ECLI:NL:RBNNE:2022:152

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
25 januari 2022
Publicatiedatum
26 januari 2022
Zaaknummer
18/060516-20
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor seksueel misbruik van bewusteloze persoon met gevangenisstraf en schadevergoeding

Op 25 januari 2022 heeft de Rechtbank Noord-Nederland in Groningen uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van seksueel misbruik van een persoon die onder invloed van GHB was. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. De zaak kwam ter terechtzitting na een onderzoek op 11 januari 2022, waarbij de verdachte bijgestaan werd door zijn advocaat, mr. H.L.P. Fauser, en het openbaar ministerie vertegenwoordigd was door mr. L. de Graaf. De tenlastelegging omvatte onder andere het seksueel binnendringen van het lichaam van het slachtoffer, die zich in een staat van bewusteloosheid bevond. De rechtbank oordeelde dat het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen was, en dat de verdachte en zijn medeverdachte op grove wijze de lichamelijke en seksuele integriteit van het slachtoffer hadden geschonden. De rechtbank hield rekening met de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het gepleegd was, en legde een gevangenisstraf op die lager was dan de eis van de officier van justitie, die 24 maanden had gevorderd. Daarnaast heeft de rechtbank een schadevergoeding toegewezen aan het slachtoffer, bestaande uit materiële en immateriële schade, en de verdachte hoofdelijk aansprakelijk gesteld voor de schadevergoeding. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen, waarbij het totale bedrag van de schadevergoeding € 5.029,18 bedraagt, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht Locatie Groningen
parketnummer 18/060516-20
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 25 januari 2022 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1983 te [geboorteplaats] , wonende te [straatnaam] , [woonplaats] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 11 januari 2022.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. H.L.P. Fauser, advocaat te Groningen.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. L. de Graaf.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 1 augustus 2018, in elk geval in of omstreeks de periode van 1 tot en met 7 augustus 2018 te [pleegplaats], gemeente Winsum, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met [slachtoffer] , van wie hij, verdachte, en/of zijn mededader wist(en) dat deze in staat van bewusteloosheid, verminderd bewustzijn of lichamelijke onmacht verkeerde, dan wel aan een zodanige gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn/haar geestvermogens leed dat deze niet of onvolkomen in staat was haar wil daaromtrent te bepalen of kenbaar te maken of daartegen weerstand te bieden, een of meer handelingen heeft/hebben gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , hebbende hij, verdachte, tezamen met zijn medeverdachte, althans alleen, één of meermalen zijn penis en/of vinger(s) en/of een dildo in de vagina, de anus, en/of de mond van die [slachtoffer] geduwd en/of gebracht;
althans, indien ter zake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks de periode van 1 tot en met 7 augustus 2018 te [pleegplaats], gemeente Winsum, in elk geval in Nederland de beschikking had over een afbeelding, te weten een of meer foto’s van [slachtoffer] in lingerie en/of naakt, welke, naar hij, verdachte wist of redelijkerwijs moest vermoeden, door of ten gevolge van een onder artikel 139f onder 1° van het Wetboek van Strafrecht gestelde handeling was verkregen;
althans, indien ter zake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij in of omstreeks de periode van 1 tot en met 7 augustus 2018 te [pleegplaats], in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om een ander, te weten [slachtoffer] , door geweld of enige andere feitelijkheid en/of door bedreiging met geweld of enige andere feitelijkheid gericht tegen die ander en/of derden, te weten die [slachtoffer] wederrechtelijk te dwingen iets te doen, niet te doen en/of te dulden, te weten het niet doen van aangifte wegens verkrachting/seksueel misbruik tegen hem, verdachte, heeft gedreigd anders een of meer foto’s/filmps/afbeeldingen van die [slachtoffer] in lingerie en/of naakt en/of terwijl zij zeks heeft, naar familie en/of kennissen te sturen, in elk geval openbaar te maken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het primair ten laste gelegde. De officier van justitie heeft daarbij opgemerkt dat het duwen of brengen van de penis of vingers in de vagina, de anus of de mond van aangeefster niet wettig en overtuigend bewezen kan worden.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft opgemerkt dat het primair ten laste gelegde bewezen kan worden met uitzondering van het duwen of brengen van de penis of vingers in de vagina, de anus of de mond van aangeefster. Verder heeft de raadsvrouw geen bewijsverweer gevoerd.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte dit feit duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 11 januari 2022;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 3 september 2018,opgenomen op pagina 14 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL01002018207684 d.d. 7 januari 2019, inhoudend de verklaring van [slachtoffer] ;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 9 november 2018,opgenomen op pagina 43 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend het relaas van verbalisant;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 9 augustus 2018,opgenomen op pagina 99 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend het relaas van verbalisant;
de eigen waarneming van de rechtbank met betrekking tot filmopname [bestandsnaam] .JPG,bijgevoegd bij voornoemd dossier.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
primair hij omstreeks 1 augustus 2018, te [pleegplaats], gemeente Winsum, tezamen en in vereniging met een ander met [slachtoffer] , van wie hij, verdachte, en zijn mededader wisten dat deze in staat van verminderd bewustzijn verkeerde, dat deze niet of onvolkomen in staat was haar wil daaromtrent te bepalen of kenbaar te maken of daartegen weerstand te bieden, handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , hebbende hij, verdachte, tezamen met zijn medeverdachte, meermalen een dildo in de vagina, de anus, en de mond van die [slachtoffer] geduwd en gebracht.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde Het bewezenverklaarde levert op:

primair met iemand van wie hij weet dat hij in staat van verminderd bewustzijn verkeert, handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het primair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden. Daarnaast heeft de officier van justitie de oplegging van een maatregel ex artikel 38v Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) gevorderd, in de vorm van een verbod tot het verspreiden van de filmopnames die verdachte en medeverdachte [medeverdachte] van het slachtoffer hebben gemaakt en het wissen van dergelijke opnames waarover verdachte beschikt.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft primair verzocht om alsnog een Pro Justitia rapportage op te laten maken om onderzoek te doen naar de mogelijkheden van een klinische opname. Subsidiair heeft de raadsvrouw gepleit voor een lagere gevangenisstraf dan door de officier van justitie is geëist. Zij heeft daartoe aangevoerd dat rekening gehouden moet worden met de context waarin het feit is gepleegd, het lagere strafmaximum van artikel 243 Sr ten opzicht van artikel 242 Sr, de straffen die in soortgelijke zaken zijn opgelegd en de overschrijding van de redelijke termijn.
De raadsvrouw heeft zich verzet tegen het opleggen van een maatregel ex artikel 38v Sr. Nu niet is gebleken dat verdachte deze filmopnames in zijn bezit heeft, is het opleggen van deze maatregel niet passend.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de over verdachte opgemaakte rapportages, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft samen met medeverdachte [medeverdachte] seksuele handelingen verricht bij het slachtoffer, van wie hij wist dat ze in staat van verminderd bewustzijn verkeerde. Nadat het slachtoffer “out” was gegaan van de GHB hebben verdachte en medeverdachte haar oraal, vaginaal en anaal gepenetreerd met een dildo. Zij hebben schaamteloos misbruik gemaakt van de omstandigheid dat het slachtoffer niet bij machte was om zich te verweren of te protesteren. Daarnaast hebben zij de seksuele handelingen gefilmd, waarbij door verdachte vernederende, denigrerende teksten werden uitgesproken. Door hun handelswijze hebben verdachte en medeverdachte de lichamelijke en seksuele integriteit van het slachtoffer op grove wijze geschonden. Door het filmen van de vernederende seksuele handelingen hebben zij een verregaande inbreuk gemaakt op de privacy van het slachtoffer en zijn zij op zeer respectloze wijze met haar omgegaan. Slachtoffers van dergelijke feiten ondervinden daar vaak nog lang nadelige gevolgen van. Dat geldt ook voor het slachtoffer in deze zaak, zoals blijkt uit de ter zitting voorgedragen slachtofferverklaring. Verdachte en medeverdachte hebben daar op geen enkele manier rekening mee gehouden en hebben zich enkel laten leiden door hun eigen seksuele verlangens.
Op grond van de ernst van het feit is de rechtbank van oordeel dat alleen een gevangenisstraf een passende sanctie is. Daarbij is het taakstrafverbod van artikel 22b Sr van toepassing. In de oriëntatiepunten van het LOVS wordt voor een verkrachting een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden gehanteerd. De wetgever heeft echter voor het seksueel binnendringen in de zin van artikel 243 Sr een wettelijk strafmaximum opgenomen dat een derde lager is dan het wettelijk strafmaximum voor verkrachting. De rechtbank zal om die reden ook een lager uitgangspunt hanteren.
Als strafverzwarende omstandigheden heeft de rechtbank meegewogen dat er sprake is geweest van een vernederende setting en dat de seksuele handelingen zijn gefilmd.
In strafverminderende zin houdt de rechtbank rekening met de context waarin het misbruik heeft plaatsgevonden. Het slachtoffer heeft zich vrijwillig begeven in een setting waarin er door haar en door verdachte en medeverdachte GHB en/of cocaïne werd gebruikt. Deze context acht de rechtbank strafverminderend in vergelijking met de situatie waarin een volstrekt willekeurig slachtoffer zonder zijn of haar medeweten een middel krijgt toegediend waardoor hij of zij in lichamelijke onmacht wordt gebracht.
Daarnaast heeft de rechtbank in strafverminderende zin rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn in deze zaak en met artikel 63 Sr.
De rechtbank heeft tevens in aanmerking genomen dat verdachte niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor zedendelicten.
Anders dan de raadsvrouw heeft bepleit, ziet de rechtbank geen aanleiding tot het opmaken van een Pro Justitia rapportage gelet op de bagatelliserende houding die verdachte tot aan de zitting over zijn drugsgebruik heeft gehad. Indien hij gemotiveerd is voor een klinische behandeling zal hij in vrijwillig kader op zoek moeten gaan naar een passende plek of gebruik moeten maken van mogelijkheden binnen het VI traject.
Alles overziend acht de rechtbank een gevangenisstraf van 15 maanden waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, passend en geboden.
Tot slot zal de rechtbank niet overgaan tot het opleggen van de vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38v Sr aangezien nergens uit blijkt dat verdachte de beschikking heeft over de opgenomen filmpjes. De opnames zijn gemaakt met de telefoon van een derde en zijn in eerste instantie door die derde verspreid. In hoeverre verdachte de beschikking heeft gehad over de beelden nadat die telefoon retour ging naar de derde is onduidelijk gebleven.

Benadeelde partij

Mevrouw [slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 29,18 ter vergoeding van materiële schade en € 12.500,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij geheel kan worden toegewezen en dat verdachte samen met de medeverdachte hoofdelijk
aansprakelijk is voor de betaling daarvan. Voorts heeft zij oplegging van de schadevergoedingsmaatregel gevorderd.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft aangegeven dat de materiële schade voor vergoeding in aanmerking komt. Met betrekking tot de immateriële schade heeft de raadsvrouw bepleit dat het gevorderde bedrag gelet op vergelijkbare zaken gematigd dient te worden tot maximaal € 5.000,00.
Oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij de gestelde materiële schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde. De vordering, waarvan de hoogte niet door verdachte is betwist, zal daarom worden toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 1 augustus 2018.
Met betrekking tot de immateriële schade ziet de rechtbank aanleiding het gevorderde bedrag te matigen, gezien de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend. De immateriële schade zal naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 5.000,00, zodat de vordering tot dit bedrag zal worden toegewezen te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 1 augustus 2018.
De rechtbank zal de vordering voor het overige afwijzen.
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met een ander heeft gepleegd en dat zij naar civielrechtelijke maatstaven hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade. De rechtbank zal daarom bepalen dat verdachte de schadevergoeding niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen indien zijn medeverdachte deze al heeft betaald, en andersom.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 47, 63 en 243 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het primair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezenverklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden.

Bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte, groot 5 maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op twee jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer]gedeeltelijk toe en veroordeelt verdachte tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van
€ 5.029,18(zegge: vijfduizend negenentwintig euro en achttien cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 augustus 2018, in dier voege, dat indien dit bedrag door de mededader van verdachte geheel of gedeeltelijk is of wordt betaald, verdachte in zoverre is of zal zijn bevrijd.
Wijst de vordering voor het overige af.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] te betalen een bedrag van € 5.029,18 (zegge: vijfduizend negenentwintig euro en achttien cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 augustus 2018, bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling voor de duur van 60 dagen worden toegepast, met dien verstande dat de toepassing van de gijzeling de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat uit € 29,18 aan materiële schade en € 5.000,00 aan immateriële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte of zijn mededader heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte of zijn mededader aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.J. Schuth, voorzitter, mr. T.M.L. Veen en mr. J.G.F. van Boven, rechters, bijgestaan door mr. G. Langius, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 25 januari 2022.