Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1. primair en 2 ten laste gelegde feiten wordt veroordeeld tot 30 maanden gevangenisstraf waarvan 12 maanden voorwaardelijk met aftrek van voorarrest en een proeftijd van drie jaren onder oplegging van de bijzondere voorwaarden zoals die door de reclassering zijn voorgesteld.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft in geval van een bewezenverklaring van het onder 1. primair ten laste gelegde verzocht tot oplegging van een gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest, gecombineerd met een voorwaardelijke gevangenisstraf.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting, de psychologische rapportage van 6 december 2021, de voorlichtingsrapportage van Verslavingszorg Noord Nederland van 15 december 2021, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag. Hij heeft opzettelijk geprobeerd aangever [slachtoffer] van het leven te beroven door met een mes onverhoeds op hem in te steken. Aangever is hierbij in zijn borst geraakt. De steekpartij vond plaats in de nachtelijke uren op de openbare weg tijdens een ruzie tussen verdachte en aangever. Verdachte heeft door zijn handelen een grove inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van aangever. Daarbij rekent de rechtbank het verdachte aan dat hij zich onder invloed van alcohol schuldig heeft gemaakt aan dit geweldsmisdrijf. Anderzijds houdt de rechtbank er tevens rekening mee dat aangever zich voorafgaande aan de steekpartij ook niet onbetuigd heeft gelaten. Niettemin had verdachte na de ontstane schermutselingen moeten vertrekken, althans zich van het plegen van geweld moeten onthouden.
Daarnaast heeft verdachte een stroomstootwapen, een zogenaamde taser, voorhanden gehad.
Blijkens de reclasseringsrapportage wordt het recidiverisico door de reclassering als hoog ingeschat. Er is sprake van verslavingsproblematiek, problemen op psychosociaal gebied en een uitgebreid delictverleden. Er zijn in het verleden veel behandeltrajecten ingezet, wat nog niet heeft geleid tot het beperken van het recidiverisico. Het risico op letselschade wordt eveneens als hoog ingeschat. Verdachte is bekend met geweldsdelicten en er is sprake van gebrekkige impulscontrole, emotie- en agressieproblematiek en middelengebruik. Een klinische opname wordt, gelet op de huidige problematiek, als noodzakelijk geacht om gedragsverandering voor de lange termijn te bewerkstelligen en daarmee de kans op recidive te doen inperken.
Uit de psychologische onderzoeksrapportage van 6 december 2021 opgemaakt door drs.
N. Märker, GZ-psycholoog, blijkt dat bij verdachte sprake is van een licht verstandelijke beperking. Er is niet alleen sprake van deficiënties in de intellectuele functies, maar ook van deficiënties in het adaptief functioneren, waardoor verdachte in het dagelijks leven problemen ondervindt op diverse levensterreinen. Verdachte kent onder andere beperkingen op het conceptuele, sociale en praktische domein. Geconcludeerd kan worden dat bij verdachte sprake is van een belast verleden en meervoudige traumatisering, waardoor hij PTSS ontwikkeld heeft.
Verdachte voldoet aan de kenmerken van een persoonlijkheidsstoornis met borderline en antisociale trekken. Er is sprake van een langdurig patroon van disfunctioneren op diverse levensgebieden. Het disfunctioneren betreft zowel de affecten, cognities, impulsbeheersing en het interpersoonlijk functioneren.
Naast cognitieve beperkingen, PTSS en persoonlijkheids-problematiek is er bij verdachte sprake van een stoornis in het gebruik van alcohol, cannabis en tabak. Onder invloed van middelen kunnen de disfunctionele persoonlijkheidstrekken versterkt worden.
Vanuit bovengenoemde problematiek werd verdachte beperkt en beïnvloed in zijn gedragskeuzes en wilsvrijheid.
Geadviseerd wordt verdachte verminderd toerekeningsvatbaar te achten. Verder wordt geadviseerd verdachte een deels voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen met als bijzondere voorwaarden een verplicht reclasseringstoezicht en een behandeling in een verplicht kader, zodat de continuïteit van de zorg gewaarborgd wordt.
De rechtbank is met de psycholoog van oordeel dat het onder 1. primair bewezen verklaarde feit verdachte in verminderde mate kan worden toegerekend. Hoewel sprake is van verminderde toerekeningsvatbaarheid en verdachte de afgelopen vijf jaren niet is veroordeeld voor soortgelijke feiten is de rechtbank van oordeel dat vanwege de ernst van de feiten een (deels) onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend is.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf van 24 maanden waarvan 12 maanden voorwaardelijk met aftrek van het voorarrest en een proeftijd van 3 jaren passend is. De rechtbank komt tot een lagere gevangenisstraf dan door de officier van justitie is geëist omdat zij de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte meer in zijn voordeel laat wegen en het feit dat de rechtbank het van belang acht dat de klinische behandeling van verdachte zo snel mogelijk een aanvang kan nemen.
De rechtbank zal aan het voorwaardelijk deel van de op te leggen gevangenisstraf als bijzondere voorwaarden verbinden een meldplicht, klinische opname in een zorginstelling en daarop aansluitend een ambulante behandeling, een alcoholverbod en een contactverbod met het slachtoffer. De rechtbank ziet geen aanleiding voor het opleggen van de verplichting medicijnen in te nemen.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.