Recapitulatie wederrechtelijk verkregen voordeel
Opbrengsten: € 495.150
Inkoopkosten: - € 32.679,90
Brandstofkosten: - € 12.022,02
Verzendkosten: - € 37.033,49
Wederrechtelijk verkregen voordeel: € 413.414,59
De verdachten [medeveroordeelde] en [veroordeelde] wonen al jaren samen in hun woning aan de [straatnaam] te [woonplaats]. Ze spreken regelmatig over financiële zaken en voeren kennelijk een gedeeld financieel huishouden. [medeveroordeelde] en [veroordeelde] spraken over werkwijzen en kenmerken van handel via dark web markets en het blijkt tevens dat [veroordeelde] feitelijke handelingen uitvoerde ten behoeve van de handel, waaronder het gereedmaken en versturen van verzendingen en het beheren van de voorraad. Daarnaast ging [veroordeelde] met [medeveroordeelde] mee naar apotheken en specifiek een ontmoeting, waarbij zij geld beheerde en andere betrokkenen observeerde dan wel volgde. Op basis van voornoemde is het aannemelijk dat [veroordeelde] ook voordeel heeft gehad uit de handel in methylfenidaat.
2. De bewijsmiddelen die in het vonnis zijn opgenomen onder feit 1.
Op grond van de inhoud van wettige bewijsmiddelen is komen vast te staan dat de veroordeelde voordeel heeft verkregen door middel van of uit de baten van dit door haar gepleegde strafbare feit en andere strafbare feiten waaromtrent voldoende aanwijzingen bestaan dat zij door de veroordeelde zijn begaan. De rechtbank komt aldus tot het oordeel dat de veroordeelde € 413.414,59 voordeel heeft genoten.
De officier van justitie en de verdediging zijn overeengekomen dat het voordeel en de betalingsverplichting op het lagere bedrag van € 136.426,81 dient te worden vastgesteld en hebben dit in een zogenaamd afdoeningsvoorstel aan de rechtbank voorgelegd ter beoordeling.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of zij de betalingsverplichting op het eerstgenoemde bedrag van ruim € 400.000,- dient te stellen of dat er redenen zijn om de betalingsverplichting op een ander bedrag vast te stellen.
De rechtbank constateert dat het Openbaar Ministerie tot de berekening is gekomen zoals hierboven is weergegeven en dat deze berekening in zoverre niet is betwist door de verdediging. De rechtbank constateert voorts dat partijen met elkaar in gesprek zijn gegaan en dat dit heeft geresulteerd in een afdoeningsvoorstel waarin zij zijn overeengekomen dat het voordeel op (ongeveer) een derde van het verkregen voordeel dient te worden gesteld.
Deze overeenkomst tussen het Openbaar Ministerie en de verdediging betreft geen schikking als bedoeld in artikel 511c Sv. Met het aangaan van een schikking conform genoemd artikel voorkomt de betrokkene immers een rechterlijke beoordeling en oplegging van de ontnemingsmaatregel. In de memorie van toelichting bij de invoering van het artikel is het volgende opgetekend:
“De strekking van deze figuur is het mogelijk te maken dat enerzijds wel vervolging plaats vindt van de strafbare feiten, waarvan de verdachte wordt verdacht, doch anderzijds de verdachte of veroordeelde de (rechterlijke behandeling van een vordering tot) ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, en voorafgaand daaraan de voortgang van een tegen hem ingesteld s.f.o., voorkomt door met de officier van justitie tot een schikking te komen over de hoogte van het te betalen bedrag.”(
MvT, Kamerstukken II 1989/90, 21 504, nr. 3, p. 51)
Zoals de rechtbank het afdoeningsvoorstel begrijpt, hebben partijen een rechterlijke behandeling van de oorspronkelijke vordering van het Openbaar Ministerie willen voorkomen door het bedrag dat veroordeelde zal moeten betalen overeen te komen. Nu dit naar het oordeel van de rechtbank in lijn is met de gedachte achter artikel 511c Sv, is de rechtbank van oordeel dat het gepresenteerde afdoeningsvoorstel op dit punt anders beoordeeld dient te worden dan de vragen aangaande de vaststelling van schuld en de strafoplegging die de rechtbank in de hoofdzaak heeft beantwoord. De rechtbank ziet dan ook geen zwaarwegende principiële bezwaren tegen het volgen van het afdoeningsvoorstel in de ontnemingsprocedure. De rechtbank zal gelet hierop de betalingsverplichting vaststellen op € 136.426,81, ook al wordt het voordeel op een hoger bedrag geschat.
De veroordeelde heeft met een ander van een strafbaar feit geprofiteerd. De inhoud van het dossier duidt erop dat zij gezamenlijk de beschikking hebben of gedurende zekere tijd de beschikking hebben gehad over de gehele opbrengst van het strafbare feit. De rechtbank zal daarom het wederrechtelijk verkregen voordeel als gemeenschappelijk voordeel voor het geheel mede - aan de veroordeelde toerekenen.