ECLI:NL:RBNNE:2022:1540

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
17 mei 2022
Publicatiedatum
17 mei 2022
Zaaknummer
18-920179-19
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het telen van hennep en diefstal van stroom

Op 17 mei 2022 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het telen van hennep en diefstal van stroom. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld voor het opzettelijk telen van ongeveer 501 hennepplanten en het in bezit hebben van 7,2 kilogram hennep, wat in strijd is met de Opiumwet. Daarnaast werd de verdachte beschuldigd van diefstal van stroom, maar de rechtbank sprak hem vrij van deze beschuldiging, omdat niet bewezen kon worden dat hij opzettelijk de diefstal van water had gepleegd. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet wettig en overtuigend schuldig was aan de diefstal van water, ondanks dat hij in zijn woning een hennepkwekerij had. De verdachte had verklaard dat hij onder druk van drie mannen had gehandeld, maar de rechtbank vond zijn verklaring niet geloofwaardig genoeg. De rechtbank legde een taakstraf van 150 uren op, alsook een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden met bijzondere voorwaarden, waaronder een meldplicht bij de reclassering en ambulante behandeling. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de ernst van de feiten, maar vond dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf niet passend was, gezien de vrijwillige hulp die de verdachte had gezocht na zijn aanhouding.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht Locatie
Assen
parketnummer 18-920179-19
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 17 mei 2022 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 1986 te [geboorteplaats], wonende te [straatnaam], [woonplaats].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 3 mei 2022.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. M.Ü. Özsüren, advocaat te Harderwijk.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. A. Senior.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 20 juni 2019, te Emmer-Compascuum, gemeente Emmen, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, een hoeveelheid van ongeveer 501 henneptoppen/ hennepplanten, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij op of omstreeks 20 juni 2019, te Emmer-Compascuum, gemeente Emmen, althans in Nederland, opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 7,2 kilogram hennep, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
3.
hij op of omstreeks 20 juni 2019 te Emmer-Compascuum, gemeente Emmen, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, stroom en/of water, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [benadeelde partij 1] en/of [benadeelde partij 2], heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of die weg te nemen goederen onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking;

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen. De officier van justitie heeft ten aanzien van feit 3 gesteld dat zij ongeloofwaardig acht dat verdachte geen wetenschap zou hebben gehad van de diefstal van water. De officier van justitie heeft daartoe aangevoerd dat de hennepkwekerij zich in het huis van verdachte bevond en dat hij, mede gelet op zijn eerdere veroordeling voor betrokkenheid bij een hennepkwekerij, wist wat nodig was voor het in werking hebben van een hennepkwekerij.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen.
Oordeel van de rechtbank
Vrijspraak diefstal van water
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal van water. Hoewel het naar algemene ervaringsregels waarschijnlijk is dat verdachte wist van de in zijn woning losgekoppelde watermeter in een van de kweekruimtes, kan naar het oordeel van de rechtbank op grond van het dossier niet worden vastgesteld dat verdachte daadwerkelijk het oogmerk op diefstal van water heeft gehad. De rechtbank zal verdachte dan ook ten aanzien van dit onderdeel van het onder 3 ten laste gelegde vrijspreken.
Overige feiten
De rechtbank acht het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte deze feiten, voor zover zij bewezen worden verklaard duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Ten aanzien van feit 1 luidt deze opgave als volgt:
de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 3 mei 2022;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal aantreffen hennepkwekerij d.d. 8 juli
2019, opgenomen op pagina 41 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL01002019286965 d.d. 4 november 2019, inhoudend het relaas van verbalisanten.
Ten aanzien van feit 2 luidt deze opgave als volgt:
de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 3 mei 2022;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal aantreffen hennepkwekerij d.d. 8 juli2019, opgenomen op pagina 41 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend het relaas van verbalisanten.
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 24 juni 2019,opgenomen op pagina 144 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend het relaas van verbalisanten.
Ten aanzien van feit 3 luidt deze opgave als volgt:
de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 3 mei 2022;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal aantreffen hennepkwekerij d.d. 8 juli2019, opgenomen op pagina 41 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend het relaas van verbalisanten.
een schriftelijk bescheid, te weten een aangifte door [benadeelde partij 1], d.d. 12 juli 2019,opgenomen op pagina 198 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van [naam].

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1.
hij op 20 juni 2019, te Emmer-Compascuum, gemeente Emmen, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk heeft geteeld een hoeveelheid van ongeveer 501 hennepplanten, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
2.
hij op 20 juni 2019, te Emmer-Compascuum, gemeente Emmen, opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van ongeveer 7,2 kilogram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
3.
hij op 20 juni 2019 te Emmer-Compascuum, gemeente Emmen, tezamen en in vereniging met anderen, stroom dat geheel aan een ander dan aan verdachte en zijn mededaders toebehoorde, te weten aan [benadeelde partij 1], heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededaders die weg te nemen goederen onder hun bereik hebben gebracht door middel van verbreking;
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde Het bewezen verklaarde levert op:

medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwetgegeven verbod;
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onderzijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De raadsman van de verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging, nu hij heeft gehandeld uit psychische overmacht als bedoeld in artikel 40 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank overweegt hieromtrent het volgende.
Verdachte heeft verklaard dat hij door drie mannen is mishandeld en dat zij hem en zijn zoontje hebben bedreigd. Verdachte heeft voorts verklaard dat hij vanwege de veiligheid van zijn zoontje de identiteit van deze drie mannen niet bekend wil maken. Onder druk van deze drie mannen zou verdachte een hennepkwekerij in zijn huis hebben toegestaan en meegewerkt hebben aan het telen van hennep en heeft hij gelegenheid gegeven voor de diefstal van de elektriciteit.
De raadsman heeft aangevoerd dat de verklaring van verdachte dat hij mishandeld en bedreigd is ondersteund wordt door de door verdachte geïnitieerde MMA-melding, de door de zus en moeder van verdachte afgelegde getuigenverklaringen en de overgelegde medische stukken. De raadsman heeft daarbij gesteld dat uit de vertrouwelijke gesprekken met de huisarts en andere medische deskundigen blijkt dat hetgeen verdachte heeft verklaard over de mishandeling en de bedreiging authentiek is, aangezien verdachte zich er ten tijde van die gesprekken niet bewust van is geweest dat de verslaglegging van die gesprekken later zouden worden betrokken bij een strafrechtelijke procedure. Uit de medische stukken blijkt volgens de raadsman dat verdachte gedurende vier maanden gedwongen betrokken is geweest bij een hennepkwekerij, dat hij en zijn zoontje daarbij zijn bedreigd en dat verdachte daaraan PTSS, herbelevingen en angstklachten heeft overgehouden. Nu de verklaring van verdachte in voldoende mate wordt ondersteund door het dossier en de overgelegde medische stukken, is de verklaring van verdachte niet onaannemelijk en dient deze onder de gegeven omstandigheden voor waar te worden gehouden, aldus de raadsman.
Volgens de raadsman gaat het beroep op psychische overmacht ook op voor het geval het ervoor zou moeten worden gehouden dat de mishandeling en bedreiging (pas) in het eindstadium van de hennepkwekerij, kort voor de aanhouding, zou hebben plaatsgevonden. De raadsman baseert deze stelling, zo begrijpt de rechtbank, op het feit dat in de tenlastelegging 20 juni 2019 als pleegdatum wordt genoemd en daarmee de situatie van psychische overmacht dus aan de orde was voorafgaand aan de pleegdatum. Nu aannemelijk is dat verdachte onder invloed van mishandeling en onder bedreiging heeft meegewerkt aan de hennepkwekerij bepleit de raadsman dat verdachte, vanwege psychische overmacht, wordt ontslagen van alle rechtsvervolging.
De rechtbank verwerpt het verweer en overweegt daartoe het volgende.
De stelling van verdachte dat hij door de drie mannen is mishandeld en dat hij en zijn zoontje door hen zijn bedreigd is niet met concrete feiten en omstandigheden gestaafd. Uit de door de verdediging overgelegde stukken kan niet blijken dat de psychische problemen van verdachte enkel zijn terug te voeren op de gestelde mishandeling en bedreiging. De rechtbank merkt voorts op dat veel van deze medische documenten gebaseerd zijn op informatie afkomstig van verdachte en verstrekt na zijn aanhouding.
De rechtbank constateert daarnaast dat verdachte wisselend heeft verklaard over de wijze waarop de hennepkwekerij tot stand zou zijn gekomen, het moment waarop het contact met de drie mannen zou zijn ontstaan en over zijn eigen financiële motieven bij de hennepkwekerij. Zo heeft verdachte in zijn verhoor op 20 juni 2019 verklaard dat het contact met de mannen is begonnen nadat zij hem benaderd hadden omdat zij wisten dat hij geldproblemen had. Verdachte verklaarde daarover in zijn verhoor bij de politie “dat je dan alles aanpakt om geld te krijgen, je kunt weer een keer tanken, kan ik mijn zoon zien”. Ter terechtzitting heeft verdachte echter verklaard dat de drie mannen - vier of zeven maanden voor zijn aanhouding op d.d. 20 juni 2019 - met geweld zijn huis zijn binnengetreden, dat zij hem daarbij hebben geslagen, gemarteld, bedreigd, en dat hij daarom onder dwang heeft meegewerkt, zonder dat hij daarvoor geld zou krijgen. Dit was volgens verdachtes verklaring ter terechtzitting het allereerste contact dat hij met deze mannen had. De rechtbank concludeert dat verdachte verschillende lezingen geeft van de aard van het eerste contact en het moment waarop tussen hem en de drie mannen.
Bovendien constateert de rechtbank dat verdachte in enkele gevallen aantoonbaar onjuist heeft verklaard tegenover de politie en de medisch deskundigen. Zo blijkt uit de verwijsbrief dat verdachte tegen de huisarts heeft gezegd dat hij gedurende vier maanden betrokken is geweest bij een hennepkwekerij. Ter terechtzitting heeft verdachte echter verklaard dat hij op d.d. 14 maart 2018 onder dwang van de drie mannen en ten behoeve van de hennepkwekerij - een busje heeft gehuurd bij [bedrijf]. Aangezien de hennepkwekerij op 20 juni 2019 is aangetroffen, beslaat de betrokkenheid van verdachte bij de hennepkwekerij (inclusief periode van aanbouw) in ieder geval een periode van circa 15 maanden (14 maart 2018 t/m 20 juni 2019).
Naast het feit dat de verklaringen van verdachte wisselend en in enkele gevallen aantoonbaar onjuist zijn, constateert de rechtbank dat verdachte zeer summier heeft verklaard over de mishandeling en bedreiging en geen openheid van zaken hieromtrent heeft willen geven. Zo is het onduidelijk wanneer verdachte zou zijn mishandeld en bedreigd en wie de drie mannen zijn die dat zouden hebben gedaan. Ook kan op grond van het dossier niet (objectief) worden vastgesteld of verdachte daadwerkelijk is mishandeld, nu daarover geen medische stukken bestaan c.q. zijn overgelegd.
Overigens acht de rechtbank op grond van het dossier, met name de wijze van aanschaf en financiering van de woning, alsmede het doel van verdachte om de woning te gebruiken voor dagbesteding, terwijl hij in het zuiden van het land werkte en in het midden van het land woonde, de verklaringen van verdachte niet zonder meer aannemelijk, mede gelet op het feit dat wanneer die verklaringen van verdachte zouden worden gevolgd diens plannen voor dagbesteding in de woning kennelijk - gedurende circa anderhalf jaar - op geen enkele wijze van de grond zijn gekomen, nu de woning nauwelijks werd bewoond en in slecht onderhouden staat en met beperkte inrichting werd aangetroffen.
Resumerend is de rechtbank van oordeel dat de feitelijkheden die de verdediging ten grondslag legt aan het beroep op psychische overmacht niet, althans in onvoldoende mate zijn komen vast te staan, nu verdachte deze feiten niet of nauwelijks heeft onderbouwd en deze ook anderszins niet uit het dossier kunnen worden afgeleid. Hierbij weegt de rechtbank mee dat verdachte niet consistent verklaard heeft en nog steeds geen volledige openheid van zaken wil geven, waaronder de identiteit van zijn belagers, die hij naar eigen zeggen wel kent.
Het beroep op psychische overmacht kan daarom niet slagen en de rechtbank verwerpt dit verweer daarom.
De rechtbank acht verdachte dan ook strafbaar voor zijn handelen.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een taakstraf van 150 uren, subsidiair 75 dagen vervangende hechtenis, en een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van 3 maanden met een proeftijd van 2 jaren met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden van een meldplicht bij de reclassering, ambulante behandeling en ambulante begeleiding. De officier van justitie heeft bij haar strafeis rekening gehouden met de ernst van het feit, de persoonlijke omstandigheden van verdachte, de door deskundigen uitgebrachte adviezen en een kleine schending van de redelijke termijn. De officier van justitie heeft gezien de aangetroffen hoeveelheid hennepplanten en henneptoppen gesteld dat sprake is van ernstige feiten. Bovendien gaan hennepkwekerijen vaak gepaard met andere vormen van criminaliteit en ontstaan er levensgevaarlijke situaties door illegale stroomafname. Verdachte moet zich hiervan bewust zijn geweest. De officier van justitie heeft gesteld dat het goed is dat verdachte wordt begeleid en dat het belangrijk is dat deze begeleiding wordt voortgezet.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen strafmaatverweer gevoerd.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de rapporten van Reclassering Nederland van d.d. 17 december 2020 en 20 juli 2021, een aanvullend emailbericht van de Reclassering Nederland van d.d. 2 mei 2022, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich, samen met anderen, schuldig gemaakt aan het telen van een grote hoeveelheid hennepplanten, het in bezit hebben van 7,2 kilo henneptoppen en het, samen met anderen, stelen van stroom. Hennepteelt en het gebruik van hennep levert veel maatschappelijke overlast op. Daar komt bij dat langdurig gebruik van deze softdrugs kunnen leiden tot schade voor de gezondheid. Verdachte heeft er door zijn handelen aan bijgedragen dat de verslavingsproblematiek, met alle daarmee vaak gepaard gaande vormen van criminaliteit, in stand wordt gehouden. Gelet op de LOVS oriëntatiepunten zou alleen al voor het tweede feit (bezit van 7,2 kg hennep) een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend zijn. Daar komt nog bij dat verdachte zich, samen met anderen, schuldig heeft gemaakt aan het telen van hennep en diefstal van stroom.
De rechtbank constateert echter dat verdachte na zijn aanhouding vrijwillig ambulante begeleiding heeft geaccepteerd en heeft geprobeerd en probeert zijn leven weer op orde te krijgen. De rechtbank acht het van belang dat strafoplegging de ambulante begeleiding en schuldsaneringstraject van verdachte niet doorkruist. Verder houdt de rechtbank in de strafoplegging rekening met de omstandigheid dat het een feit betreft uit 2019.
Alles overwegend is de rechtbank van oordeel dat een taakstraf in combinatie met een voorwaardelijke gevangenisstraf in dit geval passender is dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De rechtbank acht een taakstraf voor de duur van 150 uren passend en geboden zal deze dan ook aan verdachte opleggen. De rechtbank zal aan de voorwaardelijke gevangenisstraf de bijzondere voorwaarden koppelen zoals deze door de reclassering zijn geadviseerd.

Inbeslaggenomen goederen

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat op de inbeslaggenomen goederen (te weten: een televisie en een auto) conservatoir beslag ligt.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht tot teruggave van de goederen, of de opbrengst van de goederen, waarop conservatoir beslag ligt.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank constateert dat sprake is van conservatoir beslag en zal derhalve geen beslissing nemen over de inbeslaggenomen goederen.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47, 57, 310 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal van water en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder het 1, 2 en 3 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden.

Bepaalt dat deze gevangenisstraf, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op 2 jaren, de hierna te noemen voorwaarden niet heeft nageleefd.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
dat de veroordeelde zich meldt op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclasseringdat nodig vindt. De reclassering zal contact met veroordeelde opnemen voor de eerste afspraak.
dat de veroordeelde zich laat behandelen door polikliniek de [instelling] of een soortgelijkezorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling.
dat de veroordeelde zich laat begeleiden door [instelling], of een soortgelijke zorgverlener, tebepalen door de reclassering. De begeleiding duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt, Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de begeleiding.
Geeft aan de Reclassering Nederland de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen vaneen of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van hetWetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.

een taakstraf voor de duur van 150 uren.

Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 75 dagen zal worden toegepast.
Dit vonnis is gewezen door mr. G. Eelsing, voorzitter, mr. E.C.M. Wolfert en mr. C. Krijger, rechters, bijgestaan door mr. T.D. Pel, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 17 mei 2022.
Mrs. Eelsing en Krijger zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.