ECLI:NL:RBNNE:2022:1515

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
16 mei 2022
Publicatiedatum
13 mei 2022
Zaaknummer
18/147360-21
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Doodslag en poging tot moord met tbs en gevangenisstraf

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Nederland op 16 mei 2022 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van doodslag en poging tot moord. De rechtbank achtte bewezen dat de verdachte op 6 juni 2021 in Hoogkerk het slachtoffer, een veertienjarige jongen, meermalen met een mes heeft gestoken, waardoor het slachtoffer om het leven kwam. De rechtbank concludeerde dat er geen bewijs was voor voorbedachte raad, waardoor de verdachte werd veroordeeld voor doodslag. Daarnaast werd de verdachte ook schuldig bevonden aan een poging tot moord op een penitentiair inrichtingswerker op 12 juni 2021, waarbij hij met een antenne stak. De rechtbank legde de maatregel van tbs met dwangverpleging op, zonder maximumduur, en een gevangenisstraf van acht jaren. De rechtbank overwoog dat de verdachte ernstige psychische stoornissen had, wat zijn toerekeningsvatbaarheid beïnvloedde. De rechtbank hield rekening met de impact van de misdrijven op de slachtoffers en hun nabestaanden, en de vorderingen van benadeelde partijen werden gedeeltelijk toegewezen. De rechtbank benadrukte de noodzaak van behandeling van de verdachte in het kader van tbs, gezien het hoge recidivegevaar.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht Locatie
Groningen
parketnummer 18/147360-21
ter terechtzitting gevoegde parketnummers 18/092179-21 en 18/201808-21
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 16 mei 2022 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1997 te [geboorteplaats] , thans gedetineerd in de [instelling] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 11 april 2022 dat is gesloten op de terechtzitting van 2 mei 2022.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. J.S. Öszaran, advocaat te Groningen. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. L.G. de Graaf.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
parketnummer 18/147360-21hij op of omstreeks 6 juni 2021 te Hoogkerk, (althans) in de gemeente Groningen, [slachtoffer 1] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd, door (meermalen) met een mes in de borst en/of de rug en/of de flank, althans (elders) in het bovenlichaam van die [slachtoffer
1] te steken;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 6 juni 2021 te Hoogkerk, (althans) in de gemeente Groningen, [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven heeft beroofd, door (meermalen) met een mes in de borst en/of de rug en/of de flank, althans (elders) in het bovenlichaam van die [slachtoffer 1] te steken;
parketnummer 18/092179-21
1.
hij op of omstreeks 4 april 2021, in de gemeente Groningen, opzettelijk en wederrechtelijk een (electriciteits)kastje, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan het [benadeelde partij 1] toebehoorde, heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
2.
hij op of omstreeks 4 april 2021, in de gemeente Groningen opzettelijk en wederrechtelijk één of meer aan of nabij de Kostersgang geparkeerd staande personenauto's, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan [benadeelde partij 2] (gele Volkswagen type Fox) en/of [benadeelde partij 3] (Opel type Meriva) en [benadeelde partij 4] (Opel type Corsa) toebehoorde, heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt; 3. hij op of omstreeks 4 april 2021, in de gemeente Groningen, opzettelijk en wederrechtelijk een afvalbak, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan het winkelbedrijf Albert Heijn toebehoorde, heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt.
parketnummer 18/201808-21
hij op of omstreeks 12 juni 2021 te Zwolle, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachte rade, althans opzettelijk, [slachtoffer 2] (forensisch therapeutisch medewerker in de P.I. Zwolle) van het leven te beroven met een (afgebroken) antenne in/tegen de borst van voornoemde [slachtoffer 2] heeft gestoken en/of geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid; subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden: hij op of omstreeks 12 juni 2021 te Zwolle, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachte rade, althans opzettelijk, aan [slachtoffer 2] (forensisch therapeutisch medewerker in de P.I. Zwolle) zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met een (afgebroken) antenne in/tegen de borst van voornoemde [slachtoffer 2] heeft gestoken en/of geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 12 juni 2021 te Zwolle, met voorbedachten rade een ambtenaar, te weten [slachtoffer 2] (forensisch therapeutisch medewerker in de P.I. Zwolle), gedurende en/of terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening heeft mishandeld door met een (afgebroken) antenne in/tegen de borst van voornoemde [slachtoffer 2] te steken en/of te slaan.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor feit 1, 2 en 3 onder parketnummer 18/092179-21 en het primair ten laste gelegde onder parketnummer 18/201808-21.
Ook voor het primair ten laste gelegde onder parketnummer 18/147360-21 heeft de officier van justitie veroordeling gevorderd en zij heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Bewezen kan worden dat verdachte het slachtoffer met voorbedachte raad om het leven heeft gebracht door hem te steken met een mes. Gelet op de verklaring van verdachte dat hij iemand wilde zien vallen en het stelen van het mes, heeft verdachte het besluit om het slachtoffer van het leven te beroven vermoedelijk genomen op het moment dat hij het mes heeft gestolen.
Mocht de rechtbank van oordeel zijn dat verdachte dit besluit niet heeft genomen op het moment van het stelen van het mes, dan geldt dat verdachte dit besluit in elk geval heeft genomen toen hij het slachtoffer buiten de Albert Heijn passeerde. In dat geval zitten tussen dit genomen besluit en de uitvoering van het delict ongeveer 40 seconden. Dat is weliswaar een korte tijdspanne, maar dat sluit een bewezenverklaring van voorbedachte raad niet uit.
Uit de camerabeelden blijkt namelijk dat verdachte binnen dit tijdsbestek diverse keuzemomenten heeft gehad. Verdachte is het slachtoffer gepasseerd, heeft enige tijd bij zijn fiets gewacht, heeft zich omgekeerd en heeft door het raam van de Albert Heijn naar binnen gekeken, waar het slachtoffer zich direct aan de andere kant bevond. Vervolgens heeft hij zijn hoofd kort in de richting van het slachtoffer bewogen en zich daarna verdekt opgesteld in een hoek om het mes uit de verpakking te halen en is hij de winkel binnen gegaan. Daar heeft hij kort gewacht op het juiste moment om het slachtoffer aan te vallen. Uit deze momenten blijkt niet alleen dat verdachte voldoende gelegenheid heeft gehad om zich te kunnen beraden, maar ook dat hij zich daadwerkelijk heeft beraden.
Tot slot kan worden vastgesteld dat er geen sprake is geweest van een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, die voorbedachte rade uitsluit. Op de camerabeelden is een kalme uitvoering van een besluit te zien en dat past niet bij het handelen vanuit een ogenblikkelijke gemoedsopwelling. Een psychische stoornis hoeft volgens vaste jurisprudentie niet aan voorbedachte raad in de weg te staan.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde onder parketnummer 18/147360-21, nu niet kan worden bewezen dat er sprake is van voorbedachte raad. De subsidiair ten laste gelegde doodslag kan worden bewezenverklaard.
Met betrekking tot de bewezenverklaring van feit 1, 2 en 3 onder parketnummer 18/092179-21 heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Van het primair en subsidiair ten laste gelegde onder parketnummer 18/201808-21 moet verdachte worden vrijgesproken. Uit het dossier blijkt niet dat de antenne scherp genoeg was om daarmee echt diep te kunnen steken. Evenmin blijkt uit het dossier dat het letsel potentieel dodelijk was of had kunnen zijn. Verdachte heeft aangever één keer gestoken.
Het meer subsidiair ten laste gelegde kan worden bewezen.
Oordeel van de rechtbank
parketnummer 18/147360-21, vrijspraak voorbedachte raad
De rechtbank acht het primair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen, zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt hiertoe het volgende.
Voor bewezenverklaring van moord moet kunnen worden vastgesteld dat verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld. Daarvoor moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval, waarbij de rechter het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die vóór of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten.
De rechtbank is van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat verdachte met voorbedachte raad het slachtoffer van het leven heeft beroofd en overweegt daartoe het volgende.
De rechtbank stelt om te beginnen vast dat verdachte ten aanzien van [slachtoffer 1] zelf geen uitlatingen heeft gedaan die erop duiden dat hij zich heeft beraden over het doodmaken van
[slachtoffer 1] . De rechtbank heeft daarom bezien of zulk beraad – dan wel de gelegenheid daartoe – uit de omstandigheden voorafgaand aan het gepleegde geweld kan worden afgeleid.
De rechtbank heeft zich in verband hiermee afgevraagd
vanaf welk momentverdachte zich mogelijk heeft beraden over het later door hem gepleegde dodelijke geweld.
Het moment waarop verdachte een mes steelt bij de Albert Heijn komt daarbij als eerste in beeld. Het feit dat verdachte kort voor het ten laste gelegde deze diefstal pleegt kan weliswaar een aanwijzing zijn voor een plan om iemand te doden, maar de rechtbank vindt deze aanwijzing niet voldoende.
Bij dat oordeel heeft de rechtbank betrokken dat verdachte blijkens het dossier geobsedeerd was door messen en de laatste jaren vaker een mes bij zich heeft gedragen, zonder daarbij anderen naar het leven te staan. Niet uit te sluiten is dat verdachte het mes heeft gestolen, bijvoorbeeld omdat zijn oude obsessie voor messen op dat moment weer opspeelde.
Het volgende relevante moment is naar het oordeel van de rechtbank het moment waarop verdachte het mes uit de verpakking haalt. Dit ziet de rechtbank wél als een aanwijzing dat verdachte het besluit heeft genomen om iemand van het leven te beroven. Verdachte heeft verklaard dat hij het mes uit de verpakking haalde met het oog op het gemakkelijker vervoeren ervan, maar deze verklaring vindt de rechtbank zo onlogisch dat zij die als ongeloofwaardig terzijde schuift. De rechtbank stelt dan ook vast dat verdachte het mes uit de verpakking heeft gehaald met het oog op het neersteken van het slachtoffer of iemand anders.
Op basis van de camerabeelden stelt de rechtbank vervolgens vast dat er ongeveer 19 seconden zitten tussen het uit de verpakking halen van het mes en de uitvoering van het delict. Deze zeer korte tijdspanne is, in het bijzonder voor een persoon als verdachte, die kampt met de nodige ernstige psychische aandoeningen, naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om te kunnen vaststellen dat verdachte gelegenheid heeft gehad om na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
De verklaring van verdachte dat hij op enig moment heeft gedacht: ‘Ik wil iemand zien vallen’ maakt dit niet anders. Op grond van de stukken in het dossier en de verklaring van verdachte ter terechtzitting kan niet worden vastgesteld op welk moment verdachte dit gedacht heeft. Dat brengt mee dat de rechtbank geen relatie kan vaststellen tussen deze verklaring van verdachte en het delict op 6 juni 2021.
De rechtbank zal verdachte vrijspreken van het primair ten last gelegde.
parketnummer 18/147360-21, veroordeling voor doodslag
De rechtbank acht het subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte dit feit duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 11 april 2022;
een deskundigenrapport afkomstig van het Nederlands Forensisch Instituut van het Ministerie van Veiligheid en Justitie, te weten een pathologieonderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet natuurlijke dood, zaaknummer 2021.06.04.107, d.d. 15 juni 2021, opgemaakt door D.J. Rijken, forensisch patholoog, opgenomen op pagina 414 e.v. van het dossier met nummer 2021148289 d.d. 13 oktober 2021.
parketnummer 18/092179-21
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring van het onder 1 en 2 ten laste gelegde redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
Feit 1
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van Politie Noord-Nederland
d.d. 4 april 2021, opgenomen op pagina 27 e.v. van het dossier met nummer PL0100-2021086851 d.d. 13 april 2021, inhoudende als verklaring van [getuige 1] namens [benadeelde partij 1] :
Op zondag 4 april 2021, omstreeks 17.25 uur, hoorde ik een voor mij bekende stem van [verdachte] . Ik keek uit het raam en zag [verdachte] . Ik zag dat hij op een houten kast ging staan en ik zag dat hij aan een stroomkabel trok. Ik zag dat hij tegen het witte kastje aan ging trappen. Ik kleedde mij aan en toen ik weer uit het raam keek zag ik dat het witte kastje op de grond lag.
2.
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor van Politie Noord Nederland d.d. 4 april 2021, opgenomen op pagina 32 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [getuige 2] :
Ik ben werkzaam bij [bedrijf] aan [straatnaam] te Groningen. Ik was daar op zondag 4 april 2021 aan het werk. Ik weet niet meer precies hoe het toen ging, het ging allemaal ineens erg snel. Maar ineens had hij dat witte kastje van de muur gesloopt. Ik heb dus niet precies gezien hoe hij dat deed. Er was verder niemand anders bij dat kastje in de buurt.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aanhouding van Politie Noord Nederland d.d. 4 april 2021, opgenomen op pagina 34 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als relatering van verbalisant(en):
Op bovengenoemde datum omstreeks 17:30 uur kregen wij de melding dat een man vernielingen gepleegd zou hebben bij het [benadeelde partij 1] gevestigd aan [straatnaam] te Groningen. Wij hoorden het volgende signalement: man, 20/30 jaar, 1.80 cm, blanke huidskleur, voornaam [verdachte] , spijkerbroek en zwarte jas. Wij hadden eerder vandaag een zelfde soort melding gekregen, vernieling auto's, waarbij de naam [verdachte] genoemd werd. Daarbij kwam hetzelfde signalement naar voren. [verdachte] hebben wij toen niet aangetroffen. Wij liepen naar de ingang van het [benadeelde partij 1] en zagen een man op de bankjes voor het hotel liggen. Wij zagen dat hij voldeed aan het doorgekregen signalement. Hierop hebben wij de man aangeroepen met de voornaam [verdachte] . Wij zagen dat de man hierop reageerde.
Feit 2
1. De door verdachte ter zitting van 11 april 2022 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Die spiegel van die Opel Corsa heb ik eraf getrapt.
2.
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van Politie Noord-Nederland d.d. 4 april 2021, opgenomen op pagina 25 e.v. van het dossier met nummer PL0100-2021086851 d.d. 13 april 2021, inhoudende als verklaring van [benadeelde partij 2] :
Pleegdatum: 4 april 2021. Ik heb mijn voertuig zijnde een Gele Volkswagen type Fox voorzien van het kenteken [kenteken] in goede staat en afgesloten geparkeerd aan de Kostersgang te Groningen. Mijn spiegel aan de rechterzijde van de auto is vernield.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van Politie Noord-Nederland
d.d. 4 april 2021, opgenomen op pagina 13 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [benadeelde partij 3] :
Ik heb mijn voertuig zijnde een blauwe Opel type Meriva voorzien van het kenteken
[kenteken] in goede staat geparkeerd aan de Kostersgang te Groningen. Voor op mijn auto zit een lichte deuk. Aan de achterzijde van mijn voertuig is mijn ruitenwisser vernield.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van Politie Noord-Nederland
d.d. 4 april 2021, opgenomen op pagina 15 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [benadeelde partij 4] :
Ik ben eigenaar van een blauwe Opel Corsa, voorzien van het kenteken [kenteken] . Gisteravond, zaterdag 4 april 2021, omstreeks 19.00 uur, heb ik mijn auto geparkeerd aan de Kostersgang te Groningen, naast het politiebureau. Vandaag, zondag 4 april 2021, omstreeks 14.00 uur a 14.30 uur was ik nog even bij mijn auto. Ik moest iets uit de kofferbak halen.
Op dat moment was er nog niets aan de hand met mijn auto. Kort voor 15.30 uur werd ik gebeld door de politie. De politie vertelde mij dat mijn rechter buitenspiegel van mijn auto was getrapt. Ik constateerde dat mijn rechter buitenspiegel niet meer aan de auto zat en bovenop mijn auto dak lag.
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor van Politie NoordNederland d.d. 4 april 2021, opgenomen op pagina 17 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [getuige 3] :
Ik ben werkzaam voor het [organisatie] , gelegen aan de [straatnaam] te Groningen. Op zondag 4 april 2021 omstreeks 15.00 zag ik dat een cliënt, genaamd [verdachte] , naar binnen wilde komen. Ik heb [verdachte] kenbaar gemaakt dat hij niet binnen mocht komen en zag dat hij erg boos was. Ik zag vervolgens dat [verdachte] naar een blauwe Opel liep en deze begon te vernielen. Ik zag dat hij de ruitenwisser aan de achterzijde van de blauwe Opel er met kracht af trok, kennelijk met opzet.
6.
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor van Politie NoordNederland d.d. 4 april 2021, opgenomen op pagina 19 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [getuige 4] :
Ik heb zojuist, zondag 4 april 2021 omstreeks 14.50 uur, een melding van vernieling gemaakt bij de politie. Ik liep vanmiddag samen met mijn vrouw ter hoogte van de ingang van het politiebureau aan de Rademarkt te Groningen. Wij keken beiden genoemde straat in en zagen een autospiegel over de straat rollen. Vlakbij deze spiegel zagen wij een jongeman staan. Hij was de enige persoon in de straat die in de nabijheid van deze spiegel stond. Wij zagen verder geen andere mensen. Ik zag en hoorde dat deze jongen liep te roepen en te schreeuwen. Ik zag dat er onderdelen van een auto voor een blauwe Opel Corsa lagen. Ik zag dat de jongen deze onderdelen oppakte, waaronder dus de spiegel die ik eerder over de straat zag rollen. Ik hoorde dat de jongen zei: "Ik zal die onderdelen even oppakken. Die horen bij de auto." Ik zag dat de jongen de spiegel oppakte met 1 hand en deze met kracht en kennelijk met opzet op het dak van de Opel Corsa neerlegde. Mijn vrouw heeft op dat moment gezien dat de jongen met kracht tegen de rechter autospiegel van een gele auto, die achter de blauwe Opel Corsa stond, duwde.
Feit 3
De rechtbank acht het onder 3 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte dit feit duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 11 april 2022;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van Politie Noord-Nederland
d.d. 4 april 2021, opgenomen op pagina 6 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [getuige 5] namens Albert Heijn.
parketnummer 18/201808-21
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte ter zitting van 11 april 2022 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
De antenne zat al minimaal een dag in mijn zak, maar misschien al wel meerdere dagen. Al daarvoor had ik de antenne afgebroken. Ik wilde schade aanrichten. Ik wilde iemand zien vallen. Ik wilde iemand in zijn hart steken.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van Politie Noord-Nederland
d.d. 12 juni 2021, opgenomen op pagina 6 e.v. van het dossier met nummer PL0600-2021267458 d.d. 29 juli 2021, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 2] :
Op zaterdag 12 juni 2021 bevond ik mij in de penitentiaire inrichting te Zwolle. Ik ben hier werkzaam als forensisch therapeutisch medewerker. We waren bij de cel waarin [verdachte] verbleef. Uit het niets voelde ik ineens een harde doffe klap op mijn borst, op de plek van mijn hartstreek. Vervolgens deed ik mijn shirt omhoog en zag ik dat er een klein wondje op mijn borst zat, met daaronder een striem van naar schatting 4 centimeter, rond de hartsteek. Ik zag dat er een gaatje zat in mijn T-shirt.
Ik zag dat het wondje bloedde.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van Politie Noord Nederland d.d. 25 juli 2021, opgenomen op pagina 50 van voornoemd dossier, inhoudende als relatering van verbalisant:
Het verhoor van verdachte werd door verbalisanten afgenomen in bijzijn van advocaat Özsaran. Het verhoor werd later uitgewerkt door een beëdigde schrijftolk.
Was een poging om hem eigenlijk van kant te maken gewoon hè. En op een gegeven moment vind je iets en denk je: hee weet je wat? Dan denk je van: ik moet hem hebben, ja.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
Uit de verklaring van verdachte bij de politie en ter zitting blijkt dat hij op 12 juni 2021 al minimaal een dag een afgebroken antenne op zak had. Ter zitting heeft verdachte verklaard dat hij met deze antenne iemand in zijn hart wilde steken en bij de politie heeft verdachte verklaard dat hij iemand van kant wilde maken. De rechtbank is van oordeel dat op basis van deze verklaringen van verdachte niet anders kan worden geoordeeld dan dat verdachte vol opzet heeft gehad op de dood van aangever. Aangezien hij de antenne al langer op zak had en blijkens zijn eigen verklaring de bedoeling had daarmee iemand van het leven te beroven, is de rechtbank bovendien van oordeel dat sprake is geweest van het voor voorbedachte raad vereiste kalm beraad en rustig overleg.
Vervolgens moet rechtbank de vraag beantwoorden of het handelen van verdachte potentieel dodelijk had kunnen zijn. Verdachte heeft met de afgebroken antenne door het T-shirt van aangever gestoken. Het T-shirt van aangever is hierdoor kapot gegaan en aangever heeft een klein bloedend wondje op zijn borst opgelopen, met daaronder een striem van ongeveer 4 centimeter. Uit een foto in het dossier van de betreffende antenne blijkt dat het gaat om een lange dunne antenne met aan het uiteinde een gekarteld randje.
Door de afwerende bewegingen van aangever is de kracht van de steekbeweging richting de borst van aangever mogelijk afgezwakt. Het was voorts alleszins denkbaar dat verdachte in de ontstane schermutseling met de antenne een kwetsbaar ander deel van het lichaam van aangever had kunnen raken, zoals de (onbedekte) hals. De hals is een vitaal lichaamsdeel waar onder andere de luchtpijp en slagaderen lopen. In dat geval had dat zeer wel tot potentieel dodelijk letsel kunnen leiden.
De rechtbank is gelet hierop van oordeel dat de primair ten laste gelegde poging tot moord wettig en overtuigend kan worden bewezen.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat:
parketnummer 18/147360-21, subsidiairhij op 6 juni 2021 te Hoogkerk, in de gemeente Groningen, [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven heeft beroofd, door meermalen met een mes in de borst en de rug en de flank van die [slachtoffer 1] te steken;
parketnummer 18/092179-21
1. hij op 4 april 2021, in de gemeente Groningen, opzettelijk en wederrechtelijk een elektriciteitskastje dat aan het [benadeelde partij 1] toebehoorde, heeft vernield; 2.
hij op 4 april 2021, in de gemeente Groningen opzettelijk en wederrechtelijk aan of nabij de Kostersgang geparkeerd staande personenauto's, toebehorende aan [benadeelde partij 2]
(gele Volkswagen type Fox) en [benadeelde partij 3] (Opel type Meriva) en [benadeelde partij 4] (Opel type Corsa) heeft vernield; 3. hij op 4 april 2021, in de gemeente Groningen, opzettelijk en wederrechtelijk een afvalbak, die aan het winkelbedrijf Albert Heijn toebehoorde, heeft vernield;
parketnummer 18/201808-21 primairhij op 12 juni 2021 te Zwolle, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 2] (forensisch therapeutisch medewerker in de P.I. Zwolle) van het leven te beroven met een afgebroken antenne in de borst van voornoemde [slachtoffer 2] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde Het bewezen verklaarde levert op:

parketnummer 18/147360-21

subsidiair: doodslag

parketnummer 18/092179-21

1. Opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen.

2. Opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen, meermalen gepleegd

3. Opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen.

parketnummer 18/201808-21

primair: poging tot moord

Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde onder parketnummer 18/147360-21, feit 1, 2 en 3 onder parketnummer 18/092179-21 en het primair ten laste gelegde onder parketnummer 18/201808-21 de maatregel van tbs met dwangverpleging wordt opgelegd. Daarnaast heeft zij een gevangenisstraf van 10 jaar gevorderd. Bij het bepalen van de hoogte van de gevangenisstraf heeft zij enerzijds rekening gehouden met de ernst van de feiten en anderzijds met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat oplegging van de maatregel van tbs met dwangverpleging in de rede ligt en dat daar dan ook de nadruk op dient te liggen, gezien de sterk verminderde toerekeningsvatbaarheid en de door de deskundigen vastgestelde hoge kans op recidive van ernstige geweldsdelicten, ook in detentie.
Zij heeft de rechtbank daarom verzocht een gevangenisstraf te beperken tot maximaal drie jaren. Andere factoren die voor een kortere gevangenisstraf pleiten dan door de officier geëist, zijn de gedwongen depotmedicatie en de nieuwe regeling voor voorwaardelijke invrijheidstelling.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de rapportage van het Pieter Baan Centrum, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
Voorts heeft de rechtbank rekening gehouden met de door verdachte erkende ad informandum gevoegde feiten, die hiermee zijn afgedaan.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Op 6 juni 2021 heeft verdachte de veertienjarige [slachtoffer 1] in de Albert Heijn Hoogkerk door meerdere messteken om het leven gebracht. [slachtoffer 1] was op dat moment met zijn beste vriend in de supermarkt om snoep te kopen. Daar heeft verdachte [slachtoffer 1] onverhoeds, zonder reden en met veel geweld om het leven gebracht. Hij is op een gruwelijke manier aan zijn einde gekomen en het kan niet anders dan dat hij de laatste momenten van zijn leven veel angst en pijn heeft gevoeld. Dit alles gebeurde op klaarlichte dag, waardoor ook veel winkelend publiek en personeel van de Albert Heijn getuige is geweest van deze schokkende daad.
Het leed dat verdachte de familie, de beste vriend en andere naasten van [slachtoffer 1] heeft aangedaan is enorm. De beste vriend van [slachtoffer 1] was erbij toen verdachte [slachtoffer 1] aanviel. Hij heeft [slachtoffer 1] nog om hulp horen roepen. Na de aanval zag hij hem trillend op de supermarktvloer liggen en hij zag overal bloed.
De ouders en opa van [slachtoffer 1] zijn direct naar de Albert Heijn gegaan toen zij hoorden dat [slachtoffer 1] gewond was geraakt. Daar zagen zij [slachtoffer 1] op de supermarktvloer liggen in een grote plas bloed. Zij mochten niet naar hem toe, omdat hij op dat moment gereanimeerd werd. Dat zij op het laatst van [slachtoffer 1] leven niet aan zijn zijde hebben kunnen staan, moet intens verdrietig voor hen zijn. Niet veel later vertelde de politie hun dat [slachtoffer 1] was overleden.
De nabestaanden moeten leren leven met de willekeurige en zinloze dood van [slachtoffer 1] . Ter terechtzitting hebben zijn vader en zijn beste vriend gebruik gemaakt van hun spreekrecht. Uit die verklaringen is temeer gebleken hoeveel verdriet de nabestaanden hebben en welke leegte zij elke dag voelen, nu [slachtoffer 1] er niet meer is. Daarnaast kampen zij als gevolg daarvan met diverse psychische klachten.
Binnen een week na het overlijden van [slachtoffer 1] heeft verdachte zich vervolgens schuldig gemaakt aan een poging tot moord op een medewerker van de penitentiaire inrichting in Zwolle waar hij na zijn aanhouding is geplaatst. Hij heeft de penitentiair inrichtingswerker met een afgebroken antenne in de borststreek gestoken, op het moment dat deze medewerker verdachte van ontbijt wilde voorzien. Het litteken dat het slachtoffer aan de verwonding over heeft gehouden is weliswaar klein, maar uit de slachtofferverklaring ter terechtzitting blijkt dat de psychische impact van dit feit groot is geweest. Door de aanval van verdachte heeft het slachtoffer een posttraumatische stressstoornis opgelopen en heeft hij een periode niet kunnen werken.
Tot slot heeft de rechtbank rekening gehouden met de vernielingen die verdachte op 4 april 2021 in het centrum van Groningen heeft gepleegd. Vernielingen veroorzaken materiële schade en overlast bij de gedupeerden, hetgeen de rechtbank verdachte aanrekent.
De maatregel
Het rapport van het Pieter Baan Centrum d.d. 18 februari 2022, opgemaakt door
P.K.J. Ronhaar, psychiater en R. Haveman, psycholoog, houdt onder meer het volgende in.
Bij verdachte is sprake van een combinatie van ernstige psychische stoornissen die vanaf zijn vroege jeugd zijn functioneren al nadrukkelijk hebben beïnvloed. De kern van de pathologie van verdachte wordt gevormd door ADHD en een autismespectrumstoornis, allebei ontwikkelingsstoornissen met een deels aangeboren (neurobiologische) oorsprong. Omdat bij verdachte bovendien sprake is van opvallende problemen in de emotie- en agressieregulatie en het beloop ook gekenmerkt is geweest door periodieke (deels irreële/overmatige) angsten en obsessies moet bij verdachte gesproken worden van een specifieke vorm van autismespectrumstoornis, namelijk MCDD (Multiple complex Developmental Disorder). In deze stoornis ligt ook een psychotische kwetsbaarheid besloten die bij verdachte sinds 2019 zichtbaar werd in vooral paranoïde (vergiftigings)wanen. Het veelvuldige cannabisgebruik van verdachte heeft daarop een ongunstige invloed gehad. Dat gebruik was weliswaar niet steeds even omvangrijk, het patroon van gebruik wijst wel op een verslaving aan cannabis. Gelet op de combinatie van stoornissen en de ernst van de symptomatologie kan gesproken worden van forse ontwikkelingsproblematiek die een grote invloed heeft op het functioneren van verdachte.
ADHD en de autismespectrumstoornis, met de daarin besloten problematische emotie-, impuls- en agressieregulatie en de kwetsbaarheid voor psychoses, zijn chronisch van aard en steeds aanwezig, ook in de periode van de ten laste gelegde feiten.
Bij het bespreken van (de aanloop naar) de doodslag op [slachtoffer 1] komen geen aanwijzingen naar voren voor typische kenmerken van een psychose, zoals paranoïde waan denken of het horen van (opdracht gevende) stemmen, wel voor woede.
De deskundigen concluderen dat verdachte vooral boos en woedend was over de situatie waarin hij verkeerde, welke woede - in combinatie met zijn pathologie - gepaard ging met ernstige oordeels- en kritiekstoornissen, maar niet met psychotische symptomen zoals bijvoorbeeld paranoïde wanen of imperatieve hallucinaties. Gelet op het voorgaande adviseren de deskundigen de feiten in Hoogkerk en in de penitentiaire inrichting aan verdachte in een tenminste sterk verminderde mate toe te rekenen.
Indien verdachte onbehandeld terugkeert naar de situatie van voor zijn aanhouding, wordt de kans op herhaling van ernstige geweldsdelicten als hoog beoordeeld, dit risico zou al op korte termijn (weken tot maanden) spelen. Zijn functioneren kan snel veranderen wanneer medicatie en/of structuur gewijzigd worden, ook wanneer bijvoorbeeld het boeienregime wordt losgelaten. In samenhang met zijn pathologie kan zijn gestoorde emotie-, impuls- en agressieregulatie opnieuw opspelen, eventueel ook zonder dat er voortekenen zichtbaar zijn. Oplopende risico's zijn bij verdachte op voorhand niet goed in te schatten. In de toekomst zijn er ook nog andere risicofactoren indien verdachte (onbehandeld) zou terugkeren naar de vrije maatschappij: zelf kan hij niet in staat worden geacht hulp te mobiliseren als hij dat nodig heeft, zeker niet in situaties van oplopende spanningen/stress. Als dat al zou lukken is niet te verwachten dat de ontregeling van verdachte daar snel gunstig op zal reageren. Ten slotte zal verdachte geconfronteerd worden met veel stresssituaties waarvoor zijn copingvaardigheden niet toereikend zijn. Dit leidt tot de conclusie dat het recidivegevaar op ernstige geweldsdelicten als hoog moet worden beschouwd wanneer verdachte onbehandeld zou terugkeren naar de vrije maatschappij, maar dat dit vooralsnog ook als hoog moet worden beschouwd binnen detentieomstandigheden.
Gelet op de ernst van de pathologie en het hoge recidivegevaar op ernstige delicten, kan de behandeling naar mening van de deskundigen niet anders vormgegeven worden dan in het kader van een tbs met bevel tot verpleging van overheidswege
.
De rechtbank kan zich vinden in het advies van de deskundigen en neemt dit advies over. De rechtbank concludeert dan ook dat de bewezenverklaarde feiten in sterk verminderde mate aan verdachte kunnen worden toegerekend. Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het noodzakelijk is dat verdachte wordt behandeld binnen het kader van een terbeschikkingstelling als bedoeld in artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht.
De door verdachte begane feiten zijn misdrijven waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van meer dan vier jaren is gesteld. De veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen vanwege het ernstig gevaar van recidive, eist de oplegging van deze maatregel, waarvoor aan alle eisen die de artikelen 37a en 37b van het Wetboek van Strafrecht stellen is voldaan. Omdat de verdachte misdrijven heeft begaan gericht tegen de onaantastbaarheid van het lichaam van zijn slachtoffers is de termijn van de terbeschikkingstelling niet gemaximeerd tot vier jaren op grond van artikel 38e, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank heeft geoordeeld dat de feiten in sterk verminderde mate aan verdachte kunnen worden toegerekend. Nu er geen sprake is van volledige ontoerekeningsvatbaarheid is er naast het opleggen van de maatregel ook ruimte voor het opleggen van een straf.
De straf
De vraag is wat naast het opleggen van de maatregel een passende straf is. Bij het bepalen van de hoogte van deze gevangenisstraf heeft de rechtbank gelet op de persoon van de verdachte, de mate van toerekenbaarheid, de aard en de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan.
De rechtbank is van oordeel dat de sterk verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte een matigend effect moet hebben op de hoogte van de op te leggen gevangenisstraf. Aan iemand die nog minder, namelijk in het geheel niets valt toe te rekenen kan immers helemaal geen straf worden opgelegd.
Daarbij is het zo, dat de op te leggen tbs met dwangverpleging, die naar het zich laat aanzien een langdurige opsluiting van verdachte zal betekenen, het nut van een gevangenisstraf in zeker opzicht verkleint.
Toch is de rechtbank van oordeel dat, gelet op de aard en de ernst van de strafbare feiten, waarover hiervoor het nodige is gezegd, alleen een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend is. De rechtbank realiseert zich daarbij overigens dat voor de nabestaanden geen enkele straf het verdriet kan wegnemen.
De gevangenisstraf die de rechtbank zal opleggen doet enerzijds recht aan de ernst van de feiten en houdt anderzijds rekening met de sterk verminderde toerekeningsvatbaarheid en de tevens op te leggen tbs-maatregel. Deze gevangenisstraf is lager dan de officier van justitie heeft gevorderd, omdat de rechtbank doodslag in plaats van moord bewezen acht.
Daarnaast heeft de rechtbank er in strafmatigende zin rekening mee gehouden dat het ondergaan van detentie voor verdachte nog beperkender is dan voor andere gedetineerden, nu verdachte al geruime tijd in een boeienregime zit.
Alles afwegend zal de rechtbank aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van acht jaren opleggen.
Het opleggen van een lagere gevangenisstraf aan verdachte, zoals verzocht door de raadsvrouw, zou naar het oordeel van de rechtbank geen recht doen aan de ernst van de feiten.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

Inbeslaggenomen goederen

De rechtbank acht met de officier van justitie de in beslag genomen antenne vatbaar voor verbeurdverklaring, nu het feit onder parketnummer 18/201808-21 met behulp van dit voorwerp is begaan en deze toebehoort aan verdachte.
De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat de in beslag genomen fiets en mobiele telefoon moeten worden teruggegeven aan verdachte, nu het belang van strafvordering zich daartegen niet verzet.

Benadeelde partijen

De volgende personen hebben zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding:
parketnummer 18/147360-21
[benadeelde partij 5] , vader van het slachtoffer, tot een bedrag van € 415,92 ter vergoeding van materiële schade en € 35.000,- ter vergoeding van immateriële schade;
[benadeelde partij 6] , moeder van het slachtoffer, tot een bedrag van € 5.292,37 ter vergoeding van materiële schade en € 35.000,- ter vergoeding van immateriële schade;
[benadeelde partij 7] , broer van het slachtoffer, tot een bedrag van € 17.500,- ter vergoeding van immateriële schade;
[benadeelde partij 8] , vriend van het slachtoffer, tot een bedrag van € 17.500,- ter vergoeding van immateriële schade. Primair is gevorderd dit bedrag toe te wijzen als affectieschade en subsidiair is gevorderd dit bedrag toe te wijzen als shockschade.
[benadeelde partij 9] , opa van het slachtoffer, tot een bedrag van € 32.500,- ter vergoeding van immateriële schade;

parketnummer 18/092179-21

6. [ [benadeelde partij 2] tot een bedrag van € 75,- ter vergoeding van materiële schade;
6. [ [benadeelde partij 4] , tot een bedrag van € 80,- ter vergoeding van materiële schade;8. [benadeelde partij 10] tot een bedrag van € 2.027,- ter vergoeding van materiële schade;

parketnummer 18/201808-21

9. [ slachtoffer 2] tot een bedrag van € 1.855,56 ter vergoeding van materiële schade en € 3.000,- ter vergoeding van immateriële schade.
Alle benadeelde partijen hebben verzocht de gevorderde bedragen te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitieparketnummer 18/147360-21
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de post affectieschade kan worden toegewezen ten aanzien van alle benadeelde partijen. De ouders van het slachtoffer behoren per definitie tot de kring van gerechtigden. Datzelfde geldt ook voor de broer, de opa en de vriend. Dat zij een nauwe persoonlijke relatie hadden met het slachtoffer is voldoende onderbouwd. De shockschade die de ouders en de opa hebben gevorderd kan worden toegewezen.
De gevorderde materiële schade van de ouders is eveneens toewijsbaar, met uitzondering van het eigen risico van vader. Deze schade is nog niet geleden. In dat deel van de vordering moet vader niet ontvankelijk worden verklaard.
De vorderingen moeten vermeerderd worden met de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel moet worden opgelegd.
parketnummer 18/092179-21
De vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde partij 2] , [benadeelde partij 4] en [benadeelde partij 10] kunnen worden toegewezen, inclusief de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel.
parketnummer 18/201808-21
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] kan worden toegewezen, inclusief de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel.
De materiële en immateriële schade zijn voldoende onderbouwd met bewijsstukken en de hoogte van de gevorderde immateriële schade is redelijk.
Standpunt van de verdedigingparketnummer 18/147360-21
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de post affectieschade kan worden toegewezen ten aanzien van de ouders. Ten aanzien van de broer, de opa en de vriend heeft de raadsvrouw de rechtbank verzocht deze post af te wijzen.
Ten aanzien van de benadeelde partijen die shockschade hebben gevorderd, geldt dat deze post niet kan worden toegewezen. De vorderingen zijn op dat punt onvoldoende onderbouwd, nu het ziektebeeld is vastgesteld door de huisarts in plaats van een psycholoog of een psychiater.
De gevorderde materiële schade van de ouders is toewijsbaar, met uitzondering van het eigen risico van vader en de assieraden van moeder. Het eigen risico is schade die nog niet is geleden. In dat deel van de vordering moet vader niet-ontvankelijk worden verklaard.
De post ‘assieraden’ kan niet worden toegewezen, omdat deze kosten niet vallen onder de kosten van lijkbezorging.
parketnummer 18/092179-21
Met betrekking tot de vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 4] heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De benadeelde partij [benadeelde partij 10] moet niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering.
parketnummer 18/201808-21
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de post ‘verlies arbeidsvermogen’ onvoldoende onderbouwd is. Daarnaast heeft zij de rechtbank onder verwijzing naar een vergelijkbare uitspraak verzocht om de immateriële schade te matigen tot een bedrag van maximaal € 1000,-.
Tot slot heeft de raadsvrouw de rechtbank verzocht om in het geval van oplegging van de schadevergoedingsmaatregel te bepalen dat slechts 1 dag gijzeling wordt toegepast in het geval verdachte niet aan zijn betalingsverplichting kan voldoen. Wanneer aan verdachte een ongemaximeerde tbs-maatregel wordt opgelegd, is het niet reëel dat verdachte binnen een redelijke termijn aan zijn betalingsverplichting zal kunnen voldoen.
Oordeel van de rechtbankparketnummer 18/147360-21
Uit redenen van efficiëntie en voor de leesbaarheid van het vonnis zal de rechtbank de vorderingen behorende bij dit parketnummer niet per benadeelde partij maar per schadesoort bespreken.
Affectieschade
Affectieschade betreft immateriële schade die bestaat uit het verdriet dat en de pijn die is veroorzaakt doordat een persoon waarmee men een affectieve band heeft, ernstig gewond raakt of overlijdt. Aanspraak op vergoeding van immateriële schade bestaat evenwel slechts indien en voor zover de wet op vergoeding hiervan recht geeft.
Per 1 januari is de wet Affectieschade in werking getreden. De wetgever heeft daarin bepaald dat een beperkte kring van gerechtigden aanspraak kan maken op affectieschade. Het betreft partners en kinderen van het slachtoffer of personen die een duurzame zorgrelatie in gezinsverband met het slachtoffer onderhouden, zoals bij pleegkinderen het geval zal zijn of bij het kleinkind dat door een grootouder wordt grootgebracht.
Voorts is in artikel 6:108 lid 4 sub g van het Burgerlijk Wetboek een zogenoemde hardheidsclausule opgenomen, die onder uitzonderlijke omstandigheden een recht op vergoeding toekent aan een persoon die niet tot de vaste kring van gerechtigden behoort. In de Memorie van Toelichting wordt het voorbeeld gegeven van broers en zussen die langdurig samenwonen en voor elkaar zorgen. Broers en zussen zijn dus in principe door de wetgever van de regeling uitgesloten, tenzij er sprake is van zeer uitzonderlijke omstandigheden zoals in voornoemd voorbeeld beschreven.
De rechtbank stelt vast dat de ouders van [slachtoffer 1] tot de kring van gerechtigden behoren en aldus een wettelijk recht hebben op vergoeding van hun affectieschade. Door de verdediging is het bestaan noch de hoogte van deze posten betwist. De rechtbank zal deze vorderingen dan ook toewijzen, voor zover zij betrekking hebben op affectieschade.
De rechtbank komt tot een ander oordeel waar het de broer, opa en vriend betreft. De wetgever heeft broers en zussen en opa’s en oma’s bewust uitgesloten van de kring van gerechtigden. Dan past het de rechter niet om buiten de bedoeling van de wetgever om deze kring uit te breiden. De wetgever heeft wel voorzien in een restcategorie, maar ook hier vallen de broer, opa en vriend niet onder. Voor de rechtbank is het volkomen helder dat zij alle drie een nauwe en affectieve relatie hadden met [slachtoffer 1] en dat zij veel pijn en verdriet ondervonden hebben en ondervinden door zijn dood. Van uitzonderlijke omstandigheden, zoals de wetgever bij het maken van de restcategorie voor ogen heeft gestaan en op grond waarvan zij dan zouden verschillen van andere personen die hun broer, kleinzoon of vriend als gevolg van een misdrijf verliezen, is hier echter onvoldoende gebleken. Hun vorderingen wijst de rechtbank op dat punt dan ook af.
Shockschade en daaruit vloeiende materiële schade
Blijkens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad (Hoge Raad 22 februari 2002,
ECLI:NL:HR:2002:AD5356 en Hoge Raad 9 oktober 2009, ECLI:NL:HR:2009:B18583) kan vergoeding van shockschade plaatsvinden als bij de benadeelde partij een hevige emotionele schok wordt teweeggebracht door (i) het waarnemen van het ten laste gelegde, of (ii) door de directe confrontatie met de ernstige gevolgen ervan. Uit die emotionele schok dient vervolgens geestelijk letsel te zijn voortgevloeid. Dat zal zich met name kunnen voordoen als de benadeelde partij en het slachtoffer een nauwe affectieve relatie hadden en het slachtoffer bij het ten laste gelegde is gedood of verwond.
Naar het oordeel van de rechtbank staat vast dat de ouders, opa en vriend een nauwe en affectieve relatie met [slachtoffer 1] hadden. Daarnaast is voldaan aan de voorwaarde dat deze benadeelde partijen direct geconfronteerd zijn met de ernstige gevolgen van zijn overlijden. Tot slot moet de rechtbank de vraag beantwoorden of voldoende is komen vast te staan dat de directe confrontatie met de ernstige gevolgen van het misdrijf psychisch letsel teweeg heeft gebracht bij de benadeelde partijen.
Bij de beantwoording van deze vraag heeft de rechtbank ten aanzien van de ouders gelet op de brief van de huisarts d.d. 24 maart 2022, waaruit blijkt dat deze bij beiden de diagnose PTSS heeft gesteld. Uit de toelichting van de raadsvrouw van de benadeelde partijen ter zitting is bovendien gebleken dat de ouders een intake bij een psycholoog hebben gehad en dat zij een psychologische behandeling zullen ondergaan.
Anders dan de raadsvrouw van verdachte is de rechtbank van oordeel dat in dit specifieke geval, mede gelet op de omstandigheden waaronder de ouders bij de supermarkt zijn geconfronteerd met de ernstige situatie waarin [slachtoffer 1] op dat moment verkeerde, de brief van de huisarts en de door de raadsvrouw gegeven toelichting ter zitting, voldoende is onderbouwd dat bij hen sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld.
Ten aanzien van de vriend heeft de rechtbank gelet op de brief van de gezondheidszorgpsycholoog
d.d. 25 maart 2022. Uit deze brief blijkt dat er sprake was van signalen die passen bij PTSS. Het ging dan om verhoogde prikkelbaarheid, angsten, herbelevingen en slaapproblemen.
Ondanks dat de diagnose PTSS niet kon worden vastgesteld, is de rechtbank van oordeel dat de klachten op zichzelf wel passend zijn bij enig psychiatrisch ziektebeeld. Voor deze klachten heeft de benadeelde partij cognitieve gedragstherapie ondergaan bij een psycholoog. Naar het oordeel van de rechtbank is het aanwezig zijn van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld bij de benadeelde partij, in het licht van hetgeen hij in de supermarkt heeft gezien en meegemaakt, voldoende onderbouwd.
Ten aanzien van de opa heeft de rechtbank gelet op de brief van de huisarts van
17 maart 2022. Uit deze brief blijkt dat de benadeelde partij sinds het overlijden van [slachtoffer 1] psychologische behandeling volgt die ziet op traumaverwerking en paniekklachten.
Anders dan de raadsvrouw van verdachte is de rechtbank van oordeel dat in dit specifieke geval, mede gelet op de omstandigheden waaronder de opa [slachtoffer 1] bij de supermarkt heeft gezien, de inhoud van de brief van de huisarts voldoende onderbouwing is voor het aanwezig zijn van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld bij hem.
Nu de ouders aanspraak maken op shockschade, betekent dit dat ook de daarmee verband houdende materiële kosten voor vergoeding in aanmerking komen.
De hoogte van deze kosten is door de ouders onderbouwd en deze kosten zijn voor toewijzing vatbaar. Daarbij overweegt de rechtbank nog dat het eigen risico van vader voor het jaar 2022 toekomstige schade betreft. De raadsvrouw van vader heeft ter terechtzitting toegelicht dat hij een psychologische behandeling zal ondergaan. Op grond daarvan stelt de rechtbank vast dat de kosten van het eigen risico ook daadwerkelijk gemaakt zullen worden.
Moeder heeft naast vergoeding van de kosten voor de uitvaart ook een vergoeding voor assieraden als aandenken gevraagd. Deze kosten heeft zij onderbouwd met nota’s. Artikel 6:108 van het Burgerlijk Wetboek geeft een regeling voor kosten die nabestaanden kunnen vorderen als gevolg van het overlijden van iemand ten gevolge van een gebeurtenis waarvoor een ander aansprakelijk is.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn de opgevoerde kosten voor de assieraden kosten die zozeer samenhangen met de lijkbezorging dat ze voor vergoeding in aanmerking komen. Hoewel deze schadepost is betwist, is de rechtbank van oordeel dat deze voldoende onderbouwd en aannemelijk is.
De rechtbank zal deze vorderingen voor zover zij betrekking hebben op shockschade en de daaruit voortvloeiende materiële schade dan ook toewijzen.
Gebruikmakend van haar schattingsbevoegdheid ex. artikel 6:97 van het Burgerlijk Wetboek stelt de rechtbank de hoogte van de shockschade van de vriend vast op € 15.000,-. Daarbij heeft de rechtbank gelet op de schadevergoeding die de rechtbank op dit punt aan de andere benadeelde partijen in deze zaak heeft toegekend. De rechtbank zal de vordering met betrekking tot de immateriële schade tot dit bedrag toewijzen en voor het overige deel afwijzen.
parketnummer 18/092179-21
De rechtbank wijst de vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 4] toe. De rechtbank verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij 10] niet-ontvankelijk in de vordering, nu niet uit de stukken blijkt dat [naam] gemachtigd is om de vordering namens de benadeelde partij in te dienen.
parketnummer 18/201808-21
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij de gestelde schade onder de post ‘reiskosten Psytrec’ heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde. De verdediging heeft deze post ook niet betwist. De vordering zal daarom op dat punt worden toegewezen.
De rechtbank is van oordeel dat de vordering ten aanzien van de post ‘verlies arbeidsvermogen’ niet voor vergoeding in aanmerking komt, nu de verdediging de gestelde schade heeft betwist en de rechtbank deze schade onvoldoende onderbouwd vindt om deze eenvoudig vast te stellen. De rechtbank is daarom van oordeel dat de schade op dit punt onvoldoende aannemelijk is gemaakt, terwijl nadere onderbouwing het strafproces onevenredig zou belasten. De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering op dit punt.
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde. Uit het dossier blijkt dat de benadeelde partij als gevolg van de geweldshandeling van verdachte lichamelijk letsel en psychisch letsel heeft opgelopen. Gebruikmakend van haar schattingsbevoegdheid ex. artikel 6:97 van het Burgerlijk Wetboek stelt de rechtbank de hoogte van de schade vast op €
1.000,-. Daarbij is onder andere gelet op de schadevergoeding die in vergelijkbare gevallen door rechters is toegekend. De rechtbank zal de vordering met betrekking tot de immateriële schade tot dit bedrag toewijzen en voor het overige deel afwijzen.
De rechtbank zal verdachte tot slot veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op € 144,09 (te weten reiskosten ter hoogte van € 69,95 voor een gesprek met de officier van justitie en reiskosten ter hoogte van € 74,14 voor het bijwonen van de zitting) en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Daar waar de rechtbank de vorderingen (deels) toewijst, worden zij vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente.
Op de proceskosten zal de rechtbank beslissen op de wijze als in het dictum van dit vonnis is vermeld.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden. De rechtbank zal daarbij conform het verzoek van de raadsvrouw bepalen dat telkens gijzeling voor de duur van 1 dag kan worden toegepast, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 33, 33a, 36f, 37a, 37b, 45, 57, 287, 289 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte primair is ten laste gelegde onder parketnummer 18/147360-21 en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het subsidiair ten laste gelegde onder parketnummer 18/147360-21, feit 1, 2 en 3 onder parketnummer 18/092179-21 en het primair ten laste gelegde onder parketnummer 18/201808-21 bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 8 jaren.

Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Gelast dat verdachte ter beschikking zal worden gesteld en beveelt dat hij van overheidswege zal worden verpleegd.

Verklaart verbeurd de in beslag genomen antenne.

Gelast de teruggaveaan verdachte van de in beslag genomen en nog niet teruggegeven fiets en mobiele telefoon.
Ten aanzien van 18/147360-21
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte om aan
[benadeelde partij 5]te betalen:
  • het bedrag van €
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 6 juni 2021 tot de dag van algehele voldoening;
  • de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerleggingvan deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op om ten behoeve van [benadeelde partij 5] aan de Staat te betalen een bedrag van € 35.415,92 (zegge: vijfendertigduizend vierhonderd vijftien euro en tweeënnegentig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 6 juni 2021 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit € 415,92 aan materiële schade en € 35.000,- aan immateriële schade.
Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat gijzeling voor de duur van 1 dag kan worden toegepast. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat als verdachte voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte om aan
[benadeelde partij 6]te betalen:
  • het bedrag van €
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 6 juni 2021 tot de dag van algehele voldoening;
  • de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerleggingvan deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op om ten behoeve van [benadeelde partij 5] aan de Staat te betalen een bedrag van € 40.292,37 (zegge: veertigduizend tweehonderd tweeënnegentig euro en zevenendertig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 6 juni 2021 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit € 5.292,37 aan materiële schade en € 35.000,- aan immateriële schade.
Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat gijzeling voor de duur van 1 dag kan worden toegepast. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat als verdachte voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.

Wijst de vordering van [benadeelde partij 7] af.

Bepaalt dat [benadeelde partij 7] zijn eigen proceskosten draagt.
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe tot het hierna te noemen bedrag en veroordeelt verdachte om aan
[benadeelde partij 8]te betalen:
  • het bedrag van €
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 6 juni 2021 tot de dag van algehele voldoening;
  • de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerleggingvan deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op om ten behoeve van [benadeelde partij 8] aan de Staat te betalen een bedrag van € 15.000,- (zegge: vijftienduizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 6 juni 2021 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade.
Wijst de vordering voor het overige af.
Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat gijzeling voor
de duur van 1 dag kan worden toegepast. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat als verdachte voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe tot het hierna te noemen bedrag en veroordeelt verdachte om aan
[benadeelde partij 9]te betalen:
  • het bedrag van €
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 6 juni 2021 tot de dag van algehele voldoening;
  • de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerleggingvan deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op om ten behoeve van [benadeelde partij 9] aan de Staat te betalen een bedrag van € 15.000,- (zegge: vijftienduizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 6 juni 2021 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade.
Wijst de vordering voor het overige af.
Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat gijzeling voor de duur van 1 dag kan worden toegepast. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat als verdachte voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.
Ten aanzien van 18/092179-21 feit 2
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte om aan
[benadeelde partij 2]te betalen:
  • het bedrag van €
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 4 april 2021 tot de dag van algehele voldoening;
  • de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerleggingvan deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op om ten behoeve van [benadeelde partij 2] aan de Staat te betalen een bedrag van € 75,- (zegge: vijfenzeventig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 4 april 2021 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit materiële schade.
Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat gijzeling voor de duur van 1 dag kan worden toegepast. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat als verdachte voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte om aan
[benadeelde partij 4]te betalen:
  • het bedrag van €
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 4 april 2021 tot de dag van algehele voldoening;
  • de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerleggingvan deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op om ten behoeve van [benadeelde partij 4] aan de Staat te betalen een bedrag van € 80,- (zegge: tachtig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 4 april 2021 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit materiële schade.
Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat gijzeling voor de duur van 1 dag kan worden toegepast. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat als verdachte voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.
Ten aanzien van 18/092179-21 (ad informandum gevoegd feit)
Verklaart de vordering van
[benadeelde partij 10]niet-ontvankelijk. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Bepaalt dat [benadeelde partij 10] haar eigen proceskosten draagt.
Ten aanzien van 18/201808-21
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe tot het hierna te noemen bedrag en veroordeelt verdachte om aan
[slachtoffer 2]te betalen:
  • het bedrag van €
  • de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerleggingvan deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op 144,09.
Wijst de vordering van [slachtoffer 2] af ten aanzien van de overige gevorderde immateriële schade.
Verklaart de vordering van [slachtoffer 2] ten aanzien van de overige gevorderde materiële schade niet-ontvankelijk. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Legt aan verdachte de verplichting op om ten behoeve van [slachtoffer 2] aan de Staat te betalen een bedrag van € 1.127,34 (zegge: duizend honderd zevenentwintig euro en vierendertig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 12 juni 2021 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit € 127,34 aan materiële schade en € 1.000,- aan immateriële schade.
Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat gijzeling voor de duur van 1 dag kan worden toegepast. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat als verdachte voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.V. Nolta, voorzitter, mr. P.H.M. Tapper-Wessels en mr. S. Zwarts, rechters, bijgestaan door mr. K.E. van Rhijn, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 16 mei 2022.
De griffier is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.