ECLI:NL:RBNNE:2022:148

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
20 januari 2022
Publicatiedatum
25 januari 2022
Zaaknummer
18-007517-21
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens poging tot doodslag en voorhanden hebben van een stroomstootwapen

De Rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, heeft op 20 januari 2022 een man veroordeeld tot 24 maanden gevangenisstraf, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, wegens poging tot doodslag en het voorhanden hebben van een stroomstootwapen. De verdachte, die verminderd toerekeningsvatbaar werd geacht, had op 9 juli 2021 tijdens een ruzie in Leeuwarden een ander met een mes in de borst gestoken. Het beroep op noodweer en noodweerexces werd door de rechtbank verworpen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich willens en wetens had blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat zijn handelen zou leiden tot de dood van het slachtoffer. De rechtbank hield rekening met de psychologische rapportage die wees op een licht verstandelijke beperking en een persoonlijkheidsstoornis bij de verdachte. De straf werd gematigd vanwege de verminderde toerekeningsvatbaarheid, maar de ernst van de feiten leidde tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Daarnaast werd de verdachte verplicht tot reclasseringstoezicht en behandeling. De benadeelde partij, het slachtoffer, kreeg een schadevergoeding toegewezen, maar de vordering werd gedeeltelijk gematigd vanwege de rol van het slachtoffer in het incident.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/182329-21
vordering na voorwaardelijke veroordeling parketnummer 18/106961-21
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 20 januari 2022 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 1988 op [geboorteplaats], wonende te [woonplaats], [straatnaam],
thans gedetineerd in de [instelling].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 6 januari 2022.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. R.J.H. Titahena, advocaat te Amsterdam.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. L.E.A. Jonkers.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 9 juli 2021 te Leeuwarden, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om een persoon genaamd [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, immers hebbende verdachte met een mes in de (boven)buik en/of de borst, althans het (boven)lichaam van die [slachtoffer] gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 9 juli 2021 te Leeuwarden ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen immers hebbende verdachte met een mes in de (boven)buik en/of de borst, althans het
(boven)lichaam van die [slachtoffer] gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2. hij op of omstreeks 9 juli 2021 te Leeuwarden een wapen van categorie II, onder 5 van de Wet wapens en munitie, te weten een taser (in de vorm van een zaklamp), zijnde een voorwerp waarmee door een elektrische stroomstoot personen weerloos konden worden gemaakt of pijn kon worden toegebracht voorhanden heeft gehad.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor de onder 1. primair en 2 ten laste gelegde feiten. Zij heeft ten aanzien van het onder 1. primair het volgende aangevoerd.
Verdachte heeft verklaard dat hij in een zwaaiende beweging met een mes richting het bovenlichaam van aangever heeft gestoken. Daarmee heeft verdachte het risico genomen dat hij verdachte dodelijk kon raken. Dat aangever daarbij niet het leven heeft gelaten is niet aan verdachte te danken. Weliswaar heeft verdachte niet gericht gestoken, maar hij heeft wel in een deel van het lichaam gestoken waar veel vitale organen zitten. Door zijn handelwijze heeft verdachte bewust de aanmerkelijk kans aanvaard dat de aangever eventueel dodelijk geraakt zou worden.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder
1. primair ten laste gelegde feit. Hij heeft daartoe het volgende aangevoerd.
In de rechtspraak wordt steken in het bovenlichaam, ook naar de uiterlijke verschijningsvorm, niet telkens gekwalificeerd als een poging doodslag. In de onderhavige zaak kan niet worden gesproken van een aanmerkelijke kans op de dood van aangever. Verdachte heeft aangever één keer geraakt. Verdachte heeft daarbij niet doelbewust in het betreffende lichaamsdeel gestoken. Verdachte heeft daarnaast gestoken met een arm die in het gips zat en kon derhalve niet met kracht steken. Daarbij heeft hij tevens bij het steken bewust het lemmet deels tussen zijn vingers gehouden, waardoor maar een klein puntje van het mes uitstak. Aangever heeft hierdoor gering letsel opgelopen. Er is ook niet vastgesteld wat de diepte van de wond is geweest.
Zelfs al zou de rechtbank de gedraging van verdachte naar de uiterlijke verschijningsvorm aanmerken als zo zeer gericht op de dood van aangever dan kan niet worden gezegd dat verdachte de aanmerkelijke kans op de dood willens en wetens heeft aanvaard. Er zijn dan contra-indicaties, te weten het hanteren van het mes met een arm die in het gips zat waardoor er geen wezenlijke kracht kon worden gebruikt én het slechts enkele centimeters uitsteken van het lemmet toen de gedraging werd verricht en daarmee dus niet het steken met de volle omvang van het lemmet.
De raadsman refereert zich ten aanzien van de onder 1. subsidiair en 2 ten laste gelegde feiten aan het oordeel van de rechtbank.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is ten aanzien van het onder 1. primair ten laste gelegde van oordeel dat op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting niet is gebleken dat verdachte boos opzet had op het om het leven brengen van aangever [slachtoffer], zodat zij dient te beoordelen of er dan sprake is geweest van voorwaardelijk opzet op de dood van aangever [slachtoffer].
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg, zoals hier de dood, is aanwezig indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
Voor de vaststelling dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan zo'n kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen).
Uit het strafdossier en het verhandelde ter terechtzitting volgt het navolgende:
Verdachte heeft op 9 juli 2021 ruzie gekregen met aangever [slachtoffer]. Aangever is meermalen richting verdachte gelopen waarbij tussen verdachte en aangever een handgemeen heeft plaatsgevonden. Nadat verdachte en aangever door de aanwezige omstanders uit elkaar gehaald waren, bleef aangever verdachte toeroepen. Verdachte is hierop richting aangever gelopen waarna verdachte en aangever recht tegenover elkaar stonden. Verdachte liep naar achteren en heeft uit zijn broekzak een mes gepakt. Vervolgens zijn verdachte en aangever wederom op elkaar afgelopen.
Verdachte heeft met het mes met een zwaaiende beweging in de borst van aangever gestoken. In het ziekenhuis is een steekverwonding ter plaatse aan de voorzijde van de onderste ribben van aangever geconstateerd.
Het is een feit van algemene bekendheid dat zich in het bovenlichaam vitale organen bevinden. In de ribbenkast bevinden zich onder meer het hart, de aorta en de longen. Het ongecontroleerd steken met een mes in deze vitale organen levert dan ook naar algemene ervaringsregels de aanmerkelijke kans op dat dit zal leiden tot de dood. Anders dan de raadsman is de rechtbank van oordeel dat ook indien wordt uitgegaan van de verklaring van verdachte dat hij niet doelbewust in het bovenlichaam van aangever heeft gestoken, hij de messteek kennelijk min of meer ongecontroleerd terwijl hij onder invloed van alcohol verkeerde heeft toegebracht in de context van een handgemeen/ geschil met aangever. Dat vergroot de risico’s op fatale gevolgen, ook als niet met kracht wordt gestoken.
De rechtbank is van oordeel dat de gedraging van verdachte naar zijn uiterlijke verschijningsvorm zozeer op doodslag was gericht dat het, behoudens aanwijzingen voor het tegendeel, niet anders kan zijn geweest dan dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans op dat gevolg heeft aanvaard. Van dergelijke aanwijzingen voor het tegendeel is - mede gelet op hetgeen hiervoor is overwogen - de rechtbank niet gebleken. De onder 1. primair ten laste gelegde poging tot doodslag is dan ook wettig en overtuigend bewezen.
De rechtbank acht voorts het onder 2. ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen.
Bewijsmiddelen
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring van het onder 1. primair ten laste gelegde feit de redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte ter zitting van 6 januari 2022 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Op 9 juli 2021 heb ik te Leeuwarden [slachtoffer] met een mes in een zwaaiende beweging in zijn bovenlichaam gestoken.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 9 juli 2021, opgenomenop pagina 10, 11 van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2021183373 d.d. 11 juli 2021, inhoudend als verklaring van [slachtoffer]:
Ik doe aangifte van poging tot doodslag. Ik ben vannacht omstreeks 00:55 uur in mijn borst gestoken met een mes. Ik stond op dat moment met een aantal mensen op het plein bij de Waag te
Leeuwarden. Op dat plein was ook meneer [verdachte] aanwezig. We kregen een woordenwisseling en toen voelde ik plotseling de hand van [verdachte] op mijn borst. Ik zag dat deze hand in een directe beweging naar mijn borst ging. Ik zag dat [verdachte] achteruit stapte. Ik zag dat hij in zijn rechterhand een scherp voorwerp vast had. Ik keek vervolgens naar mijn T-shirt en zag dat ik bloedde. Op dat moment realiseerde ik mij dat ik in mijn borst was gestoken door [verdachte]. 3. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 10 juli 2021, opgenomen op pagina 23, 24 van voornoemd dossier, inhoudend het relaas van verbalisant met betrekking tot het uitlezen van camerabeelden;
Ik heb de beschikbare beelden vanaf 9 juli 2021 00:41:35 uur tot en met 00:46:25 uur uitgekeken. Op de beelden is te zien dat aangever richting de verdachte loopt.
Rond 00:43:18 uur lijkt er een woordenwisseling te ontstaan tussen de aangever en verdachte. Om 00:43:46 uur: Te zien is dat de aangever een handgemeen krijgt met de verdachte.
De aangever blijft de verdachte toespreken en te zien is dat de verdachte opstaat en richting de aangever loopt. Drie seconden later is de verdachte de aangever tot op ruim een meter genaderd. Direct hierna staan de aangever en de verdachte recht tegenover elkaar, waarna de verdachte naar achteren loopt en met zijn rechterhand naar zijn rechterachterzijde grijpt.
Hierna is te zien dat de verdachte iets in zijn handen heeft wat lijkt op een blank lemmet. Te zien is dat de verdachte richting de aangever loopt. Vervolgens loopt de aangever naar de verdachte toe. Het daadwerkelijk steekincident is niet goed te zien, maar wel is te zien dat de aangever naar zijn borst kijkt.
4. Een geneeskundige verklaring, op 9 juli 2021 opgemaakt en ondertekend door M. Kwant, SEH arts, voor zover inhoudend, als zijn/haar verklaring:
Medische informatie t.n.v. [slachtoffer]. Reden van komst: Steekverwonding.
Initiële opvang:
B: Steekverwonding van 3 cm ter plaatse van de onderste ribben aan anterieure zijde van de thorax.
Conclusie:
Steekverwonding thorax met minimaal spoortje pericardvocht.
De rechtbank acht het onder 2. ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 6 januari 2022;
een schriftelijk stuk, te weten een kennisgeving inbeslagneming stroomstootwapen t.n.v.
[verdachte];
3. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 11 juli 2021,opgenomen op pagina 32 van voornoemd dossier, inhoudend het relaas van verbalisant met betrekking tot onderzoek stroomstootwapen.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht de onder 1. primair en 2 ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1. Primair.
hij op 9 juli 2021 te Leeuwarden, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om een persoon genaamd [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, immers hebbende verdachte met een mes in de borst van [slachtoffer] gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op 9 juli 2021 te Leeuwarden een wapen van categorie II, onder 5 van de Wet wapens en munitie, te weten een taser (in de vorm van een zaklamp), zijnde een voorwerp waarmee door een elektrische stroomstoot personen weerloos konden worden gemaakt of pijn kon worden toegebracht, voorhanden heeft gehad.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde Het bewezen verklaarde levert op:

Primair: Poging tot doodslag.
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft een beroep gedaan op noodweerexces. Verdachte heeft zichzelf verdedigd tegen de ogenblikkelijke wederrechtelijke aanval van aangever.
De eerste wederrechtelijke aanranding jegens verdachte is het moment dat aangever voor verdachte staat en hij verdachte bij zijn nek zou hebben vastgepakt.
Hierdoor ontstond een hevige gemoedsbeweging, te weten paniek en angst bij verdachte. Op het moment dat verdachte het mes hanteerde was sprake van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding. Aangever haalde uit naar verdachte. De paniek en angst is op dat moment opnieuw ontstaan en/of versterkt. Verdachte heeft gestoken met het mes.
Voorts was ook de situatie aan de orde dat er een onmiddellijk dreigend gevaar bestond voor een aanranding jegens verdachte.
Op de beelden is duidelijk de agressieve houding van aangever zichtbaar en ook de verbalisanten nemen waar dat hij, nadat de politie ter plaatse komt, gericht is op verdachte. De paniek en angst is veroorzaakt door de ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding. Het steken met het mes is veroorzaakt door de hevige gemoedsbeweging.
Gelet hierop dient ontslag van alle rechtsvervolging te volgen.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie is van mening dat geen sprake is van noodweer dan wel noodweerexces.
Verdachte is degene geweest die zelf de confrontatie heeft opgezocht. Er is sprake van een aanvalshandeling door verdachte, waarbij geen sprake is van een noodweersituatie.
Voor zover de rechtbank van oordeel is dat wel sprake was van een noodsituatie dan was het voor verdachte niet nodig om zich te verdedigen. Verdachte heeft zelf de situatie opgeroepen, terwijl hij weg kon lopen. Eventueel had verdachte voor een andere verdedigingsmogelijkheid kunnen kiezen dan door te steken met een mes.
Het beroep op noodweer slaagt niet. Dat geldt ook voor het beroep op noodweerexces. Voor noodweerexces moet er noodweer zijn en dat was er niet. Het was voor verdachte niet noodzakelijk om zich te verdedigen. Ook de eventuele hevige gemoedstoestand van verdachte is onvoldoende onderbouwd.
Oordeel van de rechtbanknoodweer
Voor een geslaagd beroep op noodweer, als bedoeld in artikel 41, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht dient vast te staan dat op enig moment sprake was van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding dan wel het onmiddellijk dreigend gevaar daarvoor, van eigen of andermans lichaam, waartegen verdediging noodzakelijk was.
De rechtbank acht op basis van het dossier niet aannemelijk dat sprake was van een ogenblikkelijk, wederrechtelijke aanranding waartegen verdediging noodzakelijk was.
Op grond van het dossier kan worden vastgesteld dat verdachte en aangever [slachtoffer] in die bewuste nacht een hevige woordenwisseling kregen welke uitmondde in een handgemeen tussen beide personen. Vaststaat ook dat verdachte onder invloed was en erg geagiteerd was geraakt door de handelwijze van aangever [slachtoffer]. Zowel verdachte als aangever [slachtoffer] liepen steeds weer naar elkaar toe, ook nadat andere omstanders hen uit elkaar hadden gehaald. Verdachte heeft zich niet aan de situatie onttrokken terwijl dit wel kon en ook van hem verwacht mocht worden, maar deze juist actief opgezocht. De rechtbank is van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat sprake was van een situatie waarin verdachte zich moest (en mocht) verdedigen tegen een onmiddellijk gevaar, zodat geen sprake is van een noodweersituatie.
Noodweerexces
Nu, zoals hiervoor overwogen, van noodweer geen sprake is, kan van noodweerexces evenmin sprake zijn.
De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1. primair en 2 ten laste gelegde feiten wordt veroordeeld tot 30 maanden gevangenisstraf waarvan 12 maanden voorwaardelijk met aftrek van voorarrest en een proeftijd van drie jaren onder oplegging van de bijzondere voorwaarden zoals die door de reclassering zijn voorgesteld.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft in geval van een bewezenverklaring van het onder 1. primair ten laste gelegde verzocht tot oplegging van een gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest, gecombineerd met een voorwaardelijke gevangenisstraf.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting, de psychologische rapportage van 6 december 2021, de voorlichtingsrapportage van Verslavingszorg Noord Nederland van 15 december 2021, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag. Hij heeft opzettelijk geprobeerd aangever [slachtoffer] van het leven te beroven door met een mes onverhoeds op hem in te steken. Aangever is hierbij in zijn borst geraakt. De steekpartij vond plaats in de nachtelijke uren op de openbare weg tijdens een ruzie tussen verdachte en aangever. Verdachte heeft door zijn handelen een grove inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van aangever. Daarbij rekent de rechtbank het verdachte aan dat hij zich onder invloed van alcohol schuldig heeft gemaakt aan dit geweldsmisdrijf. Anderzijds houdt de rechtbank er tevens rekening mee dat aangever zich voorafgaande aan de steekpartij ook niet onbetuigd heeft gelaten. Niettemin had verdachte na de ontstane schermutselingen moeten vertrekken, althans zich van het plegen van geweld moeten onthouden.
Daarnaast heeft verdachte een stroomstootwapen, een zogenaamde taser, voorhanden gehad.
Blijkens de reclasseringsrapportage wordt het recidiverisico door de reclassering als hoog ingeschat. Er is sprake van verslavingsproblematiek, problemen op psychosociaal gebied en een uitgebreid delictverleden. Er zijn in het verleden veel behandeltrajecten ingezet, wat nog niet heeft geleid tot het beperken van het recidiverisico. Het risico op letselschade wordt eveneens als hoog ingeschat. Verdachte is bekend met geweldsdelicten en er is sprake van gebrekkige impulscontrole, emotie- en agressieproblematiek en middelengebruik. Een klinische opname wordt, gelet op de huidige problematiek, als noodzakelijk geacht om gedragsverandering voor de lange termijn te bewerkstelligen en daarmee de kans op recidive te doen inperken.
Uit de psychologische onderzoeksrapportage van 6 december 2021 opgemaakt door drs.
N. Märker, GZ-psycholoog, blijkt dat bij verdachte sprake is van een licht verstandelijke beperking. Er is niet alleen sprake van deficiënties in de intellectuele functies, maar ook van deficiënties in het adaptief functioneren, waardoor verdachte in het dagelijks leven problemen ondervindt op diverse levensterreinen. Verdachte kent onder andere beperkingen op het conceptuele, sociale en praktische domein. Geconcludeerd kan worden dat bij verdachte sprake is van een belast verleden en meervoudige traumatisering, waardoor hij PTSS ontwikkeld heeft.
Verdachte voldoet aan de kenmerken van een persoonlijkheidsstoornis met borderline en antisociale trekken. Er is sprake van een langdurig patroon van disfunctioneren op diverse levensgebieden. Het disfunctioneren betreft zowel de affecten, cognities, impulsbeheersing en het interpersoonlijk functioneren.
Naast cognitieve beperkingen, PTSS en persoonlijkheids-problematiek is er bij verdachte sprake van een stoornis in het gebruik van alcohol, cannabis en tabak. Onder invloed van middelen kunnen de disfunctionele persoonlijkheidstrekken versterkt worden.
Vanuit bovengenoemde problematiek werd verdachte beperkt en beïnvloed in zijn gedragskeuzes en wilsvrijheid.
Geadviseerd wordt verdachte verminderd toerekeningsvatbaar te achten. Verder wordt geadviseerd verdachte een deels voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen met als bijzondere voorwaarden een verplicht reclasseringstoezicht en een behandeling in een verplicht kader, zodat de continuïteit van de zorg gewaarborgd wordt.
De rechtbank is met de psycholoog van oordeel dat het onder 1. primair bewezen verklaarde feit verdachte in verminderde mate kan worden toegerekend. Hoewel sprake is van verminderde toerekeningsvatbaarheid en verdachte de afgelopen vijf jaren niet is veroordeeld voor soortgelijke feiten is de rechtbank van oordeel dat vanwege de ernst van de feiten een (deels) onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend is.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf van 24 maanden waarvan 12 maanden voorwaardelijk met aftrek van het voorarrest en een proeftijd van 3 jaren passend is. De rechtbank komt tot een lagere gevangenisstraf dan door de officier van justitie is geëist omdat zij de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte meer in zijn voordeel laat wegen en het feit dat de rechtbank het van belang acht dat de klinische behandeling van verdachte zo snel mogelijk een aanvang kan nemen.
De rechtbank zal aan het voorwaardelijk deel van de op te leggen gevangenisstraf als bijzondere voorwaarden verbinden een meldplicht, klinische opname in een zorginstelling en daarop aansluitend een ambulante behandeling, een alcoholverbod en een contactverbod met het slachtoffer. De rechtbank ziet geen aanleiding voor het opleggen van de verplichting medicijnen in te nemen.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

Benadeelde partij

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 416,-- (ziekenhuis-daggeld-vergoeding € 31,-en "eigen risico 2021" € 385,--) ter vergoeding van materiële schade en
€ 5.000, -- ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Ter terechtzitting heeft de benadeelde partij de gevorderde schadevergoeding terzake “eigen risico 2021" gematigd tot € 189,73.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd tot toewijzing van de gewijzigde vordering, onder vermeerdering met de wettelijke rente. De officier van justitie heeft tevens oplegging van de schadevergoedingsmaatregel gevorderd.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair verzocht de vordering niet-ontvankelijk te verklaren vanwege de medeschuld van de benadeelde partij. De benadeelde partij heeft zelf mede het incident tot stand gebracht. Subsidiair heeft de raadsman verzocht de vordering sterk te matigen.
Oordeel van de rechtbankmateriële schade
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij de gestelde materiële schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder feit 1. primair bewezen verklaarde. Dit deel van de vordering, waarvan de hoogte niet door verdachte is betwist, zal daarom worden toegewezen, vermeerdert met de wettelijke rente.
Immateriële schade
Daarnaast wordt door de benadeelde partij een bedrag van € 5.000,-- aan immateriële schade gevorderd.
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 1. primair bewezen verklaarde feit. De rechtbank zal echter in verband met de rol die de benadeelde partij bij het incident heeft gehad, hij was immers de persoon die de confrontatie met verdachte heeft opgezocht, de verzochte vergoeding sterk matigen.
Gebruikmakend van haar schattingsbevoegdheid ex. artikel 6:97 van het Burgerlijk Wetboek stelt de rechtbank de hoogte van de schade vast op € 1.500,--, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De rechtbank acht de vordering voor het overige te complex, onder meer gelet op het eigen aandeel van de benadeelde partij in het geweld. Schorsing van het onderzoek om de benadeelde partij de hoogte van de immateriële schade alsnog nader te laten onderbouwen, zal leiden tot een onevenredige belasting van het strafgeding en daartoe zal dan ook niet worden overgegaan.
De rechtbank zal daarom de vordering voor het overige deel niet-ontvankelijk verklaren. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedings-maatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Vordering na voorwaardelijke veroordeling
Bij onherroepelijk vonnis van 31 oktober 2019 van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland te Leeuwarden, is verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee weken voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. De proeftijd is ingegaan op 14 november 2019.
Daarbij is als algemene voorwaarde gesteld dat veroordeelde voor het einde van de proeftijd geen strafbare feiten zal plegen.
De officier van justitie heeft bij vordering van 30 november 2021 de tenuitvoerlegging gevorderd van de voorwaardelijke straf.
Nu veroordeelde de bewezen verklaarde feiten heeft begaan voor het einde van de proeftijd, zal de rechtbank de tenuitvoerlegging gelasten van deze voorwaardelijke straf.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 45, 57 en 287 van het Wetboek van
Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart de onder 1. primair en 2 ten laste gelegde feiten bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

Een gevangenisstraf voor de duur van vierentwintig maanden.

Bepaalt dat van deze gevangenisstraf een
gedeelte, groot twaalf maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op drie jaren, de hierna te noemen voorwaarden niet heeft nageleefd.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
1. dat de veroordeelde zich binnen 5 dagen na het ingaan van de proeftijd meldt bij VerslavingszorgNoord Nederland, Oostergoweg 6, Leeuwarden (tel.nr. [telefoonummer]).
Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak de reclassering dat nodig acht.
2. dat de veroordeelde zich zal laten opnemen in een zorginstelling, nog nader te bepalen door dejustitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing.
De klinische opname duurt een jaar of zoveel korter als de reclassering nodig vindt.
Veroordeelde dient zich te houden aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Als de reclassering een overgang naar de ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst acht, werkt veroordeelde mee aan de indicatiestelling en plaatsing.
Bepaalt dat het vervoer van veroordeelde naar de zorginstelling middels DV&O zal worden uitgevoerd.
3. dat de veroordeelde zich onder (dag)behandeling zal stellen van een nader door de reclassering tebepalen zorgverlener. De behandeling start aansluitend op de klinische behandeling. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde dient zich daarbij te houden aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling.
4. dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal onthouden van het gebruik van alcohol en zichverplicht ten behoeve van de naleving van dit verbod mee te werken aan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest). De reclassering bepaalt met welke controlemiddelen en hoe vaak veroordeelde wordt gecontroleerd.
5. dat de veroordeelde gedurende de proeftijd op geen enkele wijze -direct of indirect- contact zalopnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer], geboren op [geboortedatum] 1974 te [geboorteplaats], zolang het openbaar ministerie dit noodzakelijk acht.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen vaneen of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van hetWetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Ten aanzien van 18/182329-21, feit 1. primair.
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe tot het hierna te noemen bedrag en veroordeelt verdachte om aan [slachtoffer] te betalen:
  • het bedrag van € 1.720,73 (zegge: zeventienhonderdtwintig euro en drieënzeventig eurocent);
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 9 juli 2021 tot de dag van algehele voldoening;
  • de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerleggingvan deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.
Verklaart de vordering voor het overige niet-ontvankelijk. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Bepaalt dat de benadeelde partij haar eigen proceskosten draagt.
Legt aan verdachte de verplichting op om ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat te betalen een bedrag van € 1.720,73 (zegge: zeventienhonderdtwintig euro en drieënzeventig eurocent) vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 juli 2021 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit € 220,73 aan materiële schade en € 1.500, -- aan immateriële schade.
Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat gijzeling voor de duur van 27 dagen kan worden toegepast. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat als verdachte voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.

Beslissing op de vordering na voorwaardelijke veroordeling onder parketnummer

18.106961-19:

Gelast de tenuitvoerlegging van de straf voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter van de Rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden van 31 oktober 2019, te weten:
een gevangenisstraf voor de duur van twee weken.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H.M. Dölle, voorzitter, mr. K. Bunk en mr. M.M. Spooren, rechters, bijgestaan door A. van Dijk, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 20 januari 2022.