ECLI:NL:RBNNE:2022:1514
Rechtbank Noord-Nederland
- Op tegenspraak
- Rechtspraak.nl
Afwijzing ontnemingsvordering wegens onvoldoende bewijs van wederrechtelijk verkregen voordeel
In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 12 mei 2022 uitspraak gedaan in een ontnemingsprocedure met parketnummer 18/850082-18. De officier van justitie had op 19 november 2019 een vordering ingediend tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel ter hoogte van € 108.847,00, voortvloeiend uit witwassen van gelden uit factuurfraude. De verdediging en de officier van justitie bereikten op 8 maart 2022 overeenstemming over de afdoening van de zaak, waarbij de officier van justitie de vordering tot ontneming afwees, verwijzend naar recente jurisprudentie.
De behandeling van de vordering vond plaats op 15 maart 2022, waarbij de veroordeelde, bijgestaan door zijn advocaat mr. E.T. van Dalen, aanwezig was. Het Openbaar Ministerie werd vertegenwoordigd door mr. G. Wilbrink. Tijdens de zitting heeft de officier van justitie, in lijn met het afdoeningsvoorstel, gesteld dat de vordering afgewezen moest worden, een standpunt dat de raadsman heeft ondersteund.
De rechtbank heeft in haar beoordeling vastgesteld dat de veroordeelde eerder op 21 april 2022 was veroordeeld voor gewoontewitwassen. Echter, op basis van de beschikbare bewijsmiddelen en het verhandelde ter terechtzitting, oordeelde de rechtbank dat er onvoldoende bewijs was dat de veroordeelde daadwerkelijk wederrechtelijk voordeel had verkregen uit de ten laste gelegde feiten. Daarom heeft de rechtbank de vordering van de officier van justitie afgewezen.
De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit mr. S. Timmermans als voorzitter, mr. L.W. Janssen en mr. H. Brouwer, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 12 mei 2022.