ECLI:NL:RBNNE:2022:155

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
25 januari 2022
Publicatiedatum
26 januari 2022
Zaaknummer
18/060517-20
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor seksueel misbruik van bewusteloze vrouw met gebruik van GHB

Op 25 januari 2022 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van seksueel misbruik van een vrouw die onder invloed van GHB was. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, samen met een medeverdachte, seksuele handelingen heeft verricht met het slachtoffer terwijl zij in een staat van bewusteloosheid verkeerde. De feiten vonden plaats in de nacht van 1 op 2 augustus 2018, toen het slachtoffer, na het gebruik van GHB en cocaïne, niet in staat was om haar wil te bepalen of zich te verzetten. De rechtbank heeft op basis van filmopnames en getuigenverklaringen geoordeeld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het seksueel binnendringen van het lichaam van het slachtoffer. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 9 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Daarnaast is de verdachte aansprakelijk gesteld voor de schadevergoeding aan het slachtoffer, die een bedrag van € 5.029,18 vorderde, ter compensatie van zowel materiële als immateriële schade. De rechtbank heeft de vordering gedeeltelijk toegewezen, waarbij de immateriële schade is gematigd tot € 5.000,00. De rechtbank heeft in haar overwegingen rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd, en de rol van de verdachte in het geheel. De uitspraak benadrukt de schending van de lichamelijke en seksuele integriteit van het slachtoffer en de gevolgen die dergelijke daden voor slachtoffers met zich meebrengen.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht Locatie Groningen
parketnummer 18/060517-20
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 25 januari 2022 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1976 te [geboorteplaats] , wonende te [straatnaam] , [woonplaats] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 11 januari 2022.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. P.Th. van Jaarsveld, advocaat te Groningen.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. L. de Graaf.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 1 augustus 2018, in elk geval in of omstreeks de periode van 1 tot en met 7 augustus 2018, te [pleegplaats] , gemeente Winsum, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met [slachtoffer] , van wie hij, verdachte, en/of zijn mededader wist(en) dat deze in staat van bewusteloosheid, verminderd bewustzijn of lichamelijke onmacht verkeerde, dan wel aan een zodanige gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn/haar geestvermogens leed dat deze niet of onvolkomen in staat was haar wil daaromtrent te bepalen of kenbaar te maken of daartegen weerstand te bieden, een of meer handelingen heeft/hebben gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , hebbende hij, verdachte, tezamen met zijn medeverdachte, althans alleen, één of meermalen zijn penis en/of vinger(s) en/of een dildo in de vagina, de anus, en/of de mond van die [slachtoffer] geduwd en/of gebracht;
althans, indien ter zake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 1 augustus 2018, in elk geval in of omstreeks de periode van 1 tot en met 7 augustus 2018, te [pleegplaats] , gemeente Winsum, gebruik makende van een technisch hulpmiddel, waarvan de aanwezigheid niet op duidelijke wijze kenbaar was gemaakt, opzettelijk en wederrechtelijk van een persoon, te weten [slachtoffer] , aanwezig in een woning en/of op een andere niet voor het publiek toegankelijke plaats, woning Tinallingerweg 1 te [pleegplaats] , een afbeelding heeft vervaardigd.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het primair ten laste gelegde. De officier van justitie heeft daarbij opgemerkt dat het duwen of brengen van de penis of vingers in de vagina, de anus of de mond van aangeefster niet wettig en overtuigend bewezen kan worden.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen bewijsverweer gevoerd.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte ter zitting van 11 januari 2022 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Ik was samen met [medeverdachte] en [slachtoffer] in het huis van [medeverdachte] in [pleegplaats] . We waren allemaal gigantisch onder invloed. Ik heb de filmpjes gemaakt. U geeft aan dat er op één van de filmpjes een hand zichtbaar is die een dildo in de vagina van [slachtoffer] duwt en dat deze hand niet van [medeverdachte] kan zijn geweest. Dat zal dan wel mijn hand zijn geweest.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 3 september 2018,opgenomen op pagina 14 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL01002018207684 d.d. 7 januari 2019, inhoudend als verklaring van [slachtoffer] :
Ik wil aangifte doen tegen [medeverdachte] en [verdachte] . Ik doe aangifte van verkrachting toen ik out was van de GHB. Ik ben naar de woning van [medeverdachte] in [pleegplaats] gegaan. Eerst was alleen [medeverdachte] in de woning en later kwam ook [verdachte] . We hebben daarna GHB gebruikt. [getuige] stuurde mij een paar dagen later filmpjes waarop te zien is dat [medeverdachte] en [verdachte] mij verkrachten met een dildo. Ze duwden de dildo in mijn mond, in mijn kont en in mijn vagina.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 9 november 2018,opgenomen op pagina 43 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant:
Ik hoorde benadeelde [slachtoffer] zeggen dat de filmpjes zijn gemaakt in de nacht van 1 op 2 augustus 2018.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 9 augustus 2018,opgenomen op pagina 99 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant:
Op woensdag 8 augustus 2018 ontving ik enkele mails van benadeelde [slachtoffer] . Ze had vier filmpjes als bijlage meegestuurd.
Ik zie dat bijlage [bestandsnaam] .JPG een filmopname betreft. Ik zie dat een vrouw in een liggende positie wordt gefilmd. Ik zie dat er een vleeskleurige dildo in de mond van de vrouw zit en dat zij haar ogen gesloten heeft. Ik zie dat de dildo in de mond van de vrouw heen en weer wordt geschud, waarop deze eruit valt. Ik zie dat er een onbekende manspersoon naast, dan wel achter, de vrouw heeft plaatsgenomen. Deze manspersoon, die mogelijk verdachte [medeverdachte] betreft, is met zijn gezicht in beeld. Tevens is duidelijk te zien dat de vrouw naakt op haar rug ligt en dat zij niet reageert. De man slaat met een vleeskleurige dildo in het gezicht van de vrouw. Ze heeft gesloten ogen en een openhangende mond. Ik zie dat de camera van het gezicht van de vrouw wegdraait en dat haar vagina daarop gefilmd wordt. Ik zie dat er een donkerkleurige dildo in de vagina van de vrouw zit. Deze dildo wordt heen en weer bewogen door één hand. Het lijkt een rechterhand te zijn. Tevens hoor ik mannelijk gehijg. Echter is de steeds zichtbare man, mogelijk zijnde verdachte [medeverdachte] , nog aan het praten en hij kan dus niet diegene zijn die aan het hijgen is. Tevens toen de camera vanaf het gezicht van de vrouw naar de vagina werd gericht, waren de man zijn beide handen nog in beeld. Ik veronderstel dan ook dat er twee mannelijke personen bij de vrouw zijn en haar seksueel misbruiken.
Ik zie dat bijlage [bestandsnaam] .JPG een filmopname betreft. Ik zie dat er een naakt vrouwenlichaam wordt gefilmd. Dit lichaam ligt op haar buik en haar benen zijn gespreid. Ik zie en hoor dat er een man, te weten dezelfde man als in opname [bestandsnaam] .JPG, in beeld is. Ik zie dat er een donkerkleurige dildo achterlangs, anaal, bij de vrouw is ingebracht. Ik zie dat het lichaam van de vrouw geen bewegingen maakt en ook niet lichamelijk reageert op de penetratie door de dildo. Ik zie dat de mannelijke persoon met zijn linkerhand de dildo op en neer beweegt in de anus van de vrouw. Ik hoor en zie dat de man vervolgens zegt: "Moet je nagaan wat die rare GHB doet joh". Het lichaam van de vrouw reageert nergens op en ligt volledig stil.
Ik zie dat bijlage [bestandsnaam].JPG een filmopname betreft. Ik zie en hoor dat er een mannelijk persoon, te weten dezelfde man als in opname [bestandsnaam] .JPG en [bestandsnaam] .JPG, in beeld is. Ik zie dat de camera vervolgens op twee blote billen gericht wordt en ik zie dat er een donkerkleurige dildo in de vagina tussen de billen zit. Ik zie dat de dildo met één hand wordt vastgehouden en dat deze hand met de dildo op- en neergaande bewegingen maakt, waardoor de dildo in en uit de vagina gaat. Ik zie dat het lichaam van de vrouw niet beweegt. Ik zie dat de donkerkleurige dildo nog in de vagina van de vrouw zit en dat deze dildo nog steeds met één hand heen en weer wordt bewogen.
5. De eigen waarneming van de rechtbank met betrekking tot filmopname [bestandsnaam] .JPG,bijgevoegd bij voornoemd dossier, inhoudende:
De rechtbank neemt waar dat op de filmopname te zien is dat er een vrouw naakt op haar rug ligt. Zij heeft haar ogen gesloten en haar mond hangt open. Naast de vrouw ligt een man die sterke gelijkenis vertoont met medeverdachte [medeverdachte] . De camera wordt op een gegeven moment weggedraaid van het gezicht van de vrouw naar haar vagina. In de vagina zit een dildo die door een hand heen en weer wordt bewogen. Het is anatomisch onmogelijk dat dit de hand is van de man die op dat moment naast de vrouw ligt.
6. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 11 december2018, opgenomen op pagina 120 van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [medeverdachte] :
[slachtoffer] heeft seks met mij en [verdachte] gehad. We waren alle drie onder invloed. [verdachte] heeft video-opnames gemaakt. Daarop is te zien dat ik met [slachtoffer] bezig ben met een dildo. Wij waren met zijn drieën bezig en er kwam van alles bij kijken. Ik heb een dildo bij haar naar binnen gedrukt. Volgens mij in haar vagina en in haar mond. Wij hebben de hele avond seks gehad met zijn drieën.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
In de nacht van 1 op 2 augustus 2018 zijn aangeefster, medeverdachte [medeverdachte] en verdachte aanwezig in de woning van medeverdachte [medeverdachte] in [pleegplaats] . Er wordt die avond GHB en cocaïne gebruikt. Op een gegeven moment gaat aangeefster “out”. Op het moment dat aangeefster “out” is, worden er seksuele handelingen met haar verricht. Er wordt meerdere keren een dildo in haar mond, vagina en anus geduwd of gebracht. Deze handelingen worden gefilmd met de mobiele telefoon die medeverdachte [medeverdachte] op dat moment in zijn bezit heeft. Dit betreft echter de mobiele telefoon van zijn ex-vriendin, getuige [getuige] . Op 2 augustus 2018 is zij in de woning van verdachte en pakt haar mobiele telefoon. Zij ziet daarop de filmopnames en stuurt deze door naar aangeefster.
Verdachte heeft verklaard dat hij heeft gefilmd, maar dat hij geen seksuele handelingen heeft verricht met aangeefster.
Gelet op de bij het dossier gevoegde filmopnames en de omschrijving van deze opnames in het proces-verbaal van bevindingen d.d. 9 augustus 2018 is de rechtbank van oordeel dat wel wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte seksuele handelingen heeft verricht met aangeefster. Op filmopname [bestandsnaam] .JPG zijn medeverdachte [medeverdachte] en aangeefster in beeld. Vervolgens draait de camera in de richting van de vagina van aangeefster. In de vagina zit een dildo die door een rhand heen en weer wordt bewogen. Gelet op de wijze waarop aangeefster en medeverdachte [medeverdachte] liggen en de hoek waaruit de hand het beeld in komt, is het onmogelijk dat deze hand van medeverdachte [medeverdachte] is. Uit het dossier blijkt niet dat er die avond nog een ander persoon in de woning aanwezig was.
De rechtbank concludeert dat het niet anders kan dan dat dit de hand is geweest van verdachte. Nu verdachte ook seksuele handelingen met aangeefster heeft verricht, kan er gesproken worden van
een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte] aangezien er sprake is van een gezamenlijke uitvoering.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair ten laste gelegde.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
primair hij omstreeks 1 augustus 2018, te [pleegplaats] , gemeente Winsum, tezamen en in vereniging met een ander met [slachtoffer] , van wie hij, verdachte, en zijn mededader wisten dat deze in staat van verminderd bewustzijn verkeerde, dat deze niet of onvolkomen in staat was haar wil daaromtrent te bepalen of kenbaar te maken of daartegen weerstand te bieden, handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , hebbende hij, verdachte, tezamen met zijn medeverdachte, meermalen een dildo in de vagina, de anus, en de mond van die [slachtoffer] geduwd en gebracht.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Strafbaarheid van het bewezenverklaardeHet bewezenverklaarde levert op:
primair met iemand van wie hij weet dat hij in staat van verminderd bewustzijn verkeert, handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het primair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden. Daarnaast heeft de officier van justitie de oplegging van een maatregel ex artikel 38v Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) gevorderd, in de vorm van een verbod tot het verspreiden van de filmopnames die verdachte en medeverdachte [medeverdachte] van het slachtoffer hebben gemaakt en het wissen van dergelijke opnames waarover verdachte beschikt.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gepleit voor een aanzienlijk lagere gevangenisstraf dan door de officier van justitie is geëist, wellicht gecombineerd met een voorwaardelijke gevangenisstraf en een taakstraf. Hij heeft daartoe aangevoerd dat rekening gehouden moet worden met de context waarin het feit is gepleegd, het lagere strafmaximum van artikel 243 Sr ten opzicht van artikel 242 Sr, de kleinere rol van verdachte in vergelijking met medeverdachte [medeverdachte] en de overschrijding van de redelijke termijn. Met veel vallen en opstaan, gaat het inmiddels steeds beter met verdachte. Het is van groot belang dat dat traject niet doorkruist wordt met een lange onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de over verdachte opgemaakte rapportages, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft samen met medeverdachte [medeverdachte] seksuele handelingen verricht bij het slachtoffer, van wie hij wist dat ze in staat van verminderd bewustzijn verkeerde. Nadat het slachtoffer “out” was gegaan van de GHB hebben verdachte en medeverdachte haar oraal, vaginaal en anaal gepenetreerd met een dildo. Zij hebben schaamteloos misbruik gemaakt van de omstandigheid dat het slachtoffer niet bij machte was om zich te verweren of te protesteren. Daarnaast hebben zij de seksuele handelingen gefilmd. Door hun handelswijze hebben verdachte en medeverdachte de lichamelijke en seksuele integriteit van het slachtoffer op grove wijze geschonden. Door het filmen van de vernederende seksuele handelingen hebben zij een verregaande inbreuk gemaakt op de privacy van het slachtoffer en zijn zij op zeer respectloze wijze met haar omgegaan. Slachtoffers van dergelijke feiten ondervinden daar vaak nog lang nadelige gevolgen van. Dat geldt ook voor het slachtoffer in deze zaak, zoals blijkt uit de ter zitting voorgedragen slachtofferverklaring. Verdachte en medeverdachte hebben daar op geen enkele manier rekening mee gehouden en hebben zich enkel laten leiden door hun eigen seksuele verlangens.
Op grond van de ernst van het feit is de rechtbank van oordeel dat alleen een gevangenisstraf een passende sanctie is. Daarbij is het taakstrafverbod van artikel 22b Sr van toepassing. In de oriëntatiepunten van het LOVS wordt voor een verkrachting een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden gehanteerd. De wetgever heeft echter voor het seksueel binnendringen in de zin van artikel 243 Sr een wettelijk strafmaximum opgenomen dat een derde lager is dan het wettelijk strafmaximum voor verkrachting. De rechtbank zal om die reden ook een lager uitgangspunt hanteren.
Als strafverzwarende omstandigheden heeft de rechtbank meegewogen dat er sprake is geweest van een vernederende setting en dat de seksuele handelingen zijn gefilmd.
In strafverminderende zin houdt de rechtbank rekening met de context waarin het misbruik heeft plaatsgevonden. Het slachtoffer heeft zich vrijwillig begeven in een setting waarin er door haar en door verdachte en medeverdachte GHB en/of cocaïne werd gebruikt. Deze context acht de rechtbank strafverminderend in vergelijking met de situatie waarin een volstrekt willekeurig slachtoffer zonder zijn of haar medeweten een middel krijgt toegediend waardoor hij of zij in lichamelijke onmacht wordt gebracht. Verder heeft de rechtbank rekening gehouden met de kleinere rol die verdachte bij het plegen van het strafbare feit heeft gehad in vergelijking met medeverdachte [medeverdachte] .
Daarnaast heeft de rechtbank in strafverminderende zin rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn in deze zaak. Ook heeft de rechtbank in verregaande mate rekening gehouden met artikel 63 Sr aangezien verdachte na het plegen van onderhavig feit is veroordeeld tot een ISD maatregel.
De rechtbank heeft tevens in aanmerking genomen dat verdachte niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor zedendelicten.
Alles overziend acht de rechtbank een gevangenisstraf van 9 maanden met aftrek van het voorarrest waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, passend en geboden.
Tot slot zal de rechtbank niet overgaan tot het opleggen van de vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38v Sr aangezien nergens uit blijkt dat verdachte beschikking heeft (gehad) over de opgenomen filmpjes. De opnames zijn gemaakt met de telefoon van een derde en zijn in eerste instantie door die derde verspreid. In hoeverre verdachte de beschikking heeft gehad over de beelden nadat die telefoon retour ging naar de derde is onduidelijk gebleven.

Benadeelde partij

Mevrouw [slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 29,18 ter vergoeding van materiële schade en € 12.500,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij geheel kan worden toegewezen en dat verdachte samen met de medeverdachte hoofdelijk
aansprakelijk is voor de betaling daarvan. Voorts heeft zij oplegging van de schadevergoedingsmaatregel gevorderd.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangegeven dat de materiële schade voor vergoeding in aanmerking komt. Met betrekking tot de immateriële schade heeft de raadsman bepleit dat het gevorderde bedrag gelet op vergelijkbare zaken gematigd dient te worden tot maximaal € 5.000,00. Voorts heeft de raadsman opgemerkt dat het causaal verband tussen de seksuele handelingen en de door de benadeelde partij opgelopen seksueel overdraagbare aandoening niet evident is.
Oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij de gestelde materiële schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde. De vordering, waarvan de hoogte niet door verdachte is betwist, zal daarom worden toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 1 augustus 2018.
Met betrekking tot de immateriële schade ziet de rechtbank aanleiding het gevorderde bedrag te matigen, gezien de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend. De immateriële schade zal naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 5.000,00, zodat de vordering tot dit bedrag zal worden toegewezen te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 1 augustus 2018.
De rechtbank zal de vordering voor het overige afwijzen.
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met een ander heeft gepleegd en dat zij naar civielrechtelijke maatstaven hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade. De rechtbank zal daarom bepalen dat verdachte de schadevergoeding niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen indien zijn medeverdachte deze al heeft betaald, en andersom.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 47, 63 en 243 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het primair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezenverklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden.

Bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte, groot 6 maandenniet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op twee jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer]gedeeltelijk toe en veroordeelt verdachte tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van
€ 5.029,18(zegge: vijfduizend negenentwintig euro en achttien cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 augustus 2018, in dier voege, dat indien dit bedrag door de mededader van verdachte geheel of gedeeltelijk is of wordt betaald, verdachte in zoverre is of zal zijn bevrijd.
Wijst de vordering van voor het overige af.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] te betalen een bedrag van € 5.029,18 (zegge: vijfduizend negenentwintig euro en achttien cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 augustus 2018, bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling voor de duur van 60 dagen worden toegepast, met dien verstande dat de toepassing van de gijzeling de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat uit € 29,18 aan materiële schade en € 5.000,00 aan immateriële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte of zijn mededader heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte of zijn mededader aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.J. Schuth, voorzitter, mr. T.M.L. Veen en mr. J.G.F. van Boven, rechters, bijgestaan door mr. G. Langius, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 25 januari 2022.