De raadsman van de verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging, nu hij heeft gehandeld uit psychische overmacht als bedoeld in artikel 40 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank overweegt hieromtrent het volgende.
Verdachte heeft verklaard dat hij door drie mannen is mishandeld en dat zij hem en zijn zoontje hebben bedreigd. Verdachte heeft voorts verklaard dat hij vanwege de veiligheid van zijn zoontje de identiteit van deze drie mannen niet bekend wil maken. Onder druk van deze drie mannen zou verdachte een hennepkwekerij in zijn huis hebben toegestaan en meegewerkt hebben aan het telen van hennep en heeft hij gelegenheid gegeven voor de diefstal van de elektriciteit.
De raadsman heeft aangevoerd dat de verklaring van verdachte dat hij mishandeld en bedreigd is ondersteund wordt door de door verdachte geïnitieerde MMA-melding, de door de zus en moeder van verdachte afgelegde getuigenverklaringen en de overgelegde medische stukken. De raadsman heeft daarbij gesteld dat uit de vertrouwelijke gesprekken met de huisarts en andere medische deskundigen blijkt dat hetgeen verdachte heeft verklaard over de mishandeling en de bedreiging authentiek is, aangezien verdachte zich er ten tijde van die gesprekken niet bewust van is geweest dat de verslaglegging van die gesprekken later zouden worden betrokken bij een strafrechtelijke procedure. Uit de medische stukken blijkt volgens de raadsman dat verdachte gedurende vier maanden gedwongen betrokken is geweest bij een hennepkwekerij, dat hij en zijn zoontje daarbij zijn bedreigd en dat verdachte daaraan PTSS, herbelevingen en angstklachten heeft overgehouden. Nu de verklaring van verdachte in voldoende mate wordt ondersteund door het dossier en de overgelegde medische stukken, is de verklaring van verdachte niet onaannemelijk en dient deze onder de gegeven omstandigheden voor waar te worden gehouden, aldus de raadsman.
Volgens de raadsman gaat het beroep op psychische overmacht ook op voor het geval het ervoor zou moeten worden gehouden dat de mishandeling en bedreiging (pas) in het eindstadium van de hennepkwekerij, kort voor de aanhouding, zou hebben plaatsgevonden. De raadsman baseert deze stelling, zo begrijpt de rechtbank, op het feit dat in de tenlastelegging 20 juni 2019 als pleegdatum wordt genoemd en daarmee de situatie van psychische overmacht dus aan de orde was voorafgaand aan de pleegdatum. Nu aannemelijk is dat verdachte onder invloed van mishandeling en onder bedreiging heeft meegewerkt aan de hennepkwekerij bepleit de raadsman dat verdachte, vanwege psychische overmacht, wordt ontslagen van alle rechtsvervolging.
De rechtbank verwerpt het verweer en overweegt daartoe het volgende.
De stelling van verdachte dat hij door de drie mannen is mishandeld en dat hij en zijn zoontje door hen zijn bedreigd is niet met concrete feiten en omstandigheden gestaafd. Uit de door de verdediging overgelegde stukken kan niet blijken dat de psychische problemen van verdachte enkel zijn terug te voeren op de gestelde mishandeling en bedreiging. De rechtbank merkt voorts op dat veel van deze medische documenten gebaseerd zijn op informatie afkomstig van verdachte en verstrekt na zijn aanhouding.
De rechtbank constateert daarnaast dat verdachte wisselend heeft verklaard over de wijze waarop de hennepkwekerij tot stand zou zijn gekomen, het moment waarop het contact met de drie mannen zou zijn ontstaan en over zijn eigen financiële motieven bij de hennepkwekerij. Zo heeft verdachte in zijn verhoor op 20 juni 2019 verklaard dat het contact met de mannen is begonnen nadat zij hem benaderd hadden omdat zij wisten dat hij geldproblemen had. Verdachte verklaarde daarover in zijn verhoor bij de politie “dat je dan alles aanpakt om geld te krijgen, je kunt weer een keer tanken, kan ik mijn zoon zien”. Ter terechtzitting heeft verdachte echter verklaard dat de drie mannen - vier of zeven maanden voor zijn aanhouding op d.d. 20 juni 2019 - met geweld zijn huis zijn binnengetreden, dat zij hem daarbij hebben geslagen, gemarteld, bedreigd, en dat hij daarom onder dwang heeft meegewerkt, zonder dat hij daarvoor geld zou krijgen. Dit was volgens verdachtes verklaring ter terechtzitting het allereerste contact dat hij met deze mannen had. De rechtbank concludeert dat verdachte verschillende lezingen geeft van de aard van het eerste contact en het moment waarop tussen hem en de drie mannen.
Bovendien constateert de rechtbank dat verdachte in enkele gevallen aantoonbaar onjuist heeft verklaard tegenover de politie en de medisch deskundigen. Zo blijkt uit de verwijsbrief dat verdachte tegen de huisarts heeft gezegd dat hij gedurende vier maanden betrokken is geweest bij een hennepkwekerij. Ter terechtzitting heeft verdachte echter verklaard dat hij op d.d. 14 maart 2018 onder dwang van de drie mannen en ten behoeve van de hennepkwekerij - een busje heeft gehuurd bij [bedrijf]. Aangezien de hennepkwekerij op 20 juni 2019 is aangetroffen, beslaat de betrokkenheid van verdachte bij de hennepkwekerij (inclusief periode van aanbouw) in ieder geval een periode van circa 15 maanden (14 maart 2018 t/m 20 juni 2019).
Naast het feit dat de verklaringen van verdachte wisselend en in enkele gevallen aantoonbaar onjuist zijn, constateert de rechtbank dat verdachte zeer summier heeft verklaard over de mishandeling en bedreiging en geen openheid van zaken hieromtrent heeft willen geven. Zo is het onduidelijk wanneer verdachte zou zijn mishandeld en bedreigd en wie de drie mannen zijn die dat zouden hebben gedaan. Ook kan op grond van het dossier niet (objectief) worden vastgesteld of verdachte daadwerkelijk is mishandeld, nu daarover geen medische stukken bestaan c.q. zijn overgelegd.
Overigens acht de rechtbank op grond van het dossier, met name de wijze van aanschaf en financiering van de woning, alsmede het doel van verdachte om de woning te gebruiken voor dagbesteding, terwijl hij in het zuiden van het land werkte en in het midden van het land woonde, de verklaringen van verdachte niet zonder meer aannemelijk, mede gelet op het feit dat wanneer die verklaringen van verdachte zouden worden gevolgd diens plannen voor dagbesteding in de woning kennelijk - gedurende circa anderhalf jaar - op geen enkele wijze van de grond zijn gekomen, nu de woning nauwelijks werd bewoond en in slecht onderhouden staat en met beperkte inrichting werd aangetroffen.
Resumerend is de rechtbank van oordeel dat de feitelijkheden die de verdediging ten grondslag legt aan het beroep op psychische overmacht niet, althans in onvoldoende mate zijn komen vast te staan, nu verdachte deze feiten niet of nauwelijks heeft onderbouwd en deze ook anderszins niet uit het dossier kunnen worden afgeleid. Hierbij weegt de rechtbank mee dat verdachte niet consistent verklaard heeft en nog steeds geen volledige openheid van zaken wil geven, waaronder de identiteit van zijn belagers, die hij naar eigen zeggen wel kent.
Het beroep op psychische overmacht kan daarom niet slagen en de rechtbank verwerpt dit verweer daarom.
De rechtbank acht verdachte dan ook strafbaar voor zijn handelen.