ECLI:NL:RBNNE:2022:1485

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
13 april 2022
Publicatiedatum
11 mei 2022
Zaaknummer
9686891 AR VERZ 22-9
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot betaling transitievergoeding en beoordeling van verwijtbaarheid in arbeidsovereenkomst

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Nederland op 13 april 2022 uitspraak gedaan in een verzoek tot betaling van een transitievergoeding door [verzoeker] aan [verweerder]. [Verzoeker], geboren op 21 maart 1970, was in dienst bij [verweerder], een eenmanszaak die zich bezighoudt met schoonmaakwerkzaamheden. De arbeidsovereenkomst is opgezegd door [verweerder] op basis van bedrijfseconomische omstandigheden, na een periode waarin [verzoeker] betrokken was bij laakbaar gedrag, namelijk de verkoop van gemeentelijke goederen via Marktplaats. De gemeente had [verzoeker] de toegang tot gemeentelijke gebouwen ontzegd en dit leidde tot het verlies van opdrachten voor [verweerder]. [Verzoeker] verzocht om een transitievergoeding van € 30.521,00 bruto, terwijl [verweerder] betoogde dat deze vergoeding niet verschuldigd was vanwege ernstig verwijtbaar handelen van [verzoeker]. De kantonrechter oordeelde dat het ontslag niet was gebaseerd op dit laakbare gedrag, maar op bedrijfseconomische redenen, en dat [verzoeker] recht had op de transitievergoeding. De rechter heeft ook de wettelijke rente toegewezen en [verweerder] veroordeeld tot het overleggen van een specificatie van het bedrag binnen tien dagen, onder verbeurte van een dwangsom. De proceskosten zijn voor rekening van [verweerder].

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht
Locatie Groningen
Zaak-/rolnummer: 9686891 AR VERZ 22-9
Beschikking van de kantonrechter d.d. 13 april 2022
[verzoeker],
wonende te Hoogezand,
verzoeker, verweerder in het tegenverzoek,
gemachtigde: mr. J. Yorzhits-Zandstra, werkzaam bij Stichting Achmea Rechtsbijstand,
tegen
[verweerder],
zaakdoende te Kropswolde,
verweerder, verzoeker in het tegenverzoek,
procederende in persoon.
Partijen zullen hierna [verzoeker] en het [verweerder] worden genoemd.

1.Het procesverloop

1.1.
[verzoeker] heeft een verzoekschrift ingediend dat ter griffie is binnengekomen op 15 februari 2022.
1.2.
Het [verweerder] heeft een verweerschrift ingediend met daarin een zelfstandig tegenverzoek ex artikel 282 lid 4 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), dat ter griffie is binnengekomen op 11 maart 2022.
1.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 23 maart 2022. [verzoeker] is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Het [verweerder] is in persoon verschenen. Ook is mevrouw [naam 1] verschenen die mede namens het [verweerder] het woord heeft gevoerd. Partijen hebben hun standpunten nader toegelicht, waarbij de gemachtigde van [verzoeker] mede gebruikt heeft gemaakt van een pleitnotitie. Van het verhandelde ter zitting zijn aantekeningen gemaakt.
1.4.
Ten slotte is beschikking bepaald op vandaag.

2.De feiten

2.1.
Als gesteld en erkend, dan wel niet (gemotiveerd) weersproken, alsmede op grond van de in zoverre onbetwiste inhoud van de overgelegde producties staat het volgende vast.
2.2.
Het [verweerder] is een eenmanszaak, waarvan [naam 1] de eigenaar is, die zich bezighoudt met schoonmaakwerkzaamheden.
2.3.
[verzoeker] , geboren op 21 maart 1970, is de zoon van [naam 1] , verweerder. [verzoeker] is op 1 januari 1989 in dienst getreden bij het [verweerder] . De laatste functie die [verzoeker] vervulde is die van voorman, met een salaris van € 2.582,15 bruto per maand, exclusief 8% vakantietoeslag.
2.4.
[verzoeker] was in zijn functie van voorman belast met het verwijderen van graffiti en andere reinigingswerkzaamheden van bruggen en lantaarnpalen, voornamelijk in opdracht van de gemeente Groningen (hierna: de gemeente).
2.5.
Bij brief van 29 mei 2020 heeft de gemeente aan het [verweerder] het volgende bericht:
''(…) Geconstateerd is dat op Marktplaats sinds 11 september 2019 een Flygt dompelpomp te koop is aangeboden. Aan de hand van serienummer en foto's is vastgesteld dat het goederen van de gemeente betreft en dat de foto's zijn genomen in de gemeentelijke werkplaats aan de [adres 1] . De gemeente heeft onderzocht wie de dompelpomp op Marktplaats te koop heeft aangeboden en bij dit onderzoek Hoffmann Bedrijfsrecherche ingeschakeld. In het kader van dit onderzoek is bij dezelfde Marktplaatsadverteerder tweemaal een vat 25 liter impregneer B-wax merk Prochemko gekocht. Uit dit onderzoek is gebleken dat de heer [verzoeker] de adverteerder en verkoper was.
De gemeente hecht aan integriteit van opdrachtnemers en haar personeel en voormeld gedrag heeft ernstig afbreuk gedaan aan de professionele geloofwaardigheid van de heer [verzoeker] waardoor er sprake is van een integriteitsrisico. Gelet op de ernst van de gedraging heeft de gemeente met onmiddellijke ingang de heer [verzoeker] de toegang ontzegt tot de gemeentelijke gebouwen en terreinen (uitgezonderd publieke ruimten) voor een periode van drie jaar vanaf het moment van plaatsen van de advertentie, dus tot 11 september 2022. Tevens worden met onmiddellijke ingang de heer [verzoeker] en bedrijven waar hij een beleidsbepalende functie heeft, zoals (mede)eigenaar of (mede)directeur, uitgesloten van gemeentelijke opdrachten tot 11 september 2022. Gelet hierop zal ook aan [verweerder] [verzoeker] tot 11 september 2022 geen gemeentelijke opdrachten meer worden verstrekt. (…)''
2.6.
Naar aanleiding van voormelde brief is door het [verweerder] aan de gemeente verduidelijkt dat [verzoeker] slechts in loondienst was, zodat de werkzaamheden die destijds voor de gemeente werden verricht door het [verweerder] konden blijven doorgaan. De werkzaamheden werden echter niet meer uitgevoerd door [verzoeker] , maar door een andere werknemer.
2.7.
Na een aanbestedingsprocedure is het [verweerder] de gemeente verloren als opdrachtgever, waarna alle opdrachten van de gemeente per 1 juni 2021 zijn gestopt.
2.8.
Op 19 juni 2021 heeft het [verweerder] aan [verzoeker] een voorstel ter beëindiging van de arbeidsovereenkomst verzonden. [verzoeker] heeft dit voorstel afgewezen.
2.9.
Op 1 juli 2021 heeft het [verweerder] een aanvraag ingediend bij het UWV tot het verlenen van een ontslagvergunning wegens bedrijfseconomische omstandigheden, waarna het UWV op 18 augustus 2021 op die grondslag toestemming aan het [verweerder] heeft verleend om de arbeidsovereenkomst met [verzoeker] op te zeggen.
2.10.
De arbeidsovereenkomst is - na opzegging door het [verweerder] - geëindigd op 17 november 2021.
2.11.
Op 19 januari 2022 heeft de gemachtigde van [verzoeker] aan het [verweerder] een brief verzonden waarin wordt verzocht de wettelijke transitievergoeding alsmede niet-opgenomen verlofuren (alsnog) uit te betalen.
2.12.
Bij brief van 23 januari 2022 heeft het [verweerder] hierop afwijzend gereageerd.

3.Het verzoek en het zelfstandig tegenverzoek

Het verzoek
3.1.
[verzoeker] verzoekt om, uitvoerbaar bij voorraad, het [verweerder] te veroordelen tot :
I. betaling aan [verzoeker] van een transitievergoeding van € 30.521,00 bruto;
II. betaling aan [verzoeker] van het achterstallig loon ter hoogte van € 3.723,98 bruto;
III. alles onder overlegging binnen tien dagen na betekening van de beschikking van een deugdelijke specificatie onder verbeurte van een dwangsom van € 500,00 per dag voor iedere dag dat het [verweerder] nalatig is om aan deze veroordeling uitvoering te geven;
IV. de wettelijke rente over het onder I. en II. verzochte vanaf 1 mei 2021 tot aan de dag van algehele voldoening;
V. betaling van de buitengerechtelijke kosten van € 448,17;
VI. betaling van de proceskosten.
3.2.
[verzoeker] heeft het onder II. verzochte tijdens de mondelinge behandeling ingetrokken.
Het zelfstandig tegenverzoek
3.3.
Het [verweerder] verzoekt om [verzoeker] te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 5.317,87 aan teveel opgenomen verlofuren, te vermeerderen met rente.
3.4.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft het [verweerder] het zelfstandig tegenverzoek ingetrokken.

4.Het standpunt van [verzoeker]

4.1.
Aan zijn verzoek legt [verzoeker] ten grondslag – kort gezegd – dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen na opzegging door het [verweerder] is geëindigd op 17 november 2021 en dat [verzoeker] op grond van artikel 7:673 lid 1 sub a onder 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) recht heeft op een transitievergoeding.

5.Het standpunt van het [verweerder]

5.1.
Het [verweerder] meent dat het verzoek moet worden afgewezen. Het [verweerder] voert aan dat de transitievergoeding in dit geval niet verschuldigd is, omdat het eindigen van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen van [verzoeker] (artikel 7:673 lid 7 sub c BW). Zoals blijkt uit de brief van de gemeente van 29 mei 2020 is aan de zijde van [verzoeker] sprake geweest van diefstal in loondienst, hetgeen [verzoeker] ook heeft erkend. Uiteindelijk heeft dit handelen van [verzoeker] ertoe geleid dat het [verweerder] in een latere aanbestedingsprocedure de gemeente als belangrijk(st)e opdrachtgever heeft verloren, waarna het [verweerder] de ontslagprocedure bij het UWV heeft moeten opstarten. De arbeidsovereenkomst met [verzoeker] is weliswaar geëindigd door opzegging wegens bedrijfseconomische redenen, maar aan dat ontslag ligt (indirect) het ernstige verwijtbare handelen van [verzoeker] ten grondslag. In een situatie als deze is het bovendien niet redelijk en billijk om een transitievergoeding toe te kennen.
5.2.
Daarnaast voert het [verweerder] aan dat na voornoemd handelen van [verzoeker] - ter voorkoming van een ontslag op staande voet - met [verzoeker] mondeling is afgesproken dat hij in dienst kon blijven zolang er voldoende werk voorhanden was. Dit onder de voorwaarde dat [verzoeker] afstand zou doen van zijn recht op een transitievergoeding ingeval diens handelen zou leiden tot werkvermindering en uiteindelijk tot een ontslagprocedure vanwege bedrijfseconomische redenen bij het UWV.

6.De beoordeling

6.1.
Het gaat in deze zaak om de vraag of het [verweerder] gehouden is tot betaling van een transitievergoeding van € 30.521,00 bruto.
Uitgangspunt
6.2.
Op grond van artikel 7:673 lid 1 sub a onder 1 BW is het [verweerder] in beginsel een transitievergoeding aan [verzoeker] verschuldigd als de arbeidsovereenkomst door het [verweerder] is opgezegd. Hierop bestaan enkele uitzonderingen. Eén van deze uitzonderingen doet zich voor indien het eindigen of niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van [verzoeker] (art. 7:673 lid 7, aanhef en sub c, BW). Het [verweerder] stelt dat daarvan sprake is. [verzoeker] heeft dit betwist.
Is sprake van verwijtbaarheid?
6.3.
De kantonrechter constateert dat in dit geval de arbeidsovereenkomst door het [verweerder] is opgezegd op grond van bedrijfseconomische omstandigheden (artikel 7:669 lid 3 sub a BW). Dat is derhalve de grondslag voor de beoordeling of de transitievergoeding verschuldigd is. Weliswaar zijn partijen het erover eens dat het te koop aanbieden van de pomp op Marktplaats laakbaar is, maar het [verweerder] heeft het verwijtbare/laakbare handelen niet ten grondslag gelegd aan het ontslag van [verzoeker] . Dat brengt mee dat die gedragingen niet in het kader van de transitievergoeding kunnen worden meegewogen. Nog daargelaten dat over de door het [verweerder] gestelde diefstal van de wax een verschil van mening bestaat. Nu als gevolg van de gekozen ontslagroute de arbeidsovereenkomst is geëindigd vanwege bedrijfseconomische omstandigheden, is geen sprake van de situatie dat het eindigen van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van [verzoeker] . De conclusie is dan ook dat het [verweerder] aan [verzoeker] een transitievergoeding verschuldigd is.
6.4.
Het [verweerder] heeft nog aangevoerd dat het toekennen van een transitievergoeding gelet op de voorgeschiedenis niet redelijk in billijk is. Hoewel de kantonrechter wel van oordeel is dat [verzoeker] blaam treft en zich in het verleden niet als een goed werknemer heeft gedragen, levert dit verweer van het [verweerder] geen grond op om het (dwingende) recht op een transitievergoeding opzij te zetten.
Mondelinge afspraak?
6.5.
Het [verweerder] stelt dat met [verzoeker] een mondelinge afspraak is gemaakt, inhoudende dat [verzoeker] afstand heeft gedaan van zijn recht op een transitievergoeding. [verzoeker] heeft dit gemotiveerd betwist, waarbij hij volgens het [verweerder] heeft aangegeven over een geluidsopname te beschikken van het bewuste gesprek waarin hij afstand zou hebben gedaan van zijn recht op een transitievergoeding. Uit deze opname zou blijken dat deze afspraak niet is gemaakt. [verzoeker] heeft tevens een beroep gedaan op de nietigheid van een dergelijke afspraak.
6.6.
De kantonrechter is van oordeel dat het [verweerder] in het licht van de gemotiveerde betwisting van [verzoeker] onvoldoende onderbouwd heeft gesteld dat [verzoeker] mondeling afstand zou hebben gedaan van zijn recht op een transitievergoeding. Bovendien had het op de weg van het [verweerder] als werkgever gelegen om een dergelijke mondelinge afspraak waarbij een werknemer zijn recht op een transitievergoeding prijsgeeft, als die zou zijn gemaakt, nadien schriftelijk te bevestigen. De conclusie is dan ook dat het [verweerder] niet heeft voldaan aan zijn stelplicht, zodat dit verweer als onvoldoende onderbouwd zal worden gepasseerd. Om die reden zal het [verweerder] niet worden toegelaten tot bewijslevering op dit punt.
Hoogte transitievergoeding
6.7.
Gelet op artikel 7:673 lid 2 BW heeft [verzoeker] recht op de door hem verzochte transitievergoeding van € 30.521,00 bruto. Het [verweerder] heeft de berekening van de hoogte van de verzochte transitievergoeding niet bestreden. Met toepassing van artikel 7:686a lid 1 BW zal de gevorderde wettelijke rente over de transitievergoeding worden toegewezen, te rekenen vanaf een maand na de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd, dus vanaf 17 december 2021.
Specificaties
6.8.
Tot slot heeft [verzoeker] verzocht om overlegging van een deugdelijke specificatie binnen tien dagen na betekening van de beschikking, onder verbeurte van een dwangsom van € 500,00 per dag voor iedere dag dat het [verweerder] nalatig is om aan die veroordeling uitvoering te geven. Hiertegen heeft het [verweerder] geen afzonderlijk verweer gevoerd zodat dat verzoek zal worden toegewezen. De dwangsom zal worden gematigd en gelimiteerd, zoals hierna in de beslissing is bepaald.
Buitengerechtelijke incassokosten
6.9.
De buitengerechtelijke incassokosten zijn verschuldigd als wordt gesteld en onderbouwd op grond waarvan deze verschuldigd zijn en als vaststaat dat deze kosten daadwerkelijk zijn gemaakt. [verzoeker] heeft in het petitum van het verzoekschrift verzocht om vergoeding van de buitengerechtelijke kosten, maar in het lichaam van het verzoekschrift wordt niets gesteld over de verschuldigdheid daarvan. De kantonrechter zal de vordering tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten dan ook afwijzen.
Proceskosten
6.10.
Het [verweerder] zal als de grotendeels in het ongelijk te stellen partij in de proceskosten worden veroordeeld. De proceskosten worden aan de zijde van [verzoeker] tot aan deze uitspraak begroot op:
- griffierecht € 244,00
- salaris gemachtigde € 747,00
totaal € 991,00

7.De beslissing

De kantonrechter:
Verzoek van [verzoeker]
7.1.
veroordeelt het [verweerder] tot betaling aan [verzoeker] van een transitievergoeding van € 30.521,00 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 17 december 2021 tot aan de dag van de gehele betaling;
7.2.
veroordeelt het [verweerder] tot overlegging aan [verzoeker] van een deugdelijke specificatie van het toegewezen bedrag binnen tien dagen na betekening van de beschikking;
7.3.
veroordeelt het [verweerder] om aan [verzoeker] een dwangsom te betalen van € 250,00 per dag voor iedere dag dat het [verweerder] in gebreke blijft de veroordeling vermeld onder 7.2. na te komen, met een maximum van € 5.000,00;
7.4.
veroordeelt het [verweerder] in de proceskosten, tot op heden aan de zijde van [verzoeker] vastgesteld op € 991,00;
7.5.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
7.6.
wijst af het meer of anders verzochte voor zover dit niet al is ingetrokken;
Tegenverzoek van het [verweerder]
7.7.
verstaat dat het zelfstandig tegenverzoek is ingetrokken.
Aldus gewezen door mr. M. Griffioen, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 13 april 2022 in tegenwoordigheid van de griffier.
c 48298