Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het primair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden. Daarnaast heeft de officier van justitie de oplegging van een maatregel ex artikel 38v Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) gevorderd, in de vorm van een verbod tot het verspreiden van de filmopnames die verdachte en medeverdachte [medeverdachte] van het slachtoffer hebben gemaakt en het wissen van dergelijke opnames waarover verdachte beschikt.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft primair verzocht om alsnog een Pro Justitia rapportage op te laten maken om onderzoek te doen naar de mogelijkheden van een klinische opname. Subsidiair heeft de raadsvrouw gepleit voor een lagere gevangenisstraf dan door de officier van justitie is geëist. Zij heeft daartoe aangevoerd dat rekening gehouden moet worden met de context waarin het feit is gepleegd, het lagere strafmaximum van artikel 243 Sr ten opzicht van artikel 242 Sr, de straffen die in soortgelijke zaken zijn opgelegd en de overschrijding van de redelijke termijn.
De raadsvrouw heeft zich verzet tegen het opleggen van een maatregel ex artikel 38v Sr. Nu niet is gebleken dat verdachte deze filmopnames in zijn bezit heeft, is het opleggen van deze maatregel niet passend.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de over verdachte opgemaakte rapportages, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft samen met medeverdachte [medeverdachte] seksuele handelingen verricht bij het slachtoffer, van wie hij wist dat ze in staat van verminderd bewustzijn verkeerde. Nadat het slachtoffer “out” was gegaan van de GHB hebben verdachte en medeverdachte haar oraal, vaginaal en anaal gepenetreerd met een dildo. Zij hebben schaamteloos misbruik gemaakt van de omstandigheid dat het slachtoffer niet bij machte was om zich te verweren of te protesteren. Daarnaast hebben zij de seksuele handelingen gefilmd, waarbij door verdachte vernederende, denigrerende teksten werden uitgesproken. Door hun handelswijze hebben verdachte en medeverdachte de lichamelijke en seksuele integriteit van het slachtoffer op grove wijze geschonden. Door het filmen van de vernederende seksuele handelingen hebben zij een verregaande inbreuk gemaakt op de privacy van het slachtoffer en zijn zij op zeer respectloze wijze met haar omgegaan. Slachtoffers van dergelijke feiten ondervinden daar vaak nog lang nadelige gevolgen van. Dat geldt ook voor het slachtoffer in deze zaak, zoals blijkt uit de ter zitting voorgedragen slachtofferverklaring. Verdachte en medeverdachte hebben daar op geen enkele manier rekening mee gehouden en hebben zich enkel laten leiden door hun eigen seksuele verlangens.
Op grond van de ernst van het feit is de rechtbank van oordeel dat alleen een gevangenisstraf een passende sanctie is. Daarbij is het taakstrafverbod van artikel 22b Sr van toepassing. In de oriëntatiepunten van het LOVS wordt voor een verkrachting een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden gehanteerd. De wetgever heeft echter voor het seksueel binnendringen in de zin van artikel 243 Sr een wettelijk strafmaximum opgenomen dat een derde lager is dan het wettelijk strafmaximum voor verkrachting. De rechtbank zal om die reden ook een lager uitgangspunt hanteren.
Als strafverzwarende omstandigheden heeft de rechtbank meegewogen dat er sprake is geweest van een vernederende setting en dat de seksuele handelingen zijn gefilmd.
In strafverminderende zin houdt de rechtbank rekening met de context waarin het misbruik heeft plaatsgevonden. Het slachtoffer heeft zich vrijwillig begeven in een setting waarin er door haar en door verdachte en medeverdachte GHB en/of cocaïne werd gebruikt. Deze context acht de rechtbank strafverminderend in vergelijking met de situatie waarin een volstrekt willekeurig slachtoffer zonder zijn of haar medeweten een middel krijgt toegediend waardoor hij of zij in lichamelijke onmacht wordt gebracht.
Daarnaast heeft de rechtbank in strafverminderende zin rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn in deze zaak en met artikel 63 Sr.
De rechtbank heeft tevens in aanmerking genomen dat verdachte niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor zedendelicten.
Anders dan de raadsvrouw heeft bepleit, ziet de rechtbank geen aanleiding tot het opmaken van een Pro Justitia rapportage gelet op de bagatelliserende houding die verdachte tot aan de zitting over zijn drugsgebruik heeft gehad. Indien hij gemotiveerd is voor een klinische behandeling zal hij in vrijwillig kader op zoek moeten gaan naar een passende plek of gebruik moeten maken van mogelijkheden binnen het VI traject.
Alles overziend acht de rechtbank een gevangenisstraf van 15 maanden waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, passend en geboden.
Tot slot zal de rechtbank niet overgaan tot het opleggen van de vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38v Sr aangezien nergens uit blijkt dat verdachte de beschikking heeft over de opgenomen filmpjes. De opnames zijn gemaakt met de telefoon van een derde en zijn in eerste instantie door die derde verspreid. In hoeverre verdachte de beschikking heeft gehad over de beelden nadat die telefoon retour ging naar de derde is onduidelijk gebleven.