ECLI:NL:RBNNE:2022:1524

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
20 april 2022
Publicatiedatum
16 mei 2022
Zaaknummer
9709682 / AR VERZ 22-13
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op staande voet wegens grensoverschrijdend gedrag door werknemer in de zorg

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Nederland op 20 april 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werknemer, [verzoeker], en zijn werkgever, [verweerder]. De werknemer was werkzaam als verpleegkundig specialist en praktijkondersteuner GGZ. Hij heeft privécontact gehad met twee (oud-)patiëntes, wat leidde tot ontslag op staande voet door de werkgever. De werkgever stelde dat het gedrag van de werknemer onprofessioneel en grensoverschrijdend was, wat in strijd was met de Beroepscode voor verpleegkundigen. De werknemer had eerder zijn persoonlijke problemen gedeeld met patiënten en had in een periode van psychische onbalans contact gezocht met een patiënte, wat resulteerde in een intieme relatie. De kantonrechter oordeelde dat het ontslag op staande voet rechtsgeldig was, omdat de werknemer herhaaldelijk de professionele grenzen had overschreden. De kantonrechter wees ook de vorderingen van de werknemer af, waaronder het verzoek om een transitievergoeding, omdat zijn handelen als ernstig verwijtbaar werd beschouwd. De werkgever kreeg een gefixeerde schadevergoeding toegewezen, omdat het ontslag op staande voet terecht was gegeven. De uitspraak benadrukt het belang van professionele grenzen in de zorg en de verantwoordelijkheden van zorgverleners.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht
Locatie Groningen
Zaak- /rolnummer: 9709682 / AR VERZ 22-13
Beschikking van de kantonrechter d.d. 20 april 2022
[verzoeker] ,
wonende te [plaats] ,
verzoeker in de zaak van het verzoek, verweerder in de zaak van het tegenverzoek,
hierna [verzoeker] te noemen,
gemachtigde: mr. R. Wubs,
tegen
[verweerder],
wonende te [plaats] ,
verweerder in de zaak van het verzoek, verzoeker in de zaak van het tegenverzoek,
hierna [verweerder] te noemen,
gemachtigde: mr. W.Z. Doornewaard.

1.De procesgang

1.1.
[verzoeker] heeft een verzoekschrift, tevens voorlopige voorziening, ingediend dat ter griffie is binnengekomen op 23 februari 2022.
1.2.
[verweerder] heeft een verweerschrift, tevens verzoekschrift ex artikel 7:671b jo. 7:686a en
7:677 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) ingediend, dat ter griffie is binnengekomen op 8 maart 2022.
1.3.
Op 11 maart 2022 heeft [verzoeker] aanvullende producties (producties 7 tot en met 15) in het geding gebracht.
1.4.
[verweerder] heeft ook aanvullende producties (producties 12 en 13) in het geding gebracht, gedateerd op 16 maart 2022 en ter griffie ontvangen op 21 maart 2022. Bij e-mail van 16 maart 2022 heeft [verzoeker] bezwaar gemaakt tegen de indiening van deze producties.
1.5.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 18 maart 2022. [verzoeker] en [verweerder] zijn beiden met hun gemachtigden ter zitting verschenen. De gemachtigden van [verzoeker] en [verweerder] hebben de standpunten van partijen nader toegelicht, de gemachtigde van [verzoeker] mede aan de hand van pleitnotities. Van het behandelde ter zitting zijn aantekeningen gemaakt.
1.6.
Ten slotte is beschikking bepaald.

2.De feiten

2.1.
Als gesteld en erkend, dan wel niet (gemotiveerd) weersproken, alsmede op grond van de in zoverre onbetwiste inhoud van de overgelegde producties staat het volgende vast.
2.2.
[verweerder] drijft een huisartsenpraktijk in [plaats]. [verzoeker] , geboren op 27 februari 1969, is sinds 1 april 2012 op basis van een arbeidsovereenkomst in dienst bij [verweerder] in de functie van Verpleegkundig Specialist voor 33 uren per week. In het kader van deze functie heeft [verzoeker] ook werkzaamheden als Praktijkondersteuner GGZ (hierna: POH GGZ) verricht. [verweerder] genoot laatstelijk een salaris van € 4.635,52 bruto per maand, exclusief vakantiegeld en overige emolumenten.
2.3.
De Beroepscode Verpleegkundigen en Verzorgenden (hierna: de Beroepscode) is van toepassing op [verzoeker] als Verpleegkundig Specialist. In deze Beroepscode is onder meer het volgende vastgelegd:
“(…) Voor wie is de Beroepscode bedoeld?
De Beroepscode richt zich op jou als verpleegkundige of verzorgende. Het maakt daarbij niet uit in welke functie je werkt. Ook vanuit een andere functie dan de primaire zorg, zoals bijvoorbeeld in het onderwijs, management of onderzoek, draag je bij aan de beroepsuitoefening en heb je een verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van de zorgverlening. (…)’’
2.4.
In artikel 2.4 van de Beroepscode is het volgende bepaald:
“(…) Als verpleegkundige/verzorgende neem ik in mijn relatie met de zorgverlener (…) professionele grenzen in acht. Dat betekent onder andere dat ik (…)
  • geen intieme en/of seksuele relatie aanga met de zorgvrager (…)
  • mijn collega’s of leidinggevende om hulp vraag als ik merk dat de professionele grenzen dreigen te vervagen of overschreden dreigen te worden. (…)’’
2.5.
Op 15 augustus 2021 heeft [verzoeker] aan [verweerder] gemeld dat zijn partner hem heeft verlaten en dat hij gelet op de impact die dat op hem heeft niet volledig kan werken. Per 23 augustus 2021 is [verzoeker] deels ziek gemeld. [verzoeker] is vervolgens in overleg met [verweerder] 3 keer 4 uur per week gaan werken, waarbij in onderling overleg is afgesproken dat [verzoeker] zijn werkzaamheden als POH GGZ (tijdelijk) neer zou leggen. Vanaf dat moment voerden [verweerder] en [verzoeker] ook wekelijks een gesprek over onder meer de gezondheid en de belastbaarheid van [verzoeker] .
2.6.
Op 13 september 2021 is [verzoeker] gezien door de arbodienst, in de persoon van [pyscholoog] , bedrijfspsycholoog en verzuimspecialist. Dieben heeft diezelfde dag het volgende aan [verweerder] bericht:
“(…) Meneer[ [verzoeker] , toevoeging kantonrechter]
is uitgevallen wegens beperkingen op energetisch en persoonlijk vlak. (…) Op dit moment is meneer werkzaam voor 3x 4 uur per week. Dit gaat goed en biedt afleiding en structuur. Voor nu is dit het maximaal haalbare. Het advies is dit zo voort te zetten, zodat er ruimte is voor meneer om te werken aan zijn herstel. (…)”
2.7.
Na de zomer van 2021 heeft [verweerder] [verzoeker] aangesproken op het feit dat [verzoeker] zijn privéproblemen had gedeeld met patiënten van de huisartsenpraktijk.
2.8.
Op 29 augustus 2021 heeft een patiënte (hierna te noemen: X.) via Therapieland (een online platform waarmee zorgprofessionals met patiënten kunnen communiceren) contact opgenomen met [verzoeker] . [verzoeker] heeft X. in de periode van augustus 2020 tot juni 2021 begeleid als POH GGZ. X. heeft [verzoeker] het volgende bericht toegezonden:
“Hey hoi, ik begreep begin van de week dat je halve dagen werkt. Ik hoop dat alles goed gaat met jou en je omgeving. Dit is het enige wat ik even tegen je wilde zeggen en dit was een manier hoe het kon :-) Groetjes (…)’’
2.9.
Op 29 augustus 2021 heeft [verzoeker] via Therapieland op dit bericht als volgt gereageerd:
“Dankjewel, wat lief van je! Het gaat momenteel niet heel goed eerlijk gezegd. Ik hoop je weer te zien (en je hebt nog mijn boeken natuurlijk). Ik hoop dat het met jou een beetje beter gaat. We kunnen via deze weg communiceren als je wil tot ik me wat beter voel groetjes [verzoeker] ’’
2.10.
In de periode tot 20 september 2021 heeft [verzoeker] een aantal malen via Therapieland contact met X. gehad over zijn persoonlijke situatie. Op 7 september 2021 heeft [verzoeker] het volgende bericht aan X. gestuurd:
“Hoi X (…), het is inderdaad zwaar k. en ondanks dat ik altijd voel dat ik het zal hebben verdiend, denk ik dat niet helemaal. Het was iets dat ik totaal niet aan zag komen. Het is even overleggen, en ook weer in mijn lijf, en bij mijzelf komen. Ik ben heel blij dat het je goed gaat. En ja, je kunt goed levensvreugde creëren. de boeken hebben geen haast, ik heb nog een stapel door te werken. Fijn om van je te horen, groetjes [verzoeker] .’’
2.11.
Hierop heeft X. op 11 september 2020 gereageerd, waarop [verzoeker] op 13 september het volgende bericht aan X. heeft toegestuurd:
“(…) Ik merk dat ik in de relatie co-dependent ben geworden. Een patroon dat ik moet doorbreken. We zijn voorlopig uit elkaar. mijn vrouw zal ook zelfstandiger moeten worden, en misschien zelfs op zoek naar werk. Op dit moment zijn we beide labiel (…). Ik leef een beetje met de dag, weet nog niet wat de toekomst brengt, of we het huis moeten verkopen bijvoorbeeld, probeer overeind te blijven en voor de kinderen te zorgen. Ik heb veel waardering en bewondering voor jou en/hoe wat je doet. Dank voor je steun, groetjes [verzoeker] .’’
2.12.
Op dit bericht is geen reactie van X. gevolgd. Op 20 september 2021 heeft [verzoeker] (wederom via Therapieland) het volgende bericht aan X. gezonden:
“Vindt je het o.k. als ik je whatsapp? of ga ik dan over je grenzen? een beetje levensvreugde van jou kan ik wel gebruiken ;-)’
2.13.
Hierop heeft X. dezelfde dag als volgt gereageerd:
“Lijkt me fijn. therapieland kan ik alleen op laptop bekijken en ja als je wat levensvreugde kan geven, doe ik dat graag en verdien je ook :-) dus ik zie je bericht tegemoet. En nee je gaat absoluut niet over mijn grenzen en vind het juist fijn dat je dit vraagt. (…)’’
2.14.
In de hier opvolgende periode hebben [verzoeker] en X. elkaar meerdere keren ontmoet. Tijdens een ontmoeting op 7 november 2021 zijn [verzoeker] en X. ook fysiek intiem met elkaar geweest.
2.15.
Naar aanleiding van de spreekuren van de arbodienst waarbij [pyscholoog] [verzoeker] op 11 oktober 2021, op 9 november 2021 en op 6 december 2021 heeft gezien, heeft [pyscholoog] [verweerder] bij brieven van 11 oktober 2021, 9 november 2021 en 6 december 2021 ingelicht over de uitkomst van de spreekuren. In de brief van 11 oktober 2021 is onder meer het volgende vermeld:
“(…) Met meneer is afgesproken dat hij vanaf volgende week werkzaam zal zijn voor 4x 4 uur, in taken met minder verantwoordelijkheden en druk. Het advies is deze uren weer even zo vast te houden. (…)’’
In de brieven van 9 november 2021 en 6 december 2021 is ook het advies opgenomen om vier keer vier uur per week te blijven werken.
2.16.
Op 8 december 2021 heeft [verweerder] van een patiënte, die met [verzoeker] in hoedanigheid van POH GGZ gesprekken had gehad, vernomen dat zij een afspraak had met [verzoeker] om bij hem thuis koffie te drinken. Vervolgens heeft [verweerder] [verzoeker] erop aangesproken dat het onprofessioneel is om patiënten ook buiten de werksfeer privé te zien, in het bijzonder als het om patiënten met psychische klachten gaat en de behandelrelatie nog niet is beëindigd.
2.17.
Op 6 januari 2022 heeft [verzoeker] zich volledig ziekgemeld, omdat hij door een val zijn ribben had gebroken.
2.18.
Op 14 januari 2022 heeft de hiervoor genoemde patiënte X. via Therapieland aan [verweerder] bericht dat [verzoeker] in privé contact met haar had gezocht en dat zij zich niet prettig voelde bij dit contact. Op 17 januari 2021 heeft X. tijdens een persoonlijk gesprek met [verweerder] een nadere toelichting aan hem gegeven over dit contact.
2.19.
Naar aanleiding van de melding van X. heeft [verweerder] [verzoeker] uitgenodigd voor een gesprek. In dit gesprek, dat op 19 januari 2022 plaatsvond, heeft [verweerder] [verzoeker] gevraagd naar zijn contact met X. Na een mondelinge toelichting van de kant van [verzoeker] heeft [verweerder] aan [verzoeker] verzocht om een en ander op schrift te stellen. Op 20 januari 2022 heeft [verzoeker] een verslag opgesteld. Hieruit blijkt dat [verzoeker] in de periode van september 2021 tot 12 januari 2022 contact met X. heeft gehad. In het verslag is onder meer het volgende vermeld:
“(…) Daar kwam –via therapieland- een betrokken berichtje binnen van X., die zich begin september uitspon tot een vrij onschuldige dialoog waarin zij aangaf dat het haar uitstekend ging en ik dat het niet zo goed ging. Op 20 september heb ik gevraagd of ik haar mocht whatsappen en of dat over haar grenzen ging. (…) Reflecterend wist ik dat ik hiermee over een grens ging, maar ik voelde me nauwelijks meer mens, zeker geen professional. Zij was blij dat ik appte en zij er nu voor mij kon zijn. (…) Voor mij voelde het alsof ik de patiënt was, en X. de coach. (…) Ze vroeg vaker dan iedereen samen hoe het met mij ging, stelde reflectieve vragen, erkende mijn gevoelens, gaf goede adviezen en medeleven en hielp mij zo in deze zware tijd. (…) 7 november ging ik weer bij haar langs ’s avonds, en ik denk dat we toen uiteindelijk even hebben toegegeven aan onze wederzijdse aantrekking en gekust hebben. Daarna heeft ze wel duidelijk gemaakt verder niets met me te willen, wat van mij uit ook zo was aangezien ik niet toe ben aan een relatie en er daarnaast nog veel meer redenen waren waaronder de hulpverlenersrelatie.”
2.20.
Bij brief van 25 januari 2022 heeft [verweerder] [verzoeker] op staande voet ontslagen. In deze brief is onder meer het volgende vermeld:
“(…) Op 14 januari jongstleden benaderde mij patiënte [X] via de econsult-module van de website van onze huisartsenpraktijk met de boodschap dat jij haar ‘privé’ had benaderd (…) Nadat ik haar[X., toevoeging kantonrechter]
vervolgens telefonisch benaderde voor een nadere toelichting kwam zij op 17.1.2022 bij mij op de praktijk voor een gesprek. Zij gaf in dat gesprek aan dat zich sinds september 2021 een toenemend intieme vriendschap tussen jou en haar had ontwikkeld, waar zij zich niet prettig bij voelde, deze over haar persoonlijke grenzen ging en waarbij jij op een bepaald moment had aangegeven dat zij jullie contacten geheim moest houden. Zij wilde deze ontstane situatie bij mij melden en daarna het verdere contact met jou verbreken. Zij was een zeer kwetsbare patiënt door haar psychiatrische voorgeschiedenis met ernstige trauma’s in het verleden en ernstige psychiatrische ziektes. (…) Ik vroeg je om een schriftelijk verslag te maken van alle gebeurtenissen (…) Uit je verslag blijkt tevens dat je met patiënte fysiek intiem (je hebt met haar gezoend en geknuffeld) bent geweest en verliefd op haar bent geworden. In de weken daarop volgend raakt zij psychisch ontregeld. (…)
In dit overzicht van gebeurtenissen wil ik nog een ander incident vermelden dat waarbij ik je heb aangesproken over privé-contacten met een andere patiënte, die je eveneens in je functie als praktijkondersteuner-GGz onder behandeling had en in die functie nog op 29.7.21 had gezien op je spreekuur. Zij vertelde mij tijdens spreekuurbezoek dat zij bij jou thuis op 8.12.2021 ging koffiedrinken. Ik vertelde je dat dit onwenselijk was en niet professioneel, jij bagatelliseerde het gebeuren.
(…) Ik moet op basis van de feitelijke gebeurtenissen en het relaas van betrokken patiënte en jouw visie concluderen dat er sprake is van ernstig grensoverschrijdend gedrag jegens een patiënt in je functie als zorgverlener en als werknemer in mijn huisartsenpraktijk. Op basis van bovenstaande redenen, ieder voor zich alsook in samenhang tot elkaar kan ik niet anders concluderen dan dat ik je op staande voet moet ontslaan (…)’’
2.21.
Hierna hebben partijen op 31 januari 2022 een vaststellingsovereenkomst tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst ondertekend. Bij e-mail van 31 januari 2022 heeft [verweerder] verzocht om een herstelmelding van [verzoeker] en heeft hij bevestigd dat het ontslag op staande voet zal worden ingetrokken als de bedenktijd van veertien dagen is verstreken. Bij e-mail van dezelfde dag heeft [verzoeker] zich beter gemeld.
2.22.
Bij brief van 13 februari 2022 heeft [verzoeker] een beroep gedaan op de bedenktijd en de vaststellingsovereenkomst tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst ontbonden. [verweerder] heeft op 18 februari 2022 schriftelijk bij [verzoeker] geïnformeerd of hij zich (weer) ziek meldt. Hierop is geen reactie gevolgd van [verzoeker] .
2.23.
Op 14 februari 2022 heeft [verweerder] aan de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (hierna: de Inspectie) gemeld dat [verzoeker] is ontslagen omdat hij ernstig tekort is geschoten in zijn functioneren.

3.De verzoeken van [verzoeker] en de verzoeken van [verweerder]

3.1.
[verzoeker] heeft ter zitting zijn eis gewijzigd. De gewijzigde eis is neergelegd in de pleitnota. [verweerder] heeft daartegen geen bezwaar gemaakt. Thans verzoekt [verzoeker] het volgende:
in het incident:
[verweerder] , bij beschikking en uitvoerbaar bij voorraad, voor de duur van de procedure te veroordelen om:
an [verzoeker] te voldoen het verschuldigde salaris ad € 4.635,52 per maand vermeerderd met alle emolumenten, waaronder vakantietoeslag, eindejaarsuitkering vanaf 25 januari 2022, tot de dag dat de dienstbetrekking rechtsgeldig geëindigd zal zijn;
aan [verzoeker] te betalen de wettelijke verhoging van 50% wegens vertraging over het aan [verzoeker] toekomende loon ex artikel 7:625 BW;
in de hoofdzaak:
[verweerder] , bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad, binnen twee dagen na het wijzen van de beschikking, te veroordelen tot:
primair:
toelating van [verzoeker] tot de werkvloer ten einde de gebruikelijke werkzaamheden te verrichten op straffe van een dwangsom;
subsidiair(mede ter veiligstelling van de vordering in verband met de vervaltermijn, indien er toch gekozen wordt voor de vergoeding, de switch):
een billijke vergoeding conform artikel 7:681 BW ter hoogte van € 50.000,00 bruto;
betaling van een bedrag gelijk aan het bedrag van het in geld vastgestelde loon over de termijn dat de arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging had behoren voort te duren/van rechtswege zou zijn geëindigd, conform artikel 7:677 lid 2 BW en verder; dit betreft een bedrag van € 21.527,36 bruto;
in het geval niet zal worden overgegaan tot vernietiging van het ontslag op staande voet, betaling van de transitievergoeding;
in het geval wel sprake zou zijn van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten aan de zijde van [verzoeker] , betaling van de transitievergoeding op grond van artikel 7:673 lid 8 BW;
primair en subsidiair:
en voor zover de voorlopige voorziening als verzocht bij incident geen doorgang kan vinden vanwege een direct einde van de procedure door het afgeven van een beschikking,
doorbetaling van het verschuldigde salaris ad € 4.635,52 per maand vermeerderd met alle emolumenten, waaronder vakantietoeslag, vanaf 25 januari 2022, tot de dag dat de dienstbetrekking rechtsgeldig geëindigd zal zijn;
betaling van de wettelijke verhoging van 50% wegens vertraging over het aan [verzoeker] toekomende loon ex artikel 7:625 BW;
in het incident en in de hoofdzaak:
[verweerder] te veroordelen in de kosten van deze procedure, te betalen vanaf 14 dagen na dagtekening van deze beschikking.
3.2.
[verweerder] heeft verweer gevoerd en geconcludeerd tot afwijzing van de verzoeken van [verzoeker] . [verweerder] heeft de kantonrechter voorts verzocht:
- voor recht te verklaren dat het ontslag op staande voet rechtsgeldig is gegeven;
- [verzoeker] te veroordelen tot betaling van de vergoeding ex artikel 7:677 lid 2 jo. lid 3 BW van € 9.271,04 bruto.
voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek
3.3.
Daarnaast heeft [verweerder] voorwaardelijk een zelfstandig tegenverzoek ingediend. Hij verzoekt de kantonrechter voorwaardelijk, voor het geval het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig is gegeven of voor het geval niet direct een eindbeschikking kan worden gegeven ten aanzien van die rechtsgeldigheid - kort gezegd - de arbeidsovereenkomst te ontbinden:
- op grond van artikel 7:669 lid 3 onderdeel e en/of g BW, danwel op grond van onderdeel i van voornoemd artikel;
- met onmiddellijke ingang op grond van artikel 7:671b lid 9 BW sub b BW dan wel (met in achtneming van de opzegtermijn) per de eerst mogelijke datum;
- voor recht te verklaren dat aan werknemer geen transitievergoeding verschuldigd is op grond van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van [verzoeker] als bedoeld in artikel 7:673 lid 7 sub c BW;
- [verzoeker] te veroordelen in de kosten van deze procedure.
3.4.
[verzoeker] heeft geconcludeerd tot afwijzing van de verzoeken van [verweerder] .
3.5.
De standpunten van [verweerder] en [verzoeker] ten aanzien van de verzoeken over en weer zullen bij de beoordeling, voor zover relevant, aan de orde komen.

4.De beoordeling

1. Procedureel
4.1.
Voordat de kantonrechter de verzoeken en verweren over en weer inhoudelijk zal beoordelen, zal de kantonrechter ingaan op een aantal procedurele punten.
Aanvullende producties
4.2.
Bij e-mail van 16 maart 2022, ter griffie ontvangen op 21 maart 2022, heeft [verweerder] een tweetal aanvullende producties in het geding gebracht. Bij e-mail van dezelfde dag heeft [verzoeker] tegen de indiening van deze producties bezwaar gemaakt, omdat deze niet uiterlijk vijf dagen voor de mondelinge behandeling zijn ingediend. De kantonrechter zal de door [verweerder] ingediende producties wegens deze termijnoverschrijding buiten beschouwing laten, nu het producties betreft die [verzoeker] ook al eerder in het geding had kunnen brengen.
Voorlopige voorziening ex artikel 223 Rv
4.3.
Ingevolge artikel 223 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) kan iedere partij tijdens een aanhangig geding vorderen dat de rechter een met de hoofdvordering samenhangende voorlopige voorziening zal treffen
voor de duur van het geding. [verzoeker] heeft een dergelijke voorlopig voorziening gevorderd, maar heeft daar geen belang (meer) bij omdat bij deze beschikking direct een eindbeslissing wordt gegeven over de gedane verzoeken. Er is daarom geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening ex artikel 223 Rv voor de duur van deze procedure. Het verzoek om een voorlopige voorziening zal dan ook worden afgewezen.
‘Switch’
4.4.
Ter zitting is aan (de gemachtigde van) [verzoeker] uitdrukkelijk gevraagd of hij, gelet op de wijze waarop de vorderingen zijn ingestoken, gebruik wil maken van de ‘switch’ (artikel 7:681 lid 1 BW). [verzoeker] heeft van deze mogelijkheid geen gebruik gemaakt, zodat de kantonrechter geen oordeel hoeft te geven over de subsidiaire vorderingen strekkende tot, kort gezegd, betaling van een billijke vergoeding op grond van artikel 7:681 BW en schadevergoeding vanwege onregelmatige opzegging.
2. Inhoudelijk
wedertewerkstelling, loonvordering, schadevergoeding wegens onregelmatige opzegging
4.5.
Niet tussen partijen in geschil is dat [verweerder] en [verzoeker] in eerste instantie, nadat het ontslag op staande voet was gegeven, een overeenkomst tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst hebben gesloten, op grond waarvan [verweerder] het ontslag op staande voet na ommekomst van de bedenktermijn zou intrekken. Omdat [verzoeker] deze overeenkomst echter binnen de bedenktermijn heeft ontbonden, geldt nog steeds dat [verzoeker] op staande voet is ontslagen.
4.6.
De kantonrechter constateert dat boven het verzoekschrift van [verzoeker] weliswaar staat vermeld “
verzoekschrift tot vernietiging van het gegeven ontslag op staande voet ex artikel 7:681 BW”, maar [verzoeker] heeft geen vernietiging van het ontslag op staande voet gevorderd in zijn petitum. Zonder vernietiging, welk verzoek dus niet voorligt, zijn de vorderingen van [verzoeker] die zien op - kort gezegd - wedertewerkstelling, loondoorbetaling en wettelijke verhoging, niet toewijsbaar. Daarop stranden deze dus reeds.
4.7.
Nu [verweerder] van zijn kant heeft verzocht om voor recht te verklaren dat het ontslag rechtsgeldig is gegeven zal de kantonrechter toch inhoudelijk beoordelen of het ontslag op staande voet terecht gegeven is. Indien de door [verweerder] verzochte verklaring voor recht toewijsbaar is, zal de kantonrechter ook een oordeel geven over het verzoek van [verweerder] om aan hem een vergoeding toe te kennen uit onregelmatige opzegging. Tevens komt de kantonrechter dan toe aan de subsidiaire verzoeken van [verzoeker] tot vergoeding van de transitievergoeding op grond van artikel 7:673 lid 1 sub a- BW danwel 7:673 lid 8 BW. De kantonrechter komt enkel toe aan het voorwaardelijke verzoek van [verweerder] tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst en bijbehorende nevenverzoeken indien de conclusie is dat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig gegeven is.
Het ontslag op staande voet
4.8.
De kantonrechter stelt voorop dat het opzegverbod bij ziekte niet in de weg staat aan een ontslag op staande voet (artikel 7:670a lid 2 sub c BW).
4.9.
Voor een rechtsgeldig ontslag op staande voet is op grond van artikel 7:677 lid 1 BW vereist dat het ontslag op staande voet onverwijld moet worden gegeven, met gelijktijdige mededeling van de dringende reden voor dat ontslag. Als dringende reden in de zin van artikel 7:677 lid 1 BW worden op grond van het bepaalde in artikel 7:678 lid 1 BW beschouwd zodanige daden, eigenschappen of gedragingen van de werknemer, die ten gevolge hebben dat van de werkgever redelijkerwijs niet verlangd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Bij de beoordeling van de vraag of van een dringende reden sprake is, moeten alle omstandigheden van het geval, in onderling verband en samenhang, in aanmerking worden genomen. Daarbij behoren in de eerste plaats te worden betrokken de aard en ernst van hetgeen de werkgever als dringende reden aanmerkt, en verder onder meer de aard en duur van de dienstbetrekking, de wijze waarop de werknemer deze heeft vervuld, alsmede de persoonlijke omstandigheden van de werknemer, zoals de leeftijd en de gevolgen die een ontslag op staande voet zou hebben.
4.10.
Naar het oordeel van de kantonrechter is het ontslag op staande voet rechtsgeldig gegeven. Daarover wordt het volgende overwogen.
-
Onverwijldheid
4.11.
Tussen partijen is niet in geschil dat het ontslag op staande voet onverwijld is gegeven, onder mededeling van de reden.
-
Dringende reden
4.12.
Ten aanzien van de dringende reden geldt dat de werkgever die een werknemer ontslag op staande voet heeft gegeven, moet stellen en zo nodig moet bewijzen dat de aan de werknemer meegedeelde ontslaggrond zich heeft voorgedaan, dat deze is aan te merken als dringende reden en dat aan de vereisten voor een beroep op een dringende reden is voldaan. [verweerder] heeft de dringende reden aan [verzoeker] meegedeeld in de ontslagbrief van 25 januari 2022. Daaruit blijkt dat de dringende reden is gelegen in het feit dat [verzoeker] privécontact heeft gehad met twee patiëntes die hij in het recente verleden als POH GGZ onder behandeling heeft gehad. In de brief is vermeld dat deze redenen ieder voor zich, maar ook in samenhang tot elkaar, meebrengen dat [verweerder] [verzoeker] op staande voet heeft moeten ontslaan. Ter onderbouwing van het bestaan van een dringende reden heeft [verweerder] verwezen naar de schriftelijke reconstructie van 20 januari 2022 die [verzoeker] op zijn verzoek heeft opgesteld.
4.13.
[verzoeker] heeft niet betwist dat zijn handelwijze een dringende reden oplevert voor ontslag. Hij heeft ook erkend dat hij ten aanzien van zijn contacten met patiënte X. gedurende langere tijd de professionele grenzen heeft overschreden. Verder heeft [verzoeker] niet weersproken dat [verweerder] eerder tegen hem zijn afkeuring had uitgesproken over het feit dat hij over zijn persoonlijke situatie met patiënten had gesproken. Ook heeft [verzoeker] niet weersproken dat [verweerder] hem begin december 2021 heeft aangesproken op niet-professioneel handelen waar het betrof het buiten het werk om afspreken met een patiënte die [verzoeker] in behandeling had gehad als POHGGZ. Hij was derhalve gewaarschuwd waar het betrof het strikt gescheiden houden van werk en privéaangelegenheden. Desondanks heeft [verzoeker] ten aanzien van zijn contacten met X. de professionele grenzen herhaaldelijk overschreden. X. was een patiënte die [verzoeker] tot juni 2021 in behandeling had als POHGGZ. Die behandeling had geen vervolg gekregen omdat [verzoeker] zijn taken als POHGGZ tijdelijk had neergelegd. Hij werkte op dat moment nog wel als Verpleegkundig Specialist.
Het was ook via het werk, door middel van het platform Therapieland, dat X. eind augustus 2021 een berichtje aan [verzoeker] stuurde met een niet-zakelijke inhoud. Het had van [verzoeker] , als zorgprofessional, verwacht mogen worden dat hij daar niet op was ingegaan en slechts een zakelijke reactie had gegeven. [verzoeker] heeft echter wel uitgeweid over zijn persoonlijke situatie tegen X. Hij heeft vervolgens nog enkele weken via Therapieland de persoonlijke contacten met X. voortgezet en heeft daarna het initiatief genomen om haar via WhatsApp te benaderen. Nadien heeft [verzoeker] ook meermaals met X. afgesproken en is hij zelfs fysiek intiem met X. geweest. Ook nadat X. hem te kennen had gegeven “niets met hem te willen” heeft [verzoeker] het contact niet verbroken. Voorts heeft hij op geen enkel moment in de periode van ruim vier maanden dat hij privécontact met X. had, daarvan melding gedaan, of hulp gezocht, bij [verweerder] of bij collega’s. Met andere woorden: [verzoeker] heeft niet uit zichzelf openheid van zaken gegeven. Dit terwijl de Beroepscode (artikel 2.4) – die op [verzoeker] van toepassing is – dit wel voorschrijft. Pas nadat X. half januari 2022 een melding had gedaan bij [verweerder] , is [verweerder] met de kwestie bekend geworden waarna hij meteen tot actie is overgegaan. De kantonrechter is gelet op het voorgaande van oordeel dat er sprake was van een dringende reden voor ontslag.
-
Verwijtbaar handelen
4.14.
De kantonrechter begrijpt [verzoeker] zo dat hij vindt dat het ontslag niet terecht gegeven is, omdat hem in mindere mate een verwijt valt te maken van zijn gedragingen. Hij heeft daartoe in de kern aangevoerd dat i) hij in psychische onbalans verkeerde door de relatiebreuk met zijn partner waardoor hij zijn grenzen moeilijk kon bewaken, en ii) dat [verweerder] hiervan wist maar niet heeft ingegrepen, door hem bijvoorbeeld direct volledig ziek te melden. Indien dit was gebeurd dan had X. geen contact met hem kunnen opnemen via Therapieland en was dit alles mogelijk niet gebeurd.
4.15.
De kantonrechter overweegt dat [verzoeker] miskent dat een ontslag op staande voet in beginsel ook mogelijk is als de werknemer geen verwijt kan worden gemaakt van zijn gedragingen. In dit geval is de aard van de dringende reden gelegen in herhaaldelijk en langdurig grensoverschrijdend gedrag van [verzoeker] . Gelet op het feit dat het hier grensoverschrijdend gedrag betreft tussen een (ex-)behandelaar en een nog niet uitbehandelde patiënte en de contacten bovendien voortvloeiden vanuit zijn functie als POHGGZ, acht de kantonrechter het voor de vraag of het ontslag rechtsgeldig is gegeven niet relevant of dit gedrag [verzoeker] (mogelijk) door psychische omstandigheden in mindere mate kan worden toegerekend.
-
Persoonlijke omstandigheden
4.16.
Ook de door [verzoeker] aangevoerde persoonlijke omstandigheden maken niet dat het ontslag niet rechtsgeldig gegeven is. In dit kader heeft [verzoeker] onder meer aangevoerd dat hij 53 jaar is, de zorg over drie inwonende kinderen heeft (waarvan één jong-minderjarige), zijn ex-partner de bankrekening heeft geplunderd, de auto heeft weggenomen en het huis heeft opgeëist. Daarnaast heeft [verzoeker] aangevoerd dat hij labiel en arbeidsongeschikt is, terwijl hij ook bijna tien jaar in dienst is bij [verweerder] en gedurende zijn dienstverband uitstekend heeft gefunctioneerd. [verzoeker] heeft verder aangevoerd dat het de eerste keer is dat hij ontoelaatbaar gedrag heeft vertoond, dat dit hem niet weer zal overkomen en dat hij inmiddels psychiatrische hulp heeft. Afgezet tegen het wezenlijk belang van [verweerder] om zijn patiënten een veilige omgeving binnen de huisartsenpraktijk te kunnen bieden leggen de omstandigheden van [verzoeker] naar het oordeel van de kantonrechter onvoldoende gewicht in de schaal, mede gelet op het feit dat [verzoeker] de ernst van zijn handelen deels niet lijkt te onderkennen (zie hierna onder 4.25).
4.17.
Al met al kon naar het oordeel van de kantonrechter van [verweerder] in redelijkerwijze niet worden gevergd dat hij de arbeidsovereenkomst met [verzoeker] liet voortduren.
4.18.
Het voorgaande brengt mee dat de door [verweerder] verzochte verklaring voor recht dat het ontslag rechtsgeldig is gegeven kan worden toegewezen.
De transitievergoeding
4.19.
[verzoeker] heeft subsidiair onder c. verzocht om de transitievergoeding.
Een terecht gegeven ontslag op staande voet betekent niet zonder meer dat de werknemer geen recht heeft op een transitievergoeding. Het uitgangspunt is dat een transitievergoeding alleen niet verschuldigd is indien het eindigen of niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werknemer (artikel 7:673 lid 7 sub c BW). Bij de beoordeling of de uitzonderingsgrond van voornoemd artikel van toepassing is, zijn de omstandigheden van het geval – waaronder de persoonlijke omstandigheden van de werknemer – slechts van belang voor zover deze van invloed zijn op de verwijtbaarheid van het handelen of nalaten van de werknemer dat tot het ontslag heeft geleid. De overige omstandigheden van het geval (dus omstandigheden die geen verband houden met de gedragingen van de werknemer die tot het ontslag hebben geleid, noch met de verwijtbaarheid van die gedragingen) zijn in dit verband niet van betekenis.
-
ernstig verwijtbaar handelen
4.20.
In het kader van de beoordeling of sprake is van ernstig verwijtbaar handelen aan de zijde van [verzoeker] zal de kantonrechter allereerst ingaan op de stelling van [verzoeker] dat hij mentaal en fysiek zo ziek was dat hij niet in staat was de gevolgen van zijn handelen te overzien en dat [verweerder] dit had moeten onderkennen. [verzoeker] verwijt [verweerder] in dat kader dat [verweerder] druk op hem heeft uitgeoefend om te blijven werken, terwijl hij de ernst van de situatie van [verzoeker] kende. Als [verweerder] hem direct 100% ziek had gemeld was deze situatie niet ontstaan, aldus [verzoeker] .
4.21.
[verzoeker] heeft ten aanzien van zijn gezondheidstoestand verwezen naar dossiernotities van de bedrijfspsycholoog Dieben en naar een verklaring van zijn psychosociaal therapeut van 22 februari 2022. Ter zitting is echter gebleken dat deze stukken, noch de inhoud of strekking daarvan, bij [verweerder] voorafgaand aan deze procedure bekend waren. Daarom valt niet in te zien op basis waarvan [verweerder] had moeten weten van de door [verzoeker] thans gestelde psychische problematiek.
4.22.
Uit de brieven van de arbodienst (Dieben) aan [verweerder] blijkt juist dat [verzoeker] tijdens het spreekuur van 13 september 2021 heeft gemeld dat hij de aan hem toebedeelde lichtere taken een “fijne afleiding” vond. Uit de brieven van de arbodienst van latere datum blijkt verder dat het advies aan [verweerder] was om het aantal arbeidsuren (4 keer 4 uur) te handhaven. Niet ter discussie staat dat [verweerder] dit advies heeft opgevolgd. Dat de therapeut die [verzoeker] heeft ingeschakeld heeft geschreven dat [verzoeker] tijdens de eerste sessie (in oktober 2021) een man was die de weg kwijt was en toen verkeerde in psychisch lijden, kan het voorgaande niet anders maken om niet is gesteld en ook niet is gebleken dat [verweerder] daarvan op de hoogte is gebracht. Daarnaast blijkt dat [verweerder] wel degelijk rekening heeft gehouden met de hem op dat moment bekende beperkingen van [verzoeker] . Onbetwist is immers dat [verzoeker] vanaf het moment dat hij zijn privé- en gezondheidssituatie in augustus 2021 bij [verweerder] heeft aangekaart, aanzienlijk minder is gaan werken en dat in onderling overleg is afgesproken dat [verzoeker] de werkzaamheden als POHGGZ tijdelijk zou neerleggen omdat deze mentaal het meest belastend waren. Gelet op het voorgaande gaat de kantonrechter dan ook voorbij aan de stellingen van [verzoeker] dat [verweerder] hem in augustus 2021 volledig ziek had moeten melden. Dat [verweerder] druk op hem heeft uitgeoefend om te blijven werken is overigens op geen enkele wijze onderbouwd. Verder is ook niet gebleken dat er een causaal verband bestaat tussen de psychische gesteldheid van [verzoeker] en zijn herhaaldelijk grensoverschrijdend handelen, althans [verzoeker] heeft niet geduid uit welke stukken precies dit zou voortvloeien.
4.23.
Daarnaast heeft [verzoeker] in het kader van de verwijtbaarheid aangevoerd dat X. heeft ingestemd met het contact en dat hij haar heeft gevraagd of hij haar grenzen overschreed. Ook heeft hij ter zitting aangevoerd dat hij er niet van op de hoogte was dat X. leed aan ernstige trauma’s en psychiatrische ziektes. [verzoeker] heeft echter niet betwist dat X. een kwetsbare patiënte was. Hij heeft zelf ook in zijn verslag vermeld dat hij wist dat X. een “voorgeschiedenis van depressie” had. Los daarvan acht de kantonrechter het niet relevant wat [verzoeker] precies over X. wist. X. was immers een patiënte van de praktijk en [verzoeker] was professioneel zorgverlener. Gedurende enige tijd was [verzoeker] zelfs haar zorgverlener. [verzoeker] had zich hoe dan ook moeten onthouden van het aangaan van de privé-contacten, in ieder geval zolang hij in dienst was van [verweerder] en zij patiënte aldaar was.
4.24.
Voorts besefte [verzoeker] kennelijk wel degelijk dat hij grenzen overschreed door privé-contacten met X. te leggen, aangezien hij haar daarnaar gevraagd heeft. Dat X. daarop heeft geantwoord dat hij niet haar grenzen overschreed neemt de verwijtbaarheid van het gedrag van [verzoeker] niet weg. [verzoeker] heeft in zijn verslag zelf ook vermeld dat hij “
reflecterend wist dat hij hiermee over een grens ging”. De kantonrechter leidt uit het voorgaande af dat [verzoeker] bewust en op eigen initiatief privécontact heeft gezocht met een (psychisch kwetsbare) patiënte. Dit rekent de kantonrechter [verzoeker] ernstig aan. Dit geldt ook voor wat er zich vervolgens tussen [verzoeker] en X. heeft afgespeeld. Niet alleen heeft [verzoeker] meermaals met X. afgesproken, ook is hij met haar fysiek intiem geweest (volgens zijn eigen verslag hebben ze gekust). Reeds hiervoor is geoordeeld dat het op de weg van [verzoeker] had gelegen om hulp te vragen (conform de Beroepscode), zodra hij merkte dat hij grenzen dreigde te overschrijden. Dat [verzoeker] dit niet heeft gedaan, kan hem ernstig worden aangerekend, te meer omdat hij veelvuldig de kans heeft gehad om de kwestie met [verweerder] te bespreken. Niet in geschil is immers dat [verzoeker] wekelijkse gesprekken voerde met [verweerder] over zijn belastbaarheid en gezondheidstoestand. Het voorgaande heeft een schending van de Beroepscode opgeleverd en valt [verzoeker] ook anderszins zwaar aan te rekenen, te meer nu X. een kwetsbare, niet uitbehandelde patiënte was. Verder weegt mee dat ook nadat X. hem te kennen had gegeven “niets met hem te willen”, [verzoeker] contact met haar bleef zoeken. Hij bleef derhalve grenzen overschrijden. Uit het voorgaande leidt de kantonrechter af dat [verzoeker] de belangen van de patiënte ondergeschikt heeft gemaakt aan zijn persoonlijke gevoelens en verlangens jegens haar, hetgeen naar het oordeel van de kantonrechter onacceptabel is.
4.25.
Daarbij komt bij dat [verzoeker] niet lijkt te onderkennen dat hij ook bij het andere voorval dat aan het ontslag ten grondslag is gelegd, het “kopje koffie” met een patiënte in december 2021, de professionele grenzen heeft overschreden.
Ten aanzien daarvan heeft [verzoeker] ter zitting (pleitnota p. 4) uiteengezet dat op hem een beroep werd gedaan om, in het kader van hulpverlening, met de betreffende patiënte in gesprek te gaan. Hij is naar eigen zeggen ingegaan op het verzoek van de patiënte om bij hem thuis te komen voor een gesprek, omdat hij de ernst van de situatie onderkende. Volgens [verzoeker] was er sprake van “een noodsprong van de vrouw om te overleven” en had de betreffende patiënte meer vertrouwen in hem dan in de crisisdienst en reguliere zorg. Ook als dit zo is, dan nog heeft [verzoeker] met zijn handelwijze volledig miskend dat hij de patiënte niet mocht helpen op de wijze zoals hij heeft gedaan omdat hij op dat moment zijn werk als POHGGZ al enkele maanden had neergelegd. Juist als de patiënte acuut hulp nodig had, had hij de patiënte moeten doorverwijzen naar [verweerder] of naar een hulpinstantie in plaats van zelf met haar in gesprek te gaan. Er lijkt bij [verzoeker] in dit geval sprake te zijn van zelfoverschatting, aangezien hij de ernst van zijn handelwijze niet heeft onderkend. Ook ter zitting heeft hij daar, gezien zijn toelichting, geen blijk van gegeven.
4.26.
De kantonrechter komt daarmee tot de conclusie dat er sprake is van ernstige verwijtbaarheid bij [verzoeker] . Dit brengt mee dat op grond van artikel 7:673 lid 7 sub c aan hem geen transitievergoeding toekomt.
-
het luizengaatje
4.27.
De kantonrechter kan op grond van lid 8 van artikel 7:673 BW toch aan de werknemer geheel of gedeeltelijk een transitievergoeding toekennen, indien het niet toekennen ervan naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is, het zogenaamde “luizengaatje”. [verzoeker] heeft in zijn subsidiaire vordering, onder d., aanspraak gemaakt op de transitievergoeding ex artikel 7:673 lid 8 BW.
4.28.
Blijkens de wetsgeschiedenis kan bij een situatie als bedoeld in artikel 7:673 lid 8 BW gedacht worden aan het geval waarin een werknemer een relatief kleine misstap begaat na een heel lang dienstverband (
Kamerstukken II, 2013-2014, 33 818, nr. 3, p. 113). Bij beantwoording van de vraag of het niet toekennen van de transitievergoeding naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is kunnen alle omstandigheden van het geval van belang zijn (HR 8 februari 2019, ECLI:NL:HR:2019:203).
4.29.
De kantonrechter is van oordeel dat de hiervoor onder het kopje “
ernstige verwijtbaarheid” evenals de onder het kopje “
persoonlijke omstandigheden” besproken omstandigheden, ook in onderling verband en samenhang bezien, geen beroep op artikel 7:673 lid 8 BW rechtvaardigen. De omstandigheid die daarbij nog niet is meegewogen, omdat het niet ziet op de vraag of het handelen dat aan het ontslag ten grondslag heeft gelegen ernstig verwijtbaar is, maar die wel door [verzoeker] is opgeworpen en dus in dit kader alsnog besproken zal worden, betreft het feit dat [verweerder] het verslag van [verzoeker] “tegen hem” heeft gebruikt, bij het geven van het ontslag op staande voet. Volgens [verzoeker] heeft [verweerder] aldus gebruik gemaakt van onrechtmatig verkregen bewijs. Daarnaast meent [verzoeker] dat [verweerder] daarmee ook artikel 2.1 sub c van de cao Huisartsenzorg heeft overtreden.
4.30.
De kantonrechter kan [verzoeker] hierin niet volgen.
Allereerst niet omdat wat [verzoeker] in het verslag heeft neergelegd, al mondeling door hem aan [verweerder] was meegedeeld, zodat [verweerder] zich ook daarop had kunnen baseren. Voorts maakt het enkele feit dat [verweerder] niet aan [verzoeker] heeft gemeld dat zijn schriftelijke toelichting zou kunnen worden gebruikt in het kader van zijn ontslag, niet dat er sprake is van onrechtmatig verkregen bewijs. Het verslag heeft [verzoeker] immers zelf ten behoeve van [verweerder] opgesteld en vervolgens aan hem beschikbaar gesteld.
4.31.
Ook valt niet in te zien dat [verweerder] artikel 2.1 sub c van de genoemde cao heeft overschreden. Dit artikel bepaalt dat de werkgever tijdens de duur en na het beëindigen van de arbeidsovereenkomst strikte geheimhouding in acht neemt van al hetgeen hem omtrent de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de werknemer bekend is geworden en waarvan hij het vertrouwelijk karakter weet of redelijkerwijze kan vermoeden. Op grond van voornoemd artikel mag de werkgever persoonlijke informatie met een vertrouwelijk karakter niet delen met derden. Het feit dat [verweerder] in het kader van onderhavige procedure gebruik heeft gemaakt van het verslag van [verzoeker] , met daarin persoonlijke informatie over [verzoeker] , brengt nog niet mee dat [verweerder] de geheimhoudingsplicht als bedoeld in genoemd artikel heeft geschonden.
4.32.
Kortom, [verzoeker] kan niet met succes een beroep doen op artikel 7:673 lid 8 BW.
Conclusie
Verklaring voor recht
4.33.
De door [verweerder] verzochte verklaring voor recht dat het ontslag op staande voet rechtsgeldig is gegeven, is gelet op hetgeen hiervoor is overwogen toewijsbaar.
De betaling van de vergoeding ex artikel 7:677 lid 2 BW
4.34.
De kantonrechter zal ook de door [verweerder] verzochte vergoeding ex artikel 7:677 lid 2 BW toewijzen. Naast het feit dat [verzoeker] hiertegen geen (afzonderlijk) verweer heeft gevoerd, maakt het rechtsgeldige ontslag op staande voet dat [verweerder] recht heeft op deze vergoeding, nu er sprake is van schuld aan de zijde van [verzoeker] . De vergoeding die aan [verweerder] zal worden toegekend, is gelijk aan het bedrag van het in geld vastgestelde loon over de termijn dat de arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging van [verweerder] had behoren voort te duren. Volgens [verweerder] is deze termijn twee maanden, hetgeen vervolgens niet door [verzoeker] is betwist. Nu het ontslag op staande voet op 25 januari 2022 is gegeven, is [verzoeker] daarom een gefixeerde schadevergoeding verschuldigd aan [verweerder] over de periode van 25 januari 2022 tot 1 april 2022. Omdat [verweerder] twee maanden aan gefixeerde schadevergoeding heeft gevorderd, zal de door [verweerder] gevorderde gefixeerde schadevergoeding ten bedrage van € 9.271,04 bruto worden toegewezen.
De zelfstandige tegenverzoeken van [verweerder]
4.35.
Nu de kantonrechter hiervoor heeft geoordeeld dat het ontslag op staande voet terecht is gegeven, is de arbeidsovereenkomst per 25 januari 2022 geëindigd. Dit betekent dat de kantonrechter niet (meer) toekomt aan inhoudelijke beoordeling van de voorwaardelijk ingestelde verzoeken van [verweerder] . De kantonrechter zal deze verzoeken dan ook afwijzen.
Proceskosten en uitvoerbaarverklaring bij voorraad
4.36.
Partijen hebben over en weer verzocht om elkaar te veroordelen in de proceskosten. Nu [verzoeker] de grotendeels in het ongelijk gestelde partij is zal hij worden veroordeeld in de proceskosten op de wijze als in het dictum vermeld. [verweerder] heeft niet verzocht de beschikking uitvoerbaar bij voorraad te verklaren en de kantonrechter ziet daartoe ook niet ambtshalve aanleiding.

5.De beslissing

De kantonrechter:
in het verzoek (zowel in het incident als in de hoofdzaak) en in het tegenverzoek:
5.1.
verklaart voor recht dat het ontslag op staande voet rechtsgeldig is gegeven;
5.2.
veroordeelt [verzoeker] tot betaling aan [verweerder] van de vergoeding ex artikel 7:677 lid 2 jo. lid 3 BW ad € 9.272,04 bruto;
5.3.
veroordeelt [verzoeker] in de kosten van het geding, aan de zijde van [verweerder] tot aan deze uitspraak vastgesteld op € 747,00 voor salaris van de gemachtigde;
5.4.
wijst af hetgeen meer of anders verzocht is.
Deze beschikking is gegeven door mr. L.T. de Jonge, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 20 april 2022.
c42977