een of meerdere e-mail(s) te sturen aan (onder meer)
  • onderdelen en/of personen van de politieke partij ChristenUnie en/of de gemeente Hoogeveen;
  • diverse redacties en/of personen van mediagroepen, waaronder het Dagblad van het Noorden en/ofregionieuws Hoogeveen en/of RTV Drenthe;
en welke e-mail onder meer de navolgende dreigende tekst bevatte:
"Hierbij nodig ik u uit voor de begrafenis van [slachtoffer] . [slachtoffer] is gestorven vanwege verraad, satanisme en het bewust kapot maken van mijn leven.
Zijn executie zal binnenkort plaatsvinden, op een onverwacht moment."; en/of
"Binnenkort is hij dood. Zijn verdiende loon. Ik hoop u te ontmoeten op zijn begrafenis.", althans woorden van gelijke strekking en/of dreigende aard, welke e-mail, althans de (dreigende) inhoud daarvan, [slachtoffer] via een ander heeft bereikt;
3
hij, op één of meerdere tijdstippen, in de periode van 16 juli 2021 tot en met 21 juli 2021 te
Hoogeveen, althans in Nederland, (telkens) in een voor de openbare dienst bestemd lokaal, te weten een kantoorpand van de gemeente Hoogeveen (aan het Raadhuisplein 24), wederrechtelijk is binnengedrongen.

Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie

Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat sprake is van een onherstelbaar vormverzuim in het voorbereidend onderzoek.
In het proces-verbaal voor de raadkamerzitting bevindt zich op pagina 34 een overzicht van verbalisant [verbalisant 1] . [verbalisant 1] verbaliseert over een onderzoek naar de onder de verdachte in inbeslaggenomen tablet. Het onderzoek was gericht op het achterhalen of de verzonden e-mailberichten afkomstig waren van het email-adres van verdachte en of deze verstuurd waren vanaf de tablet dan wel de telefoon die in beslag waren genomen (p. 31). Uit het overzicht van verbalisant
[verbalisant 1] blijkt dat hij de grenzen van dit onderzoek heeft overtreden. [verbalisant 1] verbaliseert: “Ik zag dat deze mail op 6 augustus 2021 te 15.27 uur was verzonden aan de volgende e-mailadressen: [emailadres] .
Dit betrof de voorgaande mail aan diverse media doorgestuurd met ‘ter info’.”
“Ter info” was enkel zichtbaar als de mail werd geopend. Dit betrof geen onderwerpregel. Dat betekent dat een mail is geopend die duidelijk zichtbaar aan de raadsman van verdachte is gericht. Deze e-mail is niet alleen geopend, hij is gelezen en vervolgens onderdeel gemaakt van het procesdossier. Uit het aanvullend proces-verbaal blijkt dat er geen maatregelen zijn genomen om te voorkomen dat kennis werd genomen van geheimhoudersinformatie.
Hiermee is het recht op vrije en vertrouwelijke toegang tot een raadsman geschonden. Deze schending van het vertrouwensbeginsel is onherstelbaar. Het belang van het verschoningsrecht en de geheimhouding voor geheimhouders is evident.
Bovengemeld handelen moet bovendien als strijdig met artikel 6 en 8 EVRM worden bestempeld. De fundamentele rechten van verdachte zijn geschonden zodat slechts de niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie daarvan het gevolg kan zijn.
Primair stelt de verdediging zich dan ook op het standpunt dat het Openbaar Ministerie niet langer ontvankelijk is in de vervolging van verdacht en derhalve niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Indien de rechtbank niet komt tot niet-ontvankelijkheid, dan moet de schending van het verschoningsrecht (subsidiair) een straf matigend effect hebben op een eventueel op te leggen straf aan verdachte.
Het standpunt van de officier van justitie
Het Openbaar Ministerie heeft zich primair op het standpunt gesteld dat er weliswaar sprake is van een vormverzuim in het voorbereidend onderzoek maar dat dit niet dient te leiden tot nietontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie. De zaaksofficier van justitie heeft na constatering van het vormverzuim aanvullend proces-verbaal op laten maken. Uit dit aanvullende proces-verbaal blijkt dat geen sprake was van opzettelijk handelen of doelbewust schenden van de belangen van verdachte. Nu de informatie die is ingezien geen vertrouwelijke correspondentie bevat en de inhoud van de betreffende email door verdachte aan een groter publiek dan alleen de raadsman is verzonden betreft het geen ernstig vormverzuim en kan worden volstaan met constatering daarvan. De officier van justitie stelt zich voorts op het standpunt dat niet is gebleken dat verdachte nadeel heeft ondervonden van het vormverzuim.
Indien de rechtbank wel tot het oordeel komt dat sprake is van een onherstelbaar vormverzuim dan verzoekt de officier van justitie de bewijsuitsluiting te beperken tot de op de tablet aangetroffen gegevens.
Het oordeel van de rechtbank
Beoordeling van het verweer ex artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering
In het proces-verbaal van bevindingen d.d. 7 augustus 2021, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 1] en opgenomen op pagina 34 e.v. van het procesdossier met zaaksregistratienummer PL01002021213217, heeft verbalisant -onder meer- het volgende geverbaliseerd:
“Op zaterdag 7 augustus 2021 deed ik, verbalisant [verbalisant 1] , onderzoek naar de onder de verdachte inbeslaggenomen tablet. Met de toestemming van officier van justitie mr. Janssen bekeek ik de verzonden items in de e-mail van de verdachte. Ik ontgrendelde het scherm door over het scherm te vegen waarna meteen de yahoo mail te zien was waar kennelijk op was ingelogd. In de 'sent' box zag ik dat er 13 maal een e-mail uit was gezonden op 6 augustus 2021 met eenzelfde onderwerp namelijk: Uitnodiging begrafenis [slachtoffer] ....
Te zien is dat de afzender betreft: [emailadres] @yahoo.com.
Dit betreft dus kennelijk de gegevensdrager waarmee de e-mailberichten zijn verzonden.
De inhoud van de e-mail was in alle gevallen gelijk (…)
Ik zag dat deze mail op 6 augustus 2021 te 15.27 uur was verzonden aan de volgende e-mailadressen:
- [ emailadres]
Dit betrof de voorgaande mail aan diverse media doorgestuurd met 'ter info'.”
De rechtbank constateert dat uit het aanvullend proces-verbaal van bevindingen d.d. 10 september 2021, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 1] en opgenomen op pagina 59 e.v. van voornoemd dossier, blijkt dat bij voornoemd onderzoek van de tablet het verschoningsrecht van de advocaat van verdachte niet is gerespecteerd. Hoewel het betreffende e-mailbericht, gelet op de geadresseerde, onmiskenbaar althans zeer waarschijnlijk een geheimhoudersstuk betrof, te weten correspondentie tussen verdachte en zijn advocaat, een verschoningsgerechtigde, heeft verbalisant daarin ten onrechte geen aanleiding gezien om zich terughoudend op te stellen en geen enkele maatregel genomen of waarborg geschapen om schendingen van het verschoningsrecht te voorkomen.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat sprake is van een onherstelbaar vormverzuim in het voorbereidend onderzoek. Het onderzoek aan de in beslag genomen tablet van verdachte had niet op deze wijze mogen plaatsvinden. Met dit vormverzuim is inbreuk gemaakt op fundamentele rechten van verdachte, te weten het verschoningsrecht en het recht op geheimhouding voor geheimhouders.
In de omstandigheden van dit geval komt de sanctie van niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie evenwel niet in aanmerking, en wel op grond van het navolgende:
  • de rechtbank acht niet aannemelijk dat de kennisneming van het geheimhoudersstuk van invloed isgeweest op het verloop van het opsporingsonderzoek;
  • voorts is niet gebleken dat de kennisneming van het geheimhoudersstuk ten aanzien van hettenlastegelegde feitelijk ten nadele van verdachte heeft gestrekt. Blijkens het proces-verbaal van bevindingen betreft het een emailbericht waarvan de inhoud gelijk is aan een emailbericht dat door verdachte aan vele andere ontvangers is verzonden.
Naar het oordeel van de rechtbank zal de sanctie dan ook niet moeten bestaan in de nietontvankelijkheid van de officier van justitie of bewijsuitsluiting maar in strafvermindering. Niet kan worden volstaan met de enkele constatering dat er sprake is van een onherstelbaar vormverzuim. Daarvoor is het belang dat met het verschoningsrecht wordt gerespecteerd te groot en de specifieke schending daarvan in dit geval te ernstig.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
Op de in het schriftelijk requisitoir uitgewerkte gronden heeft de officier van justitie een bewezenverklaring van de feiten 1, 2, en 3 gevorderd.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft op gronden als vermeld in de pleitnota betoogd dat de verdachte ter zake van het onder 1 ten laste gelegde moet worden vrijgesproken, nu niet kan worden bewezen dat sprake is van geweld of enige andere feitelijkheid of bedreiging met geweld of enige andere feitelijkheid, omdat het bestanddeel “volvoeren van een ambtsverrichting” niet kan worden bewezen. Aangever was niet in een positie dat hij invloed kon uitoefenen op het beoogde doel van verdachte, namelijk het realiseren van een uitkering, derhalve kan geen sprake zijn van het dwingen tot een handeling waartoe de functie gelegenheid geeft.
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde heeft de raadsman primair betoogd dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat de vervolging van dit feit niet is geschied met inachtneming van de Richtlijn voor strafvordering huis- en lokaalvredebreuk. De richtlijn schrijft het aanbieden van een geldtransactie voor als uitgangspunt. Door verdachte ook te dagvaarden voor dit feit is hij door het Openbaar Ministerie bewust in een slechtere positie gebracht. Gelet hierop dient het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk te worden verklaard in de strafrechtelijke vervolging van verdachte wegens schending van de beginselen van een behoorlijke procesorde, in het bijzonder het gelijkheidsbeginsel, het verbod van willekeur, het vertrouwensbeginsel en het beginsel van een redelijke en billijke belangenafweging.
Subsidiair, indien de rechtbank komt tot vervolging voor dit feit, dan dient vrijspraak te volgen omdat uit de aangifte blijkt niet dat er een vordering tot verwijdering is gedaan, noch dat verdachte daar niet aanstonds aan heeft voldaan.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht feiten 1, 2 en 3 wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte deze feiten duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: WvSv).
Deze opgave luidt als volgt:
de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 10 mei 2022;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal met zaaksregistratienummer PL01002021213217, opgemaakt en gesloten op 13 september 2021 door verbalisant [verbalisant 1] , (hierna te noemen het dossier) inhoudende:

Ten aanzien van feit 1:

  • een proces-verbaal van aangifte d.d. 5 augustus 2021, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 5] en opgenomen op pagina 65 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van [slachtoffer] ;
  • een proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 19 augustus 2021 (met bijlagen), opgemaakt doorverbalisant [verbalisant 4] en opgenomen op pagina 70 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van getuige [getuige 2].
Op grond van voornoemde bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich op 26 juli 2021 heeft schuldig gemaakt aan een poging tot ambtsdwang, gepleegd tegen [slachtoffer] , op de wijze zoals volgt uit voornoemde bewijsmiddelen. Anders dan door de raadsman is bepleit is de rechtbank van oordeel dat [slachtoffer] in zijn functie van [functieomschrijving] bij de gemeente Hoogeveen wel degelijk, direct of indirect, invloed kon uitoefenen op het beoogde doel van verdachte, namelijk het realiseren van een uitkering. Het verweer wordt verworpen.
Ten aanzien van feit 2:
  • een proces-verbaal van aangifte d.d. 6 augustus 2021 opgemaakt door verbalisant [verbalisant 2] en opgenomen op pagina 26 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van [getuige 1] ;
  • een proces-verbaal van verhoor slachtoffer d.d. 7 augustus 2021, opgemaakt door verbalisant
[verbalisant 3] en opgenomen op pagina 28 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van [slachtoffer] ;
- een proces-verbaal van bevindingen d.d. 7 augustus 2021, opgemaakt door verbalisant [verbalisant1] en opgenomen op pagina 34 e.v. van voornoemd dossier.
Op grond van voornoemde bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich op 6 augustus 2021 heeft schuldig gemaakt aan bedreiging van [slachtoffer] , op de wijze zoals volgt uit voornoemde bewijsmiddelen.
Ten aanzien van feit 3:
- een proces-verbaal van aangifte d.d. 6 augustus 2021, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 2] en opgenomen op pagina 75 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van aangever [getuige 1] , met als bijlage bij de aangifte: een brief lokaalverbod van de gemeente Hoogeveen aan verdachte [verdachte] d.d. 13 juli 2021.
Op grond van voornoemde bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich in de periode van 16 juli 2021 tot en met 21 juli 2021 te Hoogeveen meermalen heeft schuldig gemaakt aan lokaalvredebreuk, op de wijze zoals volgt uit voornoemde bewijsmiddelen. De rechtbank verwerpt het niet-ontvankelijkheidsverweer van de raadsman. Het staat het Openbaar Ministerie vrij om verdachte, in dit geval wegens doelmatigheidsredenen, te dagvaarden. De stelling dat verdachte moet worden vrijgesproken omdat er geen vordering tot verwijdering is gedaan, volgt de rechtbank evenmin nu dit niet volgt uit de wet en dit overigens geen deel uit maakt van de tenlastelegging.
Ieder bewijsmiddel is -ook in onderdelen- slechts gebruikt voor het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht feit 1, 2 en 3 wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1. hij op 26 juli 2021 te Hoogeveen en/of Pesse, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om door bedreiging met geweld een ambtenaar, [slachtoffer] ( [functie-omschrijving] bij de gemeente Hoogeveen), te dwingen tot het volvoeren van een ambtsverrichting, te weten het regelen en/of uitbetalen van een bijstandsuitkering voor en/of aan hem, verdachte, door die [slachtoffer] schriftelijk (per e-mailbericht) de volgende tekst te sturen: "U dient uiterlijk binnen 3 dagen te betalen
  • bijstandsuitkering vanaf 10 juli 2020 = € 12.000,-
  • vakantiegeld = € 500,- inkomenstoeslag = € 400,-
  • Incassokosten = € 1250,-
Totaal € 14.150,-
Blijft u in gebreke dan zal een professioneel rattenverdelgingsbureau worden ingeschakeld. Ik raad u aan te betalen als uw leven u lief is", terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2 hij op 6 augustus 2021 te Hoogeveen en/of Pesse, een ambtenaar, te weten [slachtoffer] ( [functieomschrijving] bij de gemeente Hoogeveen), heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht door een e-mail te sturen aan (onder meer)
  • onderdelen en/of personen van de politieke partij ChristenUnie en/of de gemeente Hoogeveen;
  • diverse redacties en/of personen van mediagroepen, waaronder het Dagblad van het Noorden en/ofregionieuws Hoogeveen en/of RTV Drenthe;
en welke e-mail onder meer de navolgende dreigende tekst bevatte:
"Hierbij nodig ik u uit voor de begrafenis van [slachtoffer] . [slachtoffer] is gestorven vanwege verraad, satanisme en het bewust kapot maken van mijn leven.
Zijn executie zal binnenkort plaatsvinden, op een onverwacht moment."; en/of
"Binnenkort is hij dood. Zijn verdiende loon. Ik hoop u te ontmoeten op zijn begrafenis.", welke (dreigende) inhoud daarvan, [slachtoffer] via een ander heeft bereikt;
3
hij, op meerdere tijdstippen, in de periode van 16 juli 2021 tot en met 21 juli 2021 te Hoogeveen, telkens in een voor de openbare dienst bestemd lokaal, te weten een kantoorpand van de gemeente Hoogeveen (aan het Raadhuisplein 24), wederrechtelijk is binnengedrongen.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde Het bewezen verklaarde levert op:

poging tot door bedreiging met geweld een ambtenaar dwingen tot het volvoeren van eenambtsverrichting;
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
in een voor de openbare dienst bestemd lokaal wederrechtelijk binnendringen, meermalengepleegd.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van feit 1, 2 en 3 wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest tot datum uitspraak, te weten voor de duur van 269 dagen met aftrek van de tijd doorgebracht in voorarrest.
Tevens verzoekt de officier van justitie de rechtbank de terbeschikkingstelling van verdachte te gelasten met verpleging van overheidswege.
Voorts dient een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel in de zin van artikel 38z van het Wetboek van Strafvordering, te worden opgelegd, nu de oplegging van deze maatregel in het belang is van de bescherming van de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen. De officier van justitie heeft daarbij aangegeven dat hij de kans op herhaling van het plegen van soortgelijke feiten aanzienlijk acht. Bij verdachte is sprake van duurzame problematiek op grond waarvan langdurig toezicht op verdachte is vereist om het recidiverisico in te kunnen perken.
Mede gelet op de inschatting van de deskundigen en de reclassering acht de officier van justitie het
creëren van een mogelijkheid om verdachte, ook na beëindiging van de gemaximeerde terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege, langdurig onder toezicht te stellen, noodzakelijk om het recidiverisico in de toekomst terug te kunnen dringen, dan wel op een aanvaardbaar niveau te houden.
Tot slot vordert de officier van justitie, ter beveiliging van de maatschappij en ter voorkoming van strafbare feiten, een contactverbod voor de duur van vijf jaren met [slachtoffer] als vrijheidsbeperkende maatregel in de zin van artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht (hierna: WvSr), alsmede een locatieverbod zoals geadviseerd door de reclassering voor de diverse locaties behorend bij de gemeente Hoogeveen. Iedere keer dat verdachte niet aan deze maatregelen voldoet, dient vervangende hechtenis te worden toegepast voor de duur van twee weken, met een maximum van zes maanden. De officier van justitie verzoekt de rechtbank deze maatregelen dadelijk uitvoerbaar te verklaren nu er, gelet op de recidive en de problematiek van verdachte, ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte opnieuw een strafbaar feit zal plegen en zich belastend zal gedragen jegens [slachtoffer] .
De inbeslaggenomen laptop/tablet moet worden verbeurd verklaard nu deze is gebruikt om het strafbare feit (2) te begaan.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van al het ten laste gelegde primair niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie bepleit. Indien de rechtbank niet komt tot algehele niet-ontvankelijkheid vanwege de schending van het verschoningsrecht, dan dient dit volgens de verdediging te leiden tot strafvermindering.
Subsidiair heeft de raadsman ten aanzien van feit 1 en feit 3 vrijspraak bepleit.
Meer subsidiair heeft de raadsman ten aanzien van een op te leggen straf bepleit dat deze straf dient te worden gematigd tot hooguit een gevangenisstraf van enkele maanden in combinatie met een taakstraf en/of geldboetes.
Ten aanzien van een op te leggen maatregel heeft de raadsman opgemerkt dat beide pro-Justitia rapportages negatief adviseren over het opleggen van een TBS maatregel of een straf met voorwaarden. Een juridisch kader werkt contraproductief in het terugdringen van recidive en levert het risico op acting-out gedrag op, zo stellen de onderzoekers.
Indien de rechtbank een stoornis vaststelt en oplegging van een terbeschikkingstelling overweegt dan verzoekt de verdediging het onderzoek ter terechtzitting te heropenen voor het horen van de deskundigen ter zitting. Het betreft dan het horen van de psychiater, de twee psychologen als ook beide reclasseringsmedewerk(st)ers van Reclassering Nederland.
Het horen van deze deskundigen is dan noodzakelijk om de bezien of terbeschikkingstelling in enige vorm een geschikte en geëigende maatregel is.
Indien de rechtbank een maatregel ex artikel 38v WvSr zou overwegen, verzoekt de raadsman de rechtbank om daarbij rekening te houden met de mogelijkheden die verdachte moet blijven behouden om zijn burgerlijke en politieke rechten uit te oefenen. Nu de aangiftes zien op een medewerker van de Gemeente Hoogeveen, dient een eventueel contact en locatie-ge- of verbod niet zodanig beperkend te zijn dat verdachte niet meer in de gelegenheid is om met de overheid te communiceren, uitkeringen of toeslagen aan te vragen etcetera.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de rapportages die over verdachte zijn uitgebracht, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging. Tevens heeft de rechtbank gelet op de LOVS-oriëntatiepunten.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan poging tot ambtsdwang, bedreiging van een gemeenteambtenaar en lokaalvredebreuk. Aangever [slachtoffer] heeft ter terechtzitting, in zijn slachtofferverklaring aangegeven dat de feiten grote impact op hem hebben gehad en ook nog steeds op hem hebben. De uitlatingen van verdachte hebben aangever ernstig aangetast in zijn gevoel van veiligheid. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte met die uitlatingen duidelijk de grenzen van het toelaatbare overschreden en heeft hij zijn slachtoffer angst aangejaagd. Het feit dat de bedreigingen gericht waren tegen een gemeenteambtenaar rekent de rechtbank verdachte zeer aan.
Ten aanzien van de toerekeningsvatbaarheid van verdachte heeft de rechtbank gelet op de pro Justitia rapportages van psychiater C.J.F. Kemperman van 18 januari 2022 en van de psychologen M.L. de Groot en M. Stevelink van 4 januari 2022.
De psychiater komt tot de conclusie dat bij verdachte sprake is van een schizotypische persoonlijkheidsstoornis met antisociale en narcistische trekken, maar dat deze stoornis niet de gedragskeuzes en gedragingen van verdachte ten tijde van het ten laste gelegde hebben beïnvloed. De deskundige adviseert om het ten laste gelegde, indien bewezen, aan verdachte toe te rekenen.
De psychologen concluderen dat bij verdachte sprake is van een narcistische persoonlijkheidsstoornis met schizotypische en dwangmatige trekken en dat hij vanwege zijn persoonlijkheidsstoornis onvoldoende uit vrije wil kon handelen. Verdachte is geneigd om controle over zijn omgeving uit te oefenen om te krijgen waar hij in zijn ogen recht op heeft. Als hij dan niet krijgt waar hij recht op heeft, neemt de spanning toe, bijt hij zich vast in het onrecht wat hem wordt aangedaan en worden impulsief gedrag en gebrekkige emotieregulatie-strategieën zichtbaar. Verdachte kan zich dan onaangepast en dreigend gaan gedragen, waarbij hij star en wraakzuchtig kan zijn, met als doel bijzondere rechten af te dwingen. Verdachte heeft dan vanuit een beperkt introspectief vermogen geen oog voor anderen en de impact die zijn gedrag op hen heeft. De deskundigen adviseren om het onder 1 en onder 2 ten laste gelegde, indien bewezen, in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen.
De rechtbank overweegt ten aanzien van de toerekenbaarheid dat als uitgangspunt dient te gelden dat een verdachte toerekeningsvatbaar wordt geacht tenzij anders is gebleken.
Nu de pro Justitia rapporteurs ten aanzien van de toerekenbaarheid niet eensluidend adviseren concludeert de rechtbank dat het bewezen verklaarde aan verdachte kan worden toegerekend.
De rechtbank heeft tevens in aanmerking genomen dat verdachte (zeer recent) eerder onherroepelijk is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten en onderhavige feiten heeft gepleegd terwijl hij in de proeftijd van die eerdere veroordeling liep.
De rechtbank komt, al het bovenstaande in ogenschouw nemend, tot oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 200 dagen, onder aftrek van voorarrest. De rechtbank komt tot oplegging van een lagere straf dan door de officier van justitie is gevorderd omdat zij de (buitensporig) hoge eis niet passend vindt voor de bewezenverklaarde feiten.
Gelet op hetgeen de rechtbank hiervoor ten aanzien van het onherstelbare vormverzuim heeft overwogen zal de rechtbank de gevangenisstraf van 200 dagen verminderen met 20 dagen, zodat 180 dagen gevangenisstraf resteert. De rechtbank acht die vermindering voldoende recht doen aan de geconstateerde schending.
De rechtbank overweegt met betrekking tot de door de officier van justitie gevorderde terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege van verdachte en de gevorderde gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel in de zin van artikel 38z WvSv dat zij ook deze eisen van de officier van justitie niet passend vindt voor de bewezenverklaarde feiten. De rechtbank wijst er ten overvloede op dat ten aanzien van genoemde maatregelen in zowel de pro Justitia rapportages als het reclasseringsadvies negatief wordt geadviseerd.
Door de psychiater en door beide psychologen, voornoemd, is aangegeven dat zij geen behandeladvies kunnen geven. De psychiater ziet geen behandelopties omdat hij geen verband ziet tussen de diagnose en de ten laste gelegde feiten en adviseert om bij een bewezenverklaring verdachte af te straffen. De beide psychologen onthouden zich van een advies over juridische kaders omdat ingeschat wordt dat een juridisch kader averechts werkt en hierdoor de kans op recidive juist zal toenemen. Een terbeschikkingstelling of een straf met voorwaarden zal contraproductief werken, aldus de deskundigen.
Ook Reclassering Nederland heeft in het adviesrapport van 11 april 2022 aangegeven dat zij oplegging van een terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege of een terbeschikkingstelling (of straf) met voorwaarden als contra-indicatie ziet.
De rechtbank heeft bij de straftoemeting meegewogen dat door de gemeente Hoogeveen reeds restricties aan verdachte zijn opgelegd die zijn vrije toegang tot het gemeentehuis en zijn contacten met medewerkers van de gemeente (zeer) beperken. Het moet evenwel voor verdachte mogelijk blijven zich als burger tot de overheid te wenden. Gelet hierop zal de rechtbank niet overgaan tot het opleggen van een verderstrekkende vrijheidsbeperkende maatregel, zoals een contact en/of locatieverbod, zoals door de officier van justitie gevorderd.
De rechtbank overweegt dat het in het kader van recidive-inperking veeleer op de weg van de gemeente ligt om, in samenspraak met de Hoogeveense Ombudsman, zo spoedig mogelijk te komen tot een structurele oplossing van het onderliggende geschil tussen verdachte en de gemeente Hoogeveen.

Inbeslaggenomen goederen

De rechtbank is van oordeel dat het inbeslaggenomen voorwerp, te weten een tablet, moet worden teruggegeven aan verdachte nu het belang van strafvordering zich daartegen niet verzet.

Vordering na voorwaardelijke veroordeling

Bij onherroepelijk vonnis van 8 juli 2021 van de meervoudige strafkamer van de rechtbank NoordNederland te Assen, is verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 weken gevangenisstraf, waarvan 2 weken voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren. De proeftijd is ingegaan op 23 juli 2021. Daarbij is als algemene voorwaarde gesteld dat veroordeelde voor het einde van de proeftijd geen strafbare feiten zal plegen.
De officier van justitie heeft bij vordering van 28 oktober 2021 de tenuitvoerlegging gevorderd van de voorwaardelijke straf.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering wordt toegewezen.
De raadsman heeft de rechtbank verzocht om de vordering tot tenuitvoerlegging af te wijzen, dan wel daarvan de proeftijd te verlengen.
De rechtbank overweegt het volgende.
Hoewel veroordeelde de bewezenverklaarde feiten 1, 2 en 3 heeft begaan voor het einde van de proeftijd en de vordering in beginsel kan worden toegewezen, ziet de rechtbank aanleiding om, gelet op hetgeen ter terechtzitting is behandeld, de lange duur van het voorarrest in onderhavige strafzaak en de aan verdachte in onderhavige strafzaak op te leggen straf, de vordering af te wijzen.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 45, 57, 139, 179 en 285 van het Wetboek van Strafrecht. Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het onder 1, onder 2 en onder 3 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 180 dagen.

Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Gelast de teruggaveaan verdachte van de in beslag genomen en nog niet teruggegeven tablet.
Beveelt de onmiddellijke invrijheidstelling van verdachte.

Beslissing op de vordering na voorwaardelijke veroordeling onder parketnummer

18.072226-21:

Wijst af de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf, opgelegd bij vonnis van de meervoudige kamer van de Rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen van 8 juli 2021.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.G. de Bock, voorzitter, mr. M.S. van der Kuijl en mr. L. Bartels-van Goor, rechters, bijgestaan door mr. A.D. Vermeer, griffier, en vervroegd uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 18 mei 2022.
Mr. M.S. van der Kuijl en mr. L. Bartels-van Goor zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.